donderdag, december 27, 2007

KIJK NOU! LEVEN! (preek, (na) Kerstfeest)



KIJK NOU TOCH! LÉVEN!



(na) Kerstfeest

Het leven is verschenen…” 1 Johannes 1:2a

Voorstel voor een orde van dienst:

Eventueel vooraf: Ps. 84:1 en 4
Na stil gebed, votum en groet: Ps. 42:1 en 3
(in een ochtenddienst: Gods wil uit Luc. 12:41b-48 en zingen Opw.350}
Gebed om opening van Gods woord en leiding van zijn Geest
Schriftlezing: 1 Joh. 1:1-4
Zingen: Gez. 120: 1 en 4
Schriftlezing: Joh. 1:6-13
Zingen: Gez. 169: 5 en 6
Verkondiging
Zingen: Ps.147:2
Gebeden -dankzegging
-voorbeden
-stil gebed
-Onze Vader
Slotlied: Zingende Gezegend 113:1,2,3,4,5
Zegen









Zo zal een geboorte nooit worden aangekondigd: “Met vreugde delen we u mee, dat er in ons gezin het leven verschenen is.” We hebben niks tegen een originele tekst op een geboortekaartje, maar zó’n formulering zou al te gek zijn. En vooral dat woordje “het”, van “het leven”, het zou ook niet met de waarheid overeen komen. Want zo’n kind, hoe uniek ieder mens ook is, is niet het, maar één van de vele kinderen die geboren worden.



En toch kun je zeggen: de woorden boven de preek (de tekst) is een geboortekaartje. En er staat geen woord in, dat niet klopt. Ook dat lidwoord, het, klopt als een bus. Het gaat hier om de geboorte van het kind. Eigenlijk zijn de vier woorden “het leven is verschenen”, de blijde tijding van het kerstfeest in een notendop. En dus in alle opzichten de moeite waard, om die vier woordjes in de hand te pakken . En ze te wegen. Ze stuk voor stuk zorgvuldig te bekijken, alsof we inspecteur Morse zijn, of Poirot. Om te weten, wat ze inhouden.



Kijk je méé?



De schrijver van deze brief is Johannes, de leerling van Jezus. Hij was leerling, `discipel` noemt de bijbel dat. Later werd hij, net als elf anderen, door Jezus aangesteld als `apostel`. Dat woord betekent `afgevaardigde, vertegenwoordiger`. Ze moesten de boodschap van Jezus als zijn vertegenwoordigers doorgeven.



Johannes heeft dat gedaan in Klein Azië. Aan de gemeenten dáár schrijft hij deze brief. Hij ként hen dus. Nu is hij oud. En dus kan hij vrijmoedig over de gevaren schrijven, die de gemeenten bedreigen. Onder meer het gevaar, de Heiland verkeerd te zien. Niet te geloven namelijk, dat Jezus als echt mens op aarde is geweest.








Nou, dat is wél zo, schrijft de oude Johannes. Ik heb het, ik heb Hém zelf gezien, aangeraakt, met Hem gegeten enzovoort. Hij was als méns onder ons.


Kijk mensen, dan is er wat vreemds aan de hand. Iets heel geks. Want als een rechter in een bepaald proces getuigen hoort. En die mensen komen met een duidelijke verklaring: “Ik heb de verdachte gezien. Hij was op de plaats delict. En ik zag, dat hij een mes in zijn hand had. En dat hij het slachtoffer stak.” Nou, dan gelóóft de rechter dat. Zéker als er nog vele andere getuigen zijn, die precies hetzelfde zeggen.


En nou zijn er véél getuigen zijn, die gezien hebben, dat Jezus als baby geboren is. Dat Hij als man geleefd heeft. En dat Hij gekruisigd en gestorven. En eveneens, dat Hij opgestaan is. En het gekke is nou, dat dít nou net niet geloofd wordt door velen. Die zeggen: allemaal fabeltjes! Mooie sprookjes, om te vertellen voor je de kinderen. En ook andere naïeve mensen kun je er mee in slaap wiegen. Maar gelóven? Nou nee. Mensen van vandaag doen dat niet, (afb.: Jezus en Thomas zoiets geloven. Kom nou gauw!

Maar de apostel zegt: Ik breng een boodschap. En de inhoud van die boodschap, dat is: Jézus. Hij is het Woord, dat is God, tenvolle. Maar Hij is eveneens mens, helemaal. Net zoals u en ik. Dat was Hij niet. Nee, dat is Hij gewórden.

En dat Jezus mens geworden is, zegt de apostel eigenlijk in deze vier woorden. “Het leven is verschenen.”
Johannes brengt de boodschap van leven. En hij doet dat, zoals een getuige een boodschap geeft in de rechtszaal. Hij heeft het over zijn eigen ogen, over zien, over zijn handen en aanraken. En dat is: Jezus, het Woord, het Leven.

Niet zómaar doet hij dat op deze manier. Aanleiding is, dat ook toen al dat in twijfel werd getrokken. Namelijk, of Jezus wel Gods Zoon was. En anderen twijfelden, of Hij wel echt mens was. Men zei wel, dat de leerlingen dat bedacht hadden. Ook toen al: fantasie dus.


Maar Johannes zegt: ik, en anderen, ik heb Jezus gezien en aangeraakt. Ik zag, wat Hij deed. Ik zag zijn heerlijkheid. Duidelijk was: dit is Gods Zoon.

(afb.: verheerlijking op de berg)

Tegelijkertijd: ik heb Hem gezien, met mijn eigen ogen. Ik heb Hem aangeraakt, met mijn eigen handen. Hij was mens, echt mens. Geen twijfel mogelijk, zo klaar als het bekende klontje! Zo duidelijk spreekt Johannes over Jezus. Jezus, mens, geboren op aarde. Jezus, Gods Zoon, van eeuwigheid in de hemel, bij zijn Vader.

En dan als een tussenzin: “het leven is verschenen.” En nu begrijp je, dat er niet “een”, maar “het” staat. Dat dat woord er moet staan. Want het gaat over Jezus, zie je. Over die Zoon van God. Over Jezus, die zei: “Ik ben het leven”. En als het over Jezus gaat, gaat het over de Zoon van God. Gaat het over God zelf. En daar is er maar één van.

En Hij is “verschenen”. Gods Zoon is aan het licht getreden. Hij is zichtbaar geworden op deze aarde. Want Hijkwam hier als mens. Als mens onder de mensen. Hij werd duidelijk, toen dat kind in de kribbe lag. En toen Hij later als rabbi met de mensen omging. Toen Hij Gods boodschap bracht. Toen Hij tekenen van zijn goddelijke kracht liet zien in genezingen, in opwekkingen uit de dood zelfs.

Het leven was te zien door zijn tijdgenoten. En Johannes en de andere volgelingen, ze hebben dat gezien. En ze gingen gelovig aanvaarden: dit is Gods Zoon. Hij is het Leven.

Het leven is verschenen. Het leven. Nou, als we dat woord in handen pakken en proberen te ontdekken, wat het niet en wat het wel inhoudt... Dan hebben we even wat meer woorden en tijd nodig. Maar blijf er wel bij, want het is de moeite waard!


Kijk, want er is leven in overvloed. Bomen leven, kippen leven, mensen leven. Maar het is wel onderling verschillend van aard. En menselijk leven is er ook weer van heel verschillende kwaliteit. Een crimineel kan levenslang krijgen. Dan blijft hij ook in leven. En een vrouw in coma leeft ook nog. Maar de kwaliteit?



En wij, ook al zijn we zo gezond als een vis en is de kwaliteit 100%, we zijn hoofd voor hoofd op sterven na dood. Ja, in de letterlijke zin van het woord is dat zo. Een frontale botsing, een val van grote hoogte en we zijn er geweest. Dat kan in een oogwenk. Een hartstilstand kan dit uur nog plaatsvinden. Toch?


En die kwaliteit? 100%? Ik ben bang, dat Kassa of Radar verontrustende geluiden zou laten horen over de kwaliteit van jouw en mijn leven! En als we eerlijk zijn: zijn we zelf wel zo door het dolle heen over ons leven? Zijn we er altijd 100% enthousiast over? Nou, bepaald niet. Integendeel, de situatie is verontrustend, zeer verontrustend!



Niet, dat we dat elk moment nou zo erg aanvoelen. We kunnen over bepaalde aspecten van ons leven soms best tevreden zijn. Gelukkig getrouwd, gezonde kinderen. Maar ja, op je werk zit je op een dood spoor. Elke dag wéér dezelfde sleur! Of juist: een dosis stress om u tegen te zeggen!


Of: je hebt een lieve man. Maar ja, die reuma. Of die kinderen. Die zoon, die zo depressief is. Of die verkeerde vrienden heeft. Of die dochter, waar je zorgen over hebt. Er komt zoveel op je af in de kring van de familie en vrienden: vreselijke ziekten, sterfgevallen. En die wereld met rampen, ziekten, vreselijke oorlogen. En die opwarming van de aarde. Nou ja, ga maar door! Diersoorten sterven uit, enzovoort.


Ja, die dood! Het is altijd weer in het leven de dood in de pot. Is dat leven? Ik kan me voorstellen, dat sommigen, vooral jongeren, die vraag helemaal niet aanvoelen. Die vinden het leven tof. Niks mis mee! Maar ik vrees ook, dat velen zich deze vraag wel eens stellen. Is dit het nou? Moet het nu zo? Moet ik constant door dit moeras waden?


Is dit leven? Aan de ene kant: ja, we zullen het hier mee moeten doen. Door de macht van de duivel, en door de zonde van de mens is het leven hier eigenlijk van een droevige kwaliteit. Is het leven hier eigenlijk geen leven.


Maar...Johannes schrijft: het leven is verschenen. En dat leven is wél echt leven. Leven van perfecte, echt volmaakte kwaliteit.

Weet je, ik had het zopas over de boze, Satan, Gods tegenstander. En over de zonde. En in deze brief staat in hoofdstuk 3:5, dat Jezus verschenen is, zich gemanifesteerd heeft, om de zonden weg te nemen. En als de zonden weg zijn, als de boze dat wapen afgepakt is, dan ga je wat beleven, reken maar! Dan wordt leven (met een kleine letter), LEVEN (met een, met allemaal hoofdletters.

Dit leven wordt in geen enkel opzicht beperkt. Het is leven in alle dimensies. In de breedte, de hoogte, de lengte. Het is leven, dat het een lieve lust is. Want dit leven is verschenen, zegt de apostel Johannes in de brief, waar we een stuk uit lazen.

Ziet u wel, dat het Kerstfeest is, wat we hier opeens zien glimmend naar voren komen? En nog wel méér dan Kerstfeest. Kerstfeest, Paasfeest en Pinksteren op één dag. Ja, álle dagen, voorgoed! Kerstfeest met alles wat erop volgde. Tot en met de Opstanding en Hemelvaart. Ja, tot en met Jezus' wederkomst en de nieuwe hemel en aarde.


Want het is Jezus, die zegt: Ik ben het leven. Hij laat in de bijbel zien, wat dit leven inhoudt. Bijvoorbeeld tijdens zijn leven op aarde. In genezingen, verstrekken van voedsel, heel maken van kapotte levens.



Dit leven is van zó'n kwaliteit, dat wij, gewend aan wat wij “leven” noemen, het niet kunnen begrijpen en bevatten. Het duizelt ons. Want dát leven is hier niet te zien, zie je. Kun je dat leven je voorstellen? Zeker niet! Leven zonder al dat slechte nieuws in het Journaal. Leven zonder enig slecht nieuws van klimaat, van het front -want dat is nergens te bekennen-, van een dokter of wie dan ook.

Leven zonder enig probleem. En dat onbeperkt en onaantastbaar, eindeloos. Dat is toch voor u en mij volkómen onvoorstelbaar. Je kunt er alleen over fantaseren. Of, en dat is beter: het je láten geven. Je láten verrassen.straks. Wil jij, wilt u dat? Je dit leven laten geven?

We zijn wél dol op cadeautjes! Niet voor niets hebben veel mensen het feest van het kerstkind verruild voor dat van de kerstman. Met pakjes onder de kerstboom en zo. Goed voor de middenstand. En wij krijgen weer (soms grote en dure) geschenken! Iets krijgen? Zijn we gek op!

Nu, laat de Man achter het kerstfeest, de levende Redder, u dit onvergelijkbaar grote geschenk geven. Laat je het LEVEN geven. Vraag er nu meteen maar om. Hij gééft het.


Want zie, leven. Het is er. Nog niet tenvolle en zichtbaar. Maar het komt. Want het is er: Jezus, Gods Zoon, verscheen op aarde. Als klein mensje, met een grote taak. Die Hij volbracht. Zodat Hij kon verschijnen, na zijn dood, als de Levende, door het graf heen.


Hij is het Leven. En Hij gééft het. Alstublieft, voor jou!, zegt Hij. Alstublieft!

Amen.





Suggesties voor de dienst der gebeden:



Loof God, de schepper van alle leven.



Prijs Jezus, omdat Hij het LEVEN voor ons verworven heeft.

Vraag om dat leven, en dank voor dat geweldige aanbod, dat geschenk.
Bid om ons te leren zorgvuldig(er) om te gaan met Gods Woord, nauwgezet lezen, gezag aanvaarden.
Vraag, om (meer) dagelijks te leven uit het LEVEN.
Help mensen met een leven, dat van lage kwaliteit is en help om te helpen.
Vraag (meer) uit te zien en verlangen naar het volmaakte leven, naar de Levende.

dinsdag, december 18, 2007

KERSTGESCHENK? NEE, DANKJEWEL!


KWAM HIJ VOOR NIETS ? (meditatie)

Kersttijd


Hij kwam…maar…” Johannes 1:11


Pakjesavond in huize Jansen. Opgetogen pakt Jantje zijn pakje uit. Want wat heeft hij hier naar uitgezien! Maar als het papier eraf getrokken is, gebeurt er ie
ts totaal onverwachts. Jantje wordt boos. Boos op Sinterklaas. Boos op iedereen. Heel erg boos. Donder en bliksem rommelen en flitsen! Hij gooit het cadeautje, dat hij na vele dagen wachten gekregen heeft, hard tegen de grond. Wég ermee!

Het is hem niet naar de zin, zie je. Het pakte anders uit dan hij dacht en wilde.

Nou ja, Jantje is een kind toch? Ja, maar wél een ondankbaar en verwend kind. Hij stelt zijn ouders wel heel erg teleur. Die hebben met zorg dit voor hem uitgezocht. Dit cadeau was geschikt en goed voor hem, vonden ze. Maar hun kind is het er niet mee eens. Het wil dit geschenk niet!

Hij kwam”, schrijft Johannes. Nou, dan mag je laaiend enthousiasme verwachten! Want die “Hij”, dat is de eeuwen geleden al beloofde verlosser. Nu is Hij er dan, de Messias, die God zou sturen. Hiep, hiep, Halleluja! Loof de HEER!

En gaat het zo? Nou, in de verste verte niet. Vergeet het maar! Dat had je gedroomd! Geen spontaan gejuich, geen groots vuurwerk. Niets van dat alles. Integendeel zelfs.

Johannes schrijft: Hij kwam inderdaad tot Israël, wat in bijzondere zin Gods eigen volk is. Maar zij, die van hem waren, zijn eigendom, zijn oogappel, ze hebben hem, de verlosser, niet ontvangen. Ze hebben dat geschenk niet blij en dankbaar aanvaard. Zijn eigen volk reageerde zo afwijzend. Zijn bloedeigen kinderen nota bene!

Kijk, dat de wereld hem niet kende en kent, dát kun je nog enigszins volgen. Maar zijn eigen volk! Het reageert net als Jantje op die pakjesavond. Of misschien nog wel erger: met onverschilligheid. Jantje was boos op de Sint. Maar de mensen van Gods volk zijn onverschillig ten opzichte van het geschenk van de Sint, de heilige God! Ze pakken het geschenk niet eens uit! Ze willen hem niet, die verlosser. Ze weigeren hem te ontvangen. En dat is niet alleen totaal onbegrijpelijk. Maar dat is ook heel erg!

Want de heilige Zoon van God komt als mens op aarde. En hij is letterlijk alles wat ze nu net nodig hebben. Hij is er helemaal om hen volkomen te verlossen.

En daar had hij wel heel erg veel voor over! Zelfs om als een arm mensje op aarde komen. Zelfs om aan het kruis te sterven!

Maar nee, ze hoeven hem niet. Ze redden zichzelf wel. In elk geval niet door hem!

En nu? Is dit een punt achter het hele verhaal? Is dit het slot van de bijbel, met een unhappy end?

Gelukkig niet!God bereikt zijn doel echt wel. Er zijn er toch, die de redder niet verworpen hebben.

Die hebben hem ontvangen, hem aanvaard, in hem geloofd. En door dat geloof, dankzij de Messias, werden ze door God als kinderen aangenomen. Ongelooflijk, maar waar!

Ja, 't was maar een handjevol, dat zo deed. Een restje. Zoals er in het Oude Testament ook vaak sprake is van het overblijfsel, de rest van Israël. Maar die rest breidde zich uit over de hele aarde. Het werd een ontelbare schare!

Kerstfeest, dat was Gods pakjesavond voor de mens, kun je zeggen. God gaf het met niets te vergelijken geschenk: zijn eigen, enige Zoon. En Jezus, God mens geworden, gaf zichzelf. Tot in de kribbe, als echt mens. Tot aan het kruis, de dood, tot in het graf!

Met kerstfeest worden jij en ik daaraan herinnerd.

En? Tevreden? Nog steeds in de wolken met dat cadeau?

Je bent toch niet als Jantje? Dat Godsgeschenk weggooien, verwerpen? De gevolgen daarvan zijn zó erg, dat wil je niet weten! Maar ik zeg het toch maar: geen kind van God, dat is de dood.

Dus...

-----

Gods lovebaby, door Anton Chardon:

Vertederend, een baby in een stal.

Mijn lippen spitsen zich. Voorzichtig kussen.

Vernederend, een baby in een stal.

Gods charmeoffensief, maar ondertussen…!


zaterdag, augustus 25, 2007

BEN IK EEN NUL ?



Bezorgt de bijbel je een puur negatief zelfbeeld?

"Wie zal mij, ongelukkig mens, redden...God zij gedankt..." Romeinen 7:24,25


Er zijn vandaag de dag nogal wat mensen, die in de knoei komen met zichzelf. Die het leven totaal niet aan kunnen. Die niet kunnen genieten, niet kunnen léven eigenlijk. En dat, omdat ze zichzelf niet kunnen accepteren, niet aanvaarden. Want ze vinden zichzelf niet goed genoeg. Geen goede vader of moeder. Niet in staat, om zijn of haar werk goed te verrichten. Ze zijn te slecht, te zondig. Ze hebben, zoals dat heet, een negatief zelfbeeld.

Nu kun je de vraag stellen: kan een bepaalde christelijke opvoeding daar in sommige gevallen niet mede debet aan zijn? Een opvoeding dan, waarin zonde en straf een grote rol spelen. Is soms misschien de kerk en de prediking van de wat “zwaardere”, de wat meer rechtse, behoudende kerken daar niet óók een factor in? Als accenten van zonde, zondigheid, verdorvenheid van het hart wel eens eenzijdig zwaar aangezet werden?

Hebben mede daardoor sommige mensen niet een hekel aan zichzelf gekregen –met alle psychische gevolgen van dien? Nu, het zou naïef zijn, te denken, dat zoiets nooit het geval zou zijn!

Maar, kun je dan weer opmerken, geeft de bijbel voor een dergelijke prediking niet alle aanleiding? Daar wordt toch gesproken over de totale verdorvenheid van de mens? We doen niets goeds. Dat kúnnen we niet. En we wíllen het zelfs niet eens!
Zo is het toch? Als je jezelf niet zo hoog hebt, dan heb je toch bijv. de tekst die hierboven staat, aan je kant. Ik ben een ellendig mens, zegt Paulus. En dat geldt toch niet alleen voor hem? Alle mensen zijn toch ellendig, om niet te zeggen “ellendelingen”, ook gelovige mensen!

Reden genoeg, om eens goed naar de tekst te kijken. Ons oor te luisteren leggen bij wat God hier zegt en aan ons mee wil geven.
-----

Waaróm noemt Paulus zich een ongelukkig, ellendig mens? Dat is duidelijk: omdat hij zich zondig voelt. Omdat hij zich een zondaar weet. Natuurlijk is hij daar niet steeds mee bezig. Maar er zijn momenten, dat hij beseft: ik ga verkeerd om met mijn medemens. Ik sta verkeerd in het leven. Ik sta op verkeerde wijze tegenover God.

En hoe is de apostel dat aan de weet gekomen? Dat is door de wet van Mozes. Paulus, bekeerd mens toch zeker, levend uit de verzoening door Jezus’ bloed, is zondaar. Dat laat de wet van God hem zien. En dat brengt Paulus in vs. 7 e.v. naar voren aan de hand van het tiende gebod, “Gij zult niet begeren”.

Dat gaat over de binnenkant. Dat stelt de vraag aan de orde: hoe zit het met je hart? Iets moois zien, dat niet van jou is, en het begeren, voor je zelf willen hebben, dat ís al stelen. Een vrouw aanzien, haar begeren, haar willen hébben, dat ís in wezen overspel!

De wet van God gaat diep, veel dieper dan de Nederlandse wetgeving. Want Gods wet gaat ook over de binnenkant. Waar gaat je hárt naar uit? Waar ben je van binnen op gericht?

Nu maakt de apostel duidelijk, dat zijn hart op God gericht is. Negatief betekent dat: hij heeft er een grondige afkeer van, iets te doen wat tegen Gods wil in gaat. En positief: hij heeft er van harte lust in, te leven zoals God het graag ziet en wil. Hij heeft de Vader van harte lief. En hij wil het zijn Verlosser naar de zin maken. Dolgraag!

Maar de ellende is: dat komt er zo erg weinig uit. Paulus moet constateren: ik ben vleselijk. Hij bedoelt: ik leid nog een zondig bestaan hier op aarde. Ik ben verkocht aan de zonde. Ik ben slaaf van de zonde. Hij kan niet anders dan zondigen. Want de werkelijkheid is: die kant is er ook.


Paulus, dienstknecht, slaaf van Jezus Christus. Zo noemt hij zich vaak in de brieven, die hij geschreven heeft. En dat ís hij. Maar hij is ook slaaf van de zonde. Hij zit in de cel, met de voeten in het blok. In de cel van Satan.

Paulus, de man die ijverig werkte in Gods dienst. Die meerdere keren in de gevangenis zat, om zijn liefde voor Jezus, zijn Meester. Die Paulus is toch slaaf van de zonde en van de duivel. Dat ben ik, zegt de apostel, ja. Dat ben ik in mezelf. Dat ben ik, als je me los ziet van Jezus. Dan is er in mij géén goed. Niet iets, dat voor God kan bestaan. Wat een ellende! Ik, ellendig mens, zegt Paulus.
----

Een negatief zelfbeeld dus? In dat opzicht wel, gemeente. Dan kun je niet negatie
f genoeg denken. Maar dan niet zozeer over jezélf. Maar over die ene kant van je bestaan.

Over hoe je bent ten opzichte van God, buiten Christus om. Over de zonden, die je doet. Over het goede, dat je zou willen doen en wat er niet uit komt. Over die ene mens van de twee die je eigenlijk bent. Over die ene binnenkant, die niemand kent. Maar die donker is en verkeerd. Over die boze wereld van gedachten soms. En over die vuile bron, waaruit dat op komt borrelen…

-----

Maar, zo weet Paulus, dat moet en mag je eigenlijk nooit een moment op zichzelf laten staan. Nooit zo, dat het je belemmert in je leven. Omdat het je faalangst geeft en een gevoel van minderwaardigheid. Want er is, tegelijkertijd, ook een andere kant.

Wie zal mij redden uit dit bestaan, dat beheerst wordt door de dood, vraagt Paulus. Hij bedoelt niet, dat hij uit de cel van zijn lichaam bevrijd wil worden. Nee, hij doelt op dat aan de zonde onderworpen zijn. Aan de dood in de brede zin van het woord. Waardoor het t.o.v. God zo 100% negatief met hem gesteld is. Wie verlost mij daarvan?, vraagt hij.

Wie zal mij verlossen? Dat wéét hij wel, hoor. Hij hoeft het niet eens met zoveel woorden te zeggen, zó zeker is het. Hij stelt die vraag alleen voor mij en jou. Hij kan metéén overgaan tot danken. God prijzen óm de verlossing, waarin hij deelt. Ik bén verlost, weet hij. Door Christus namelijk. Ik kan me door en door zondig weten – en tegelijkertijd danken voor de verlossing, die mijn Heiland op Golgotha tot stand bracht.

Dat is best belangrijk voor ons: dat Paulus niet eens met name hoeft te noemen, dat hij verlost is. En dat op hetzelfde moment dat toch évenzeer waar is. Ellendig mens, voluit. En tegelijk verlost mens, even voluit! Die ellendige mens is verlost mens! Omdat die mens verbonden is aan Jezus!

Paulus ziet zichzelf geen tel los van Christus. Als hij alleen naar die ene kant kijkt, los van de Heiland dan is het niet best. Maar dat hoeft niet. Dat mág niet zelfs. Vreselijk ellendig is de ene kant van hem, die ene mens in hem eigenlijk. En toch is er is door Christus alleen reden om te danken. Daarom is er geen sprake van in de knoei zitten met zichzelf. Geen minderwaardigheidsgevoel. Geen verlamming in de activiteiten voor God. Integendeel: dankbaar. En daarom tot aan de nok toe vol motivatie om aan het werk te gaan!

-----
Een negatief zelfbeeld, het komt voor. Ook zeer zeker onder gelovigen. Het kan zijn, dat u of jij er niet vreemd aan bent. Misschien heeft een eenzijdige prediking daarop een verkeerde invloed. Misschien kijkt u zelf verkeerd naar bijbelteksten zoals die uit Rom. 7.

Een negatief zelfbeeld, een christen hoeft dat niet te hebben. U hoeft daar niet onder te lijden. Teksten, hoe nadrukkelijk die ook over onze ellende spreken, geven daar tóch geen aanleiding voor.

Jezus, de Heiland, HIJ maakt het verschil in je leven. Ken je Hem? Is Hij uw Redder?

Als we verbonden zijn door geloof aan Jezus, onze Verlosser, is de balans van ons beeld zeer positief! En zolang we naar onszelf kijken in onze verbinding met Christus –of beter: in zijn verbondenheid aan ons- is er iets positiefs te zien. Basis, om vol moed te leven en te werken voor God.

Dat is een belangrijk punt, jongelui, zusters en broeders. Dat in de prediking de ellende best naar voren mag en moet komen. Maar dat dit in wezen alleen maar kan en mag vanuit de verlossing. Vanuit de Here Jezus, zo kun je het ook zeggen.

En nog wat ánders is belangrijk. Namelijk, dat ook wij daarom altijd dat moeten bezien vanuit de Here Jezus. Onze ellende, ja onszelf met onze ellende. Ons ellendig mens zijn, bezien vanuit de verbinding met Jezus.

Daar wordt die ellende op zichzelf niet minder om. Die wordt er zelfs groter en dieper om. Maar door de verbinding aan de Heiland heeft die ellende niet meer het laatste woord. Heeft die geen been meer, om op te staan!

“Ik, ongelukkig mens”, zeg ik. “Ik ben zo zondig en onrein!” “Ja”, zegt Jezus, “maar je mag er wézen! Je mag er zijn voor Mijn Vader, jouw Vader! Hij ziet je verbonden met Mij. En die zonden en zondigheid, ze zijn verzoend. Je bent rein door mijn bloed. Daarom ben je een parel in mijn hand!

“Ik, ongelukkig mens”, zeg ik. “Ik wíl zo graag voor God leven, tot zijn eer. Maar het goede, dat ik wil, doe ik niet. En het kwade, wat me tegenstaat, doe ik wél. Ik, ellendig mens”. “Ja”, zegt Jezus. “Maar je mag er tóch wezen voor God, ten dienste van Hem. Ik heb je verlost. Uit dankbaarheid daarvoor mag je God dienen. Dat lukt niet zó, als je graag zou willen. Maar toch, het mag”.

“Ik, ongelukkig mens”, zeg ik. “De mensen om me heen, ze krijgen zo weinig wat ze van een kind van God zouden moeten en kunnen krijgen.” “Ja”, zegt Jezus. “Maar door Mij mag je er toch zijn voor de naaste. Ik geef je daar de gaven voor. De gaven, die Ik nodig en goed voor je vind.”

Ook dát is van belang om mee te nemen. We ontvangen onze gaven. Ieder de zijne. Die krijgen we, om mee te werken. En om te ontwikkelen. Maar er is geen reden voor, om die gaven te critiseren. Om te denken, dat ik aan het kortste eind getrokken heb. Mijn gaven zijn minderwaardig, zeg je dan. Dus: ik ben minder dan die anderen.

Zouden Gods gaven minderwaardig kunnen zijn? God vertrouwt de één meer aan gaven toe dan de ander, dat is zeker. Maar God geeft aan ieder gaven, verschillende, andere. Maar voldoende. Ik moet het er mee doen. Maar ik kán het er ook mee doen. Als ik er maar mee werk. En probeer ze te ontplooien. Dán kun je wat verwachten! Dan kan die ander wat verwachten van mij.

“Ik ben geen goede vrouw, geen goede moeder of oma. Ik ben geen goede ouderling of diaken.” Och, er zijn zoveel dingen te noemen. Maar is het wáár? Bent u geen goede vader? Of bent u alleen maar niet de ideále vader? Hebt u een beeld voor ogen, dat hier onbereikbaar is?

Probeer te wóekeren met die gaven, die u wél hebt. God, Die in Christus van de ellende verlost, zou Hij u niet ook van die negatieve gevoelens over uzelf willen verlossen? Christus heeft je toch aanvaard? Aanvaard dan ook jezelf. U mag uitstralen, dat God van u houdt. Dat je er voor Hem mag wézen!

Ik, ongelukkig mens. EN: ik, gelukkig mens. Ik ben te feliciteren. Want ik ben mens, ik ben kind van Gód!
Amen.

-----

Liturgie:

Vooraf: Gez. 16; na groet: Ps.107: 1,3,4;

(in ochtenddienst: schuldbelijdenis: zingen: Ps. 25:9 en gebed; genadeverkondiging: lezen Joh. 1:29 en formule, zingen: ps. 25:6; Gods wil: Rom. 13:8-14; zingen ps. 25:2.)

Gebed om opening Schriften

Schriftlezing: Rom. 7: 13-26; zingen: Gez. 88;

preek; zingen: ps. 6: 1,5;

slot: Gez. 450, zegen.

-----

Aandachtspunten gebeden:

Bidden om inzicht in het Woord;
om de diepte van de zonde, ook in je eigen leven, te zien EN de rijkdom van Christus;
om niet een verwrongen beeld vande werkelijkheid te krijgen, hebben, houden en van jezelf;
om vrijmoedig onszelf alleen in verbinding met de Heiland te zien.

Voorbede voor mensen, die lijden vanwege een eenzijdig negatief zelfbeeld en daardoor verlamd worden en alle vreugde van het geloof missen. En er daardoor niet toe komen, te betekenen voor anderen, wat ze zouden kunnen betekenen.

zaterdag, juli 28, 2007

EENSGEZIND, DAT IS...? (preek)


Eensgezindheid, wat houdt dat eigenlijk in?


“Moge God … u de eensgezindheid geven, die Christus Jezus van ons vraagt…” Rom. 15 : 5 (NBV)

Eenheid is voor een groep of partij wel heel erg belangrijk. En wil er eenheid zijn, dan moet er ook eensgezindheid zijn. Moeten de leden van zo’n partij wél op hetzelfde gericht zijn. Als in een politieke partij ieder lid een eigen doel op het oog heeft, dan kan zo’n partij niets uitrichten in de politiek. Dan valt ze uiteen. Lost ze op. Voorbeelden te over!


Ook christenen worden opgeroepen tot eenheid en eensgezindheid. En dat die oproep niet bepaald overbodig is, blijkt wel uit de grote hoeveelheid kerkgemeenschappen, die er zijn. En ook binnen die kerken en gemeenten wil er nog wel eens verdeeldheid zijn. Is er soms sprake van groepen en partijen.

Hoe komt dat? Dat ligt er natuurlijk aan, dat ook kerkmensen erg verschillend zijn. Maar de realiteit is ook, dat de bijbel op zichzelf wel erg duidelijk is. Dat de boodschap, waar het om gaat, slechts voor één uitleg vatbaar is. Maar dat er tegelijkertijd gedeelten zijn, die uitleg nodig hebben, om ze te begrijpen. In dat gedeelte komt dan een bepaald aspect van die ene boodschap naar voren.En die kan soms op verschil
lende manieren benaderd worden.

En zo zijn er veel verschillende opvattingen binnen die ene gemeente. En dat kan wel eens betekenen, dat er wrijving ontstaat. Dat mensen daar niet goed mee om kunnen gaan. Dat mensen, en groepen mensen, min of meer en soms veel meer méér dan min!- tegenover elkaar komen te staan. Kortom: onenigheid.

Dus dat woord van Paulus, “eensgezindheid” is ook voor nu, voor u, jou en mij niet overbodig. Maar wat wordt er dan precies onder eensgezindheid verstaan? Moeten christenen allemaal gelijk denken? Is het allemaal uniformen van buiten en koekoek-éénzang van binnen? Of ligt dat anders? We willen eens samen kijken.


Paulus schrijft aan de christenen in Rome, dat ze eensgezind moeten zijn. Dat is niet toevallig. Het is niet verwonderlijk ook. Want de gemeente in Rome werd gekenmerkt door een grote diversiteit. Rome was echt de hoofdstad van het Romeins Imperium. Het was tóen al echt een wereldstad. Je kwam er mensen van overal tegen. Ook veel Joden woonden er. (foto: Ark van Titus,Rome)

Vandaar dat de christelijke gemeente aldaar bestond uit Romeinen, heidenen dus van oorsprong, én Joden. En dat kon ervoor zorgen, dat de eensgezindheid te wensen overliet. Want ze waren dan allemaal christen geworden. Maar Joden hebben een totaal andere achtergrond dan heidenen. Joden kenden de ene God, Schepper van al wat is. En heidenen waren polytheisten, waren het veelgodendom gewend. En gingen totaal anders om met hun goden dan de Joden met de HERE.

Dan kunnen groepen naast en zelfs tegenover elkaar komen te staan. En dan kunnen verschilpunten al snel geschilpunten worden, strijdpunten. En dat schijnt in Rome toen al aan de orde geweest te zijn. Paulus schrijft over zwakken en sterken in het geloof. En die zwakte en sterkte kwam bijvoorbeeld uit in de houding tegenover eten en drinken.

Een voorbeeld: het eten van vlees, zoals dat op de markt aan geboden was. Dat kon namelij
k vlees zijn, dat aan één of andere afgod gewijd was. Nu kon je zeggen: dat eet ik niet, want ik erken alleen de Here als God. En een ander kon zeggen: afgoden betekenen niets. Dus mag ik dat vlees gerust eten.
Of er kon verschil zijn in visie op de spijswetten van het Oude Testament en de beleving daarvan. Je kon je daaraan houden. Of zeggen: Jezus heeft de wet voor ons vervuld. Nu zijn we bevrijd van die schadu
wachtige wetten.

Zo was er verschil in beleving van deze aspecten van het geloof. Verschillen, die uitgroeiden tot geschillen. Men veroordeelde namelijk elkaar om dergelijke zaken. De zwakken, de “niet-eters” vonden de “eters” maar heidens, heidenen eigenlijk. En de sterken vonden de zwakken nog halve Joden, die niet voluit, niet écht leefden uit het werk van de Heiland.


Ook vandaag wordt de eensgezindheid onder christenen nog wel bedreigd door v
ergelijkbare zaken. Er bestaan grote verschillen ten aanzien van de houding tegenover wat op ons afkomt vandaag de dag. Hoe moet je de nieuwe dingen beoordelen? Denk maar aan de Nieuwe Bijbelvertaling. Hoe ga je er mee om? Maak je er gebruik van? Of schuif je die uit al dan niet terecht principieel geachte overwegingen zo ver mogelijk terzijde?

In de
gezinnen is die verschillende houding soms overduidelijk. De jongere generatie staat uit zichzelf veelal open voor de nieuwe uitingen van bijv. de cultuur, zoals muziek en film. En de oudere generatie is veel meer geneigd, die uitingen te verwerpen. Ook nog wel eens zonder er eigenlijk kennis van te hebben genomen. De ouders van nu zijn vaak wat gemakkelijker, vrijer, minder streng in de opvoeding. Terwijl de grootouders van nu daar wel eens andere ideeën over hebben.

Ook tussen ouders onderling kunnen er verschillen zijn als het gaat om de visie op en de beleving van de zaken in het leven. Vrouwen kijken tegen bepaalde zaken wel eens heel anders aan dan mannen. Anders dan eigen mannen dus ook. En dan heb je een probleem in je huwelijk. Althans: dan is er een meningsverschil. Maar is dat een probléém? Dat is het zeker, als je de ander om die andere visie veroordeelt.

En daartoe zijn we wél geneigd. We menen, dat we als man en vrouw, zeker als het gaat om de opvoeding van de kinderen, het ééns moeten zijn, eensgezind. En dus hebben
we de neiging als man en vrouw, elkaar met argumenten te bekogelen. Alles er aan te doen, die ander over de streep, onze streep te trekken. Je gaat tegenover elkaar staan en gooit met argumenten, alsof het sneeuwballen waren. Ook binnen de gemeente gebeurt dat.

En dat is riskant. Want soms ráák je die ander op een gevoelige plek. En soms kan er in die sneeuwbal een steentje zitten. Nee, daar komen ongelukken van.

Duidelijk is, dat het zo niet moet. Dus: eensgezindheid, ja, maar wat is dat? En hoe bereik je die?

Kijk
eens goed in dit vers, vs. 5. Deze eensgezindheid komt van buiten. Beter: van boven. Van God namelijk. En Hij is de God van de volharding of het geduld en van de vertroosting. Dat betekent: Hij heeft geduld en troost in bezit. Hij heeft die zaken te géven. En Hij geeft ze ook. Hij deelt ze uit via zijn Woord. Aan allen, die zich door dat Woord láten voorzien van wat God te bieden heeft.

Als u d
at doet –en dat hoop ik van harte!-, dan wordt u voorzien. Van troost. En als jij troost hebt, vertroost bent, dan kunt u dat ook delen. En als je volharding hebt, ook te vertalen met geduld, dan kunnen mensen om je heen daar veel plezier van hebben.
Nu, komt er eensgezindheid. Door die wisselwerking. Door elkáár geduld en troost te geven.

Nee, dan ben je het niet als bij toverslag allemaal over alles volledig met elkaar eens. Dan ga je
echt niet opeens allemaal op dezelfde manier denken. Dan blijven sociale en culturele achtergrond, kennis en ontwikkeling meespelen. Dan ontstaat er niet één en dezelfde visie binnen de gemeente of in het huwelijk of gezin of in de club of vereniging. Dat zou maar saai zijn ook! Maar dan is er wél eendracht.

Want dan komt die volharding, die door de band aan God naar je toe komt, zeer goed van pas. Da
t is immers, zo zagen we, ook geduld. Dan heb je in beginsel de gave gekregen, om geduld met de ander te hebben. Om volhardend die ander te dulden, te verdragen. God is de Bron, de Schenker van alle moois en goeds. Oók van dát mooie en goede.

Zie je, hoe belangrijk het is, op die Bron aangesloten te zijn? Want hoe meer je van Hem ontvangt, des te minder ga je richting mensen denken. Dan ga je daarom ook in een bepaald probleem niet persé dezelfde kant op denken. Maar je denkt wél allen, en samen, richting God. Daarin ben je één. En al ben je het op een bepaald punt misschien totaal en radicaal oneens, je blijft wél één in dat zien en gericht zijn op de Vader.

De Vader boven, Hij is de Bron, beheerder en gever van de ware eensgezindheid. Maar de Zoon, o
nze Here Jezus is ook van belang hiervoor. Kijkt u eens in vers 3. Ook Christus zocht niet zijn eigen belang. Integendeel: Hij droeg de verachting, de smaad, die men God aandeed.

Paulus zegt: het moet ons niet om onszelf te doen zijn. Het gaat er niet om, het jezelf zoveel mogel
ijk naar de zin te maken, jezelf te behagen. Alleen maar het goede voor jezelf op het oog te hebben. Jezelf te ontplooien, op te bouwen en uit te bouwen. Nee, kijk eens naar Jezus. Die heeft niet zichzelf behaagd. Hij liet zelfs Zich overladen met smaad, smadelijke woorden en daden. Hij verdronk er als het ware in. Hij kwam er in óm.

Zo is Jezus onze Redder. Hij verzoende ons schuld. Halleluja! Maar Hij is ook ons voorbeeld. We mogen achter Hem áán lopen. Vanuit dat gered zijn, mogen we doen, zoals Hij deed. En dat is: afstand doen van eigen rechten en vrijheden. En dan rekening houden met de ander. Ook het geweten van de ander respecteren.

Kijk, er zijn zaken in de bijbel, die voor geen tweeërlei uitleg vatbaar zijn. Als het gaat over de betekenis van Jezus’ sterven voor de zonde bijvoorbeeld. Of over de historische werkelijkheid van zijn opstanding uit de dood. Daar mag en moet je voor stáán. En staande blijven als een grote hunebedsteen! Onwrikbaar!

Maar er zijn ook andere dingen. Zaken, waarbij het gaat over het leven uit het geloof. De vraag: bepaalde grondregels van de bijbel, hoe pas je die toe. Nu, dan kan een ander wel eens tot een andere conclusie komen dan jij. En dan kan hij of zij er geheel van overtuigd zijn, dat het zó is en zó moet. Even vast als jij meent, dat het op jouw manier moet. En dat moet je dan aanvaarden van die ander. Dat moet je respecteren.

Er wordt in het verband van de tekst nog wél een heel duidelijk kenmerk bij gegeven. En dat is tegelijkertijd een beperking. Kijk maar in vers 6. Jezus heeft in alles wat Hij deed en zei en op zich nam één doel voor ogen gehad: zijn Vader verheerlijken. Nu, dat moet bij ons, bij u, bij jou, óók vóórzitten: de God en Vader van onze Here Jezus Christus verheerlijken.

Want laten we wél wezen, beste mensen: onze visie, hoe welgemeend ook, en hoe degelijk gefundeerd op de Schrift naar onze mening, mag van geen kant ten koste van Gods eer gaan.
En réken maar van yes, dat de duivel dozen vol plezier beleeft aan onze vasthoudendheid aan onze men
ing. De mening die we dan laten prevaleren boven de glorie van God. De mening, die Gods eer onbedoeld dan juist aantast.

En ook als we als kinderen van God als haviken of als kemphanen tegenover elkaar staan in plaats van als duiven náást en met elkaar te leven, is dat niet tot eer van God. Dat vát je wel. Dus: eensgezind. En niet de ander veroordelen en bevechten om diens afwijkende mening. Van jouw kijk op de zaak afwijkend namelijk. Je man of vrouw niet, je kind, je ouders niet, je medegemeentelid of kerkernaad niet. Nee, eensgezind..

Maar eensgezindheid is méér en gaat dieper dan kadaverdiscipline. Is niet als een kudde schapen allemaal hetzelfde doen. Is niet als gehersenspoelde mensen allemaal dezelfde mening hebben en verkondigen. Nee, het gaat hoger en dieper. Het gaat dan om een bepaalde gezindheid. Gezindheid, die uit de gemeenschappelijke verbinding aan Jezus voortvloeit. hetzelfde gevoelen zijn”.

En dat houdt respect in voor die ander. Oók respect voor diens mening, al wijkt die af van die van jou. Omdat je van die
ander mag weten en moet aannemen op grond van de liefde, dat hij of zij op hetzelfde uit is als jij. Maar dan op de manier, die hij verantwoord en juist vindt.

Eensgezindheid, dat is: dat hart en wil en gevoel en verstand op één ding uit is, samen met die anderen. Namelijk God en zijn wil en zijn dienst en zijn eer.

Dat is de weg, die God ons aanwijst. En nu weet ik heel goed, dat in de praktijk dat bepaald geen gesneden koek is. Kerkscheuringen, grote problemen in christelijke gemeenten, een gapende kloof tussen predikant en gemeente, generatieconflicten in gezinnen, hooglopende ruzies tussen man en vrouw soms, ze bewijzen dat. Met gelovig zijn blijkt het bewaren van de eensgezindheid niet gegeven.

Dat blijft een zaak van tastend samen spreken. Van biddend samen zoeken. Van vooral samen zoeken in de bijbel. En dat vanuit de troost van God. En volhardend, met het geduld, dat de Here telkens weer wil geven. Geduld met die ander, al is hij naar jouw mening ook nóg zo zwák in het geloof. Heeft zij ook nóg zo’n verkeerde visie op wat de Schrift over iets zegt.
Geduld met de zwakke. Met de zwakke juist veel geduld.

Moeilijk!, zegt u? Zeg maar gerust: moeilijk in het kwadraat. Zo geduldig bén ik niet, zeg ik dan.
Ja, wie zou dat uit zichzelf ook op kunnen brengen. Als je nou vast, ja heilig ervan overtuigd bent, dat je Gods Woord aan je kant hebt?! En dat die ander er lelijk náást zit?

Maar dan benadruk ik nog even, dat het verkrijgbaar is. Te krijgen, te ontvangen. Het is een geschenk, schrijft Paulus. “God geve u dat”, zegt hij. Dat is geen vrome wens. Dat geschenk krijgt ieder, die er in het geloof om vraagt. Er telkens wéér om vraagt, bij elke barst, die dreigt te ontstaan. Er sámen om vragen, dat is de weg.

Zo bloeit in beginsel eensgezindheid op. En dat is een prachtige bloem. Heel opvallend ook, want zeer schaars. Maar ze bloeit werkelijk. In het leven van groepen mensen .Door de verbinding aan de God van troost en geduld.
Amen.
-----

Voorstel liturgie:
Vooraf: Ps. 122 : 1,2
Na votum en groet: Ps. 122:3

(In ochtenddienst: als schuldbelijdenis en woord van genade zingen
Gez. 449 : 1,2,3,4
Gods wil: Matth. 5 :13-16 en 43-48
Zingen: Gez. 449:5)
Schriftlezing: Rom. 15:1-13
Zingen: Ps. 133
Preek over Rom. 15:5
Zingen: Gez. 303 : 1,2
Slotlied: Gez. 308: 1,2,3 (middagdienst geloofsbelijdenis) en 4
-----
Suggesties voor de dienst van de gebeden:
Danken, dat je elkaar gekregen hebt als man en vrouw, gezinsleden, gemeente, landelijk kerkverband. Gave, die ook ópgave is
Gebed om aanvaarding van elkaar.
Gebed om eensgezindheid binnen gezin, huwelijk, gemeente, landelijk kerkverband.

Om eenheid van kerken, die bijeen horen op grond van Schrift en belijdenis
Gebed om gehoorzaamheid aan Gods wil tot eensgezindheid.
om veel te zien op Christus, onze Verlosser en Voorbeeld.

donderdag, juli 19, 2007

VOGELTJES IN DE KERK ?


VOGELTJES IN DE KERK?  (meditatie)

Zelfs de mus vindt een huis,
en de zwaluw een nest,
waarin ze haar jongen neerlegt:
bij uw altaren, HEER van de hemelse machten…”
Psalmen 84:4


Vogeltjes staan altijd wel in de belangstelling bij mensen. In de winter worden ze veel gevoerd, met aan een draad geregen pinda’s en vetbolletjes. Hebben ze wel nodig ook. Ook al om reserves op te bouwen voor het voorjaar. Maar als de lente gekomen is, moet dat bijvoeren afgelopen zijn. Dat is dan niet nodig. En de jongen kunnen het niet verteren. En ze gaan er zelfs dood aan, als ze niets anders krijgen. Dat zeggen mensen, die het kunnen weten.
Maar dan hebben die beestjes het zo druk als kleine baasjes. Want dan moet er een nest gebouwd worden. Dan wordt er een gezinnetje gesticht. En de kleine bekjes van zoontjes- en dochtertjeslief staan de hele dag open!

-------      
Psalm 84 is een lied, dat bij nogal wat christenen een plaats in de top-tien aller tijden bezet. In dat geliefde dichtwerk gaat het ook over nestelende vogels. Vogels, die wíj ook kennen. (Al schijnt het woord, dat hier met “mus” vertaald is, ook een klein vogeltje in het algemeen aan te kunnen duiden.)
Zwaluwen kunnen we over sloten zien scheren, op jacht naar muggen en andere vliegende insecten.
En de mus? We zien hem veel minder dan in mijn jeugd (héél lang geleden dus!). Want het is één van de dieren, die het door ons menselijk toedoen soms moeilijk hebben. Want onder de dakpannen van tegenwoordig kunnen ze niet meer terecht voor hun bouwvakkeractiviteiten. Maar toch kennen we hem nog als de kwajongen onder de vogels, slim en brutaal.

De dichter noemt ze. Om aan te geven, hoe veilig je wel bent in het huis van God, de tabernakel of tempel.
De tabernakel (dat woord betekent gewoon: tent) was eigenlijk een mobiel, draagbaar heiligdom. Het volk Israël droeg dat mee, op hun reis naar het land, dat aan Abraham en zijn nakomelingen beloofd was: Kanaän. Later werd een tempel gebouwd in Jerusalem.
Nu, tabernakel en tempel, beide zijn prima plaatsen, om veel naar toe te gaan. Een uitgelezen plek om te wonen zelfs. Kijk maar: dat doen de zwaluw en de mus soms óók wel!

In het heiligdom, om het altaar is het een drukte van belang. Er komen dagelijks véél mensen. En toch zijn die vogeltjes dáár te vinden. Ze vinden er zelfs wel eens een plekje om te nestelen. Ze leggen er eieren en brengen er hun jongen groot.
Ondanks de drukte van belang. Ze voelen aan en merken: hier zijn we veilig.
En dat gevoel was er met recht en reden. Want het was in die tijd gewoonte, het vogels in het heiligdom op geen enkele manier moeilijk te maken. Ze waren er hartelijk welkom!
-----------
Zó zijn ook wij volledig veilig bij God. Hoewel Hij hier “HEER van de hemelse machten” genoemd wordt. De Aanvoerder van de legermachten dus. Bij Hem ben je veilig. Daar heb je het góed! Die macht, dat leger wordt ingezet ten gunste van ons.
Waarom dan? Dat hebben we toch niet verdiend?
Nee, u hebt gelijk, integendeel. De zonde is realiteit. We hebben God op het hart getrapt. En we beledigen Hem nog wel, meermalen zelfs. Ook als we dat persé niet willen.
Hoe zit dat dan? Dat we dan toch zo welkom zijn bij die machtige Koning? Dat we zo veilig zijn bij die machtige koning?

Nou, dat altaar dat hier genoemd wordt, ziet u. Dát is het centrale van de tempeldienst. Die offers, om de zonde te verzoenen. Om al die tekortkomingen af te dekken. Om al die verkeerde daden, foute woorden en rotte gedachten weg te werken. Dát is het heerlijke van het heiligdom. Dat is de reden, dat je zo welkom en zo veilig bent in Gods tempel! Dat je er kunt wonen, net als dat musje en die zwaluw.
Ik geef een voorbeeld van die veiligheid. Ook in die tijd werd de dood van iemand wel eens door de familie gewroken. Nu kon het voorkomen, dat iemand een ander per ongeluk dodelijk trof. Dan kon zo iemand naar de tabernakel of tempel rennen. Dan greep hij één van de hoornen van het altaar (zie het plaatje). En dan was hij veilig. En kon de rechter er aan te pas komen.

En nu dan? Dat heiligdom en dat altaar zijn er toch niet meer?
U hebt gelijk. Maar Jezus Christus, onze Heiland is er wel. En Hij is altaar en offer tegelijk. Na het opgerichte kruis op Golgotha is iedereen welkom bij God. Nu kan ik en kan jij bij Jezus aankomen. We mogen bij Hem wonen.

Lijkt dat je wat? Hebt u de Heiland zó lief, dat u gráág bij Hem bent?
Een gelovige Israëliet vond het gewéldig, naar de tempel te gaan. En daar met de grote feesten tegen verblijven. Maar na het feest moest hij weer naar huis.
Wij mogen naar Jezus toe en naar de plaats, waar Hij centraal staat, de kerkdienst bijvoorbeeld.
We mogen dag in dag uit met de Heiland omgaan. We mogen ons bij Hem als het ware nestelen. We mogen bij Hem intrekken.
En dan kun en mag je ook in alle omstandigheden, hoe moeilijk die ook zijn, bij Hem schuilen.

Zingen/biddden:
Laat mij als een kleine vogel
schuilen mogen
waar U uw vleugels om mij slaat!
Want U weet, aan Wie ik mij wijdde,
toen ik zei:
“Heer, U bent mijn toeverlaat!” (Psalm 61:3 berijmd)