vrijdag, september 09, 2005

KINDEREN NÉMEN ?? OF... (meditatie)


Kinderen némen? Of…?
U was het die mijn nieren vormde, die mij weefde in de buik van mijn moeder.
Psalm 139:13

Ik ben nog nét van vooroorlogse kwaliteit. Dus volgens velen van jullie vréselijk oud. En vooral antiek wat mijn ideeën betreft. En bovenal verschrikkelijk ouderwets in vele opzichten.
Het zal wel waar zijn, dat geef ik graag toe. Maar feit is, dat ik me stóór aan bepaalde uitdrukkingen, die ik tegenkom.

Een voorbeeld daarvan staat boven dit stukje. Het stuit me vreselijk tegen de borst, als ik mensen dat hoor zeggen: “We nemen een kind”. Ik meen nog altijd, samen met mijn vrouw, dat we die vijf gezonde jongens, die er in ons landje tussen die andere miljoenen rondlopen, gekregen hebben. En dat echt letterlijk: gekregen van God, de lieve vader in de hemel.
Een kind némen, nee!

Je komt tegenwoordig zélfs tegen, dat een man en vrouw tegen elkaar zeggen: “Nu nog niet. Maar als we die reis naar Amerika gemaakt hebben, dan gaan we daarna een kindje maken”. Een kind maken, wij, kleine mensjes! Ja, veel is maakbaar. Maar oudervreugde, oudergeluk, is dát ook maakbaar? Soms zal blijken, dat dat duidelijk niet kan.
Bovendien is er een argument tégen die uitdrukking, die misschien maar weinigen aanspreekt. Maar het spreekt mij wél aan en velen mét mij. Dit: zo te spreken is schromelijk tekort doen aan God. Het is de Schepper aantasten in zijn eer.

De dichter van dat prachtige 139e lied uit de bundel Psalmen weet wel béter. “U hebt mij gemaakt, mijn God”, zegt hij. En God was aan het werk van het prilste begin af. God heeft zijn nieren gevormd, staat er. De nieren werden toen wel gezien als de zetel van het leven. De dichter belijdt hier dus, dat hij het leven enkel en alleen en helemaal, van het eerste begin af aan, aan zijn God te danken heeft. God heeft hem het leven gegeven.
En dat begon al bij het eerste begin in de baarmoeder. “U was het, die mij weefde in de buik van mijn moeder”.

Velen van ons hebben wel beelden gezien van het nog ongeboren leven in de buik van de aanstaande moeder. Dan kun je zeer onder de indruk komen van het wonder, dat daar aan het groeien is. De dichter van Psalm 139 wist nog in de verste verte ook maar iets van echoscopie. Hij “moest het doen” met beelden van een pasgeboren baby. Maar hij gelooft en belijdt: mijn leven komt regelrecht uit Gods hand. Ik ben een prachtig borduurwerk van God. Hij begon er al mee vóór mijn geboorte, vanaf mijn conceptie.

Ik vind dat een diepe gedachte van David, die wel de dichter zal zijn. Ik vind het ook erg ontroerend, als ik dat beeld op me in laat werken: God, bezig met weven van dat wonder, dat een pasgeboren baby, maar ook een embryo in de baarmoeder, is! Ik krijg er koude rillingen van, te beseffen dat God ook mij zó gemaakt heeft.
Och ja, ik weet bést, dat het een beeld is. Dat God ons o.a. door deze woorden van David wilde duidelijk maken: verbeeld je nou maar niets. Een mensenkind is een schepsel van mij. En: wees maar niet bang, hoor. Ik ben je schepper. Ik zorg voor je. En dat heb Ik al gedaan vanaf, ja van vóór je geboorte.

En zegt u nou niet, dat die David toch maar naïef en primitief dacht. Natuurlijk, hij was een kind van zijn tijd. Maar dat wil niet zeggen, dat wij nu daarom verder zijn op dit terrein. En dat wij gelijk hebben, als we zeggen: het is allemaal te verklaren. Het is de natuur. Een man en vrouw komen samen en dan doet moeder natuur de rest.
Nee, in en door dat alles doet God zijn scheppingswerk.
Kijk zó eens naar een pasgeboren kindje. Wat een wonder zie je dan! Onvoorstelbaar, dat alles er op en er aan en er in zit. En als het kindje gezond is, jongens wat een schat! Wat een wonder! Wat een gave!
Want het is niet vanzelfsprekend.
Soms is niet alles goed. En dan wordt het vreselijk moeilijk, ook en vooral als je gelooft in de schepper! Begrijpelijk, dat je dan geregeld wel eens een woord daarover wilt wisselen met die God! Dat mág ook! En de schepper wil dan alles geven, wat jij en je kind in die situatie nodig hebben. Dat staat vast!

Maar wat heerlijk, des te meer, als het werk van die schepper, die gave aan jou, gaaf is.
De dichter wist het al: het is het werk van mijn God! Weet u het óók? En besef jij het nog?
Laten we het dan ook zo (blijven) zeggen. En ook daarin God de eer blijven geven, die hij verdient.

En de consequenties zijn rijk. Lees die hele Psalm maar eens! Als God hoogstpersoonlijk je maker is, dan kent hij je ook hoogstpersoonlijk. Als hij jouw kind geweven heeft, dan mag je weten, dat hij ook alle dagen en uren bij je kind is. En ervoor blijft zorgen. En dan is en blijft je leven een kostbaar geschenk uit zijn hand. Zelfs als je die gave wel eens veel meer als een moeilijke ópgave ervaart.
Dat leven blijft de moeite van het (be)leven waard. Het leven, dat God gaf en geeft, blijft leefbaar. Want zou de schepper daarvoor niet de kracht geven?

Dus: vráág dat aan de goddelijke gever en wever!

Zingen/bidden: Psalm 139: 1,7,8

(sept.’05)

Geen opmerkingen: