woensdag, maart 28, 2007

OPSTANDING! GELOOF JIJ DAAR WAT VAN? (preek, Paasfeest)


GELOOF JIJ IN DE OPSTANDING?

“De vrouwen gingen naar buiten en vluchtten bij het graf vandaan, want ze waren bevangen door angst en schrik.” Marcus 16:8


Paasfeest!
Nieuw leven! Jezus is opgestaan! Dus: het graf is leeg. Logisch toch?
Nou, nee, logisch is wat we gedenken met Pasen niet. Bepááld niet. Er is dan ook veel ongeloof. Want het past echt niet in het beeld, dat de mens van de 21e eeuw heeft. Het strookt niet met onze logica.

Nu is er ongeloof in verschillende vorm. De één zegt: Die bijbel kan me wat! Daar kún je niets mee in het leven. Dat oude boek staat zóver bij ons vandaan. Opstanding? Ik weet wel béter! Kom me niet aan met dat sprookje, zeg! Een ander beweert: Jezus is opgestaan, jazeker! Opgestaan in de gedachten van zijn leerlingen. Hij leeft, nou en of. In de woorden van zijn volgelingen. Zo leeft Jezus. In de inspiratie, die mensen uit zijn woorden putten. Maar niet letterlijk. Hoe kom je erbij!

Maar in welke vorm ook, er is veel ongeloof. En natuurlijk wijzen we dat af.
Maar wijzélf? Nou, wij geloven het wél. We doen geen punt of komma áf van de bijbel. Máák het nou even, zeg!

Maar ik vraag:
IS het wel zo vanzelfsprekend, om te geloven, dat Jezus is opgestaan? Dat Hij wél gestorven en begraven is, dood is gewéést. Maar dat Hij nu leeft? Ik kan het best begrijpen, dat mensen buiten de kerk er geen sikkepitje van begrijpen. Het is zelfs logisch, dat ze niet geloven. Want het is toch ook een feit, dat ongelooflijk is. Letterlijk niet te geloven!

Op het eerste gezicht kijk je er heel gek tegenaan, tegen de woorden boven deze preek (onze tekst). Dat er bij de eerste getuigen geen blijdschap was. Maar grote schrik. En dat ze niet opgetogen getuigenden, althans eerst niet. Maar dat er een grote stilte viel.
Laten we even wat nader kijken naar de gebeurtenissen in de graftuin.

Daar treffen we
drie vrouwen aan. Namelijk Maria uit Magdala, Maria, de moeder van Jakobus en Salomé. En als we naar het laatste vers van het vorige hoofdstuk kijken, dan tkomen we daar dezelfde namen tegen. Daar troffen we ze op de heuvel Golgotha, waar Jezus gekruisigd werd en stierf. Daar waren zij getuigen van. Weliswaar van een afstand, maar toch.

Toen was de nacht gekomen. De volgende dag was de Sabbath. De dag van de rust. Nú was die voorbij. Nu was het zondag, zoals wij de eerste dag van de week noemen. Op deze dag waren ze in actie gekomen. En ze waren er vroeg bij. Waarschijnlijk waren ze, toen het nog donker was, op pad gegaan.

Nu was het licht
geworden. Dat hadden ze nodig, want ze waren gekomen met een doel. Namelijk om Jezus´lichaam te balsemen. Nu was dat al gebeurd, door Jozef van Arimatea en Nicodemus. Misschien wilden de vrouwen dat nog een keer doen, om hun Geliefde extra zorg en eer te bewijzen. Misschien wilden ze doen als die vrouw vóór zijn lijden: zijn hoofd zalven met welriekende olie. Als laatste eerbetoon. En om de lijkgeur wat te onderdrukken. Want het was immers al de derde dag.

Eén ding is zeker: ze komen voor het lijk, het dode lichaam. Ze komen niet voor Jezus. de Jezus van daarvoor, de levende Jezus. Die is er immers niet meer. Want wie dood is, is niet meer. Is in elk geval niet meer hier, onder de levenden.

Daarom komen ze dus,
om wat te bréngen: een stuk zorg en eerbied aan het dode lichaam, uit liefde voor Jezus. Ze komen om te géven, niet om te ontvangen. Ze zijn er niet om door Jezus getroost te worden. Niet om vreugde te beleven. Wél om een “droeve plicht” te vervullen. Namelijk de laatste eer. De állerlaatste. De finishing touch, zeg maar.

Dus is er geen blijde verrassing, daar in die mooie tuin met prachtige olijfbomen. Geen blijde gevoelens, maar verbijstering, toen in de tuin arriveerden. En zagen, dat de steen weggerold was. Een vertwijfeld zich afvragen: hoe komt dat? Wie heeft dat gedaan? Want ze kwamen voor een graf, dat geslóten was. Ja, ze moesten er wél in, maar ze verwachtten toch, dat de steen op zijn plek lag, voor de ingang.

En dat, terwijl het open graf een boodschap heeft. Het zegt: nu is de zonde weg. Nu is er leven, waar de dood koning was. Nu heeft liefde de haat overwonnen. Nee, dat komt niet op bij de Maria’s en Salomé. Bij niemand. Want zoiets is in geen mensenhart opgekomen. Omdat niemand de woorden van Jezus hierover begrepen heeft.

En als ze het graf binnen gaan, krijgen ze dan ook de schrik van haar leven. Want binnen zien ze een jonge.man, in een wit gewaad. En wit is inde bijbel de kleur van reinheid en vreugde. Dat zégt dus op zichzelf al wat. Bovendien is het een lang gewaad. Dat staat voor voornaamheid en feestelijkheid.

Als je dat leest,
krijg je al een duidelijk vermoeden, waarmee je met die jongeman te maken hebt. Maar Matteüs geeft in zijn evangelie zekerheid. Hij vertelt: het gaat om een engel.

En hij brengt een boodschap namens God. Dat is zijn taak: bode zijn van God. Hij spreekt over Jezus. Dat Hij er nog wél is. Maar dat zijn lichaam niet meer in het graf is. De vrouwen weten, dat Jezus gekruisigd is. Ze waren erbij. Wat op een afstand, maar toch. Ze weten: Hij is gestorven. En Jozef van Arimatea en Nicodemus hebben zijn lichaam in dit graf gelegd.

Ze hebben goed gekeken, zegt vers 40. Oók bij de graflegging. Wéér van afstand. Maar ze waren er getuige van. Maar de engel zegt: jazeker, maar nu is Hij uit het graf. Hij is opgewekt. God heeft zijn Zoon gewekt uit de slaap van de dood. Jezus Christus lééft!

En hun reactie? Grote schrik. Ze schrikken zich lam.

Kunt u zich dat voorstellen?
Veroordeel ze niet te gauw, hoor. Want denk je eens in: je was er BIJ, bij de wrede dood van een geliefde. Je hebt gezien, dat hij of zij doodgemarteld werd. En je was getuige van de begrafenis. En dan kom je het graf bezoeken.
En dan blijkt het graf geopend. En bij het graf tref je een jongeman aan, die wel een engel moet zijn. En die spreekt over opwekking, over leven. Zou jij daar niet ondersteboven van zijn?

De vrouwen vluchten in paniek. Ze maken benen. Ze hollen weg, zo snel als haar benen haar kunnen dragen. Naar huis. En de opdracht, om de leerlingen te vertellen, dat Jezus leeft, die vergeten ze. Ze denken er niet over, om dat te doen. Tenminste, de eerste tijd. Ze zijn verlamd van schrik. Bang zijn ze, en in de war.


We hebben de neiging,
te zeggen: dat valt bitter tegen! Die vrouwen kénnen Jezus toch? Ze hebben hem vaak ontmoet. Ze reisden misschien wel met Hem mee. Ze hebben alles meegemaakt, of van dichtbij gehoord. Al zijn wonderen. En al zijn wóórden. En Hij heeft er toch over gesproken, meerdere keren. Over zijn dood EN Opstanding. En dan dit?

Ja, dat is ook wel zo. Maar… Wij weten nog weer veel meer. We staan eeuwen áchter het feit van de Opstanding. We kunnen Jezus niet in levende lijve ontmoeten. Maar we hebben wél de hele bijbel. Ook de brieven van de apostelen, de ooggetuigen van de Opstanding van onze Heiland. En hoe reageren wij, vandaag?

Er is veel ongeloof om ons heen. En als we eerlijk zijn: ook IN ons. In de kerk, in de gemeente. Maar ook in ons eigen hart. Trouwens, wie kan ook geloven, DIT geloven?
Er zijn mensen,
jong én oud, die zeggen: Ik kan dat niet. Ik wil wel, maar zoiets kán ik niet geloven. En misschien zeg je wel: ik kan helemáál niet geloven.
Is dat wáár? Geloven, kán dat niet? Het kan wél. JIJ, U kunt het wel. Want er is iemand, die het geloof héél graag wil géven.

Hoe gá je geloven? Hoe ga je iets, dat letterlijk ongelooflijk is, aanvaarden? Wie sleept je binnen, door de woedende golven van dit enorme wonder van God? Wie brengt je door de branding van de onmogelijke gebeurtenis van leven door de dood heen? Wie brengt je levensschip in de veilige haven van het geloof? Van het leven vanuit de Opstanding, dat is: het LEVEN (met hoofdletters)?

Dát zijn belangrijke vragen. Dát is de hamvraag! Dat is van levensbelang, jawel!

Wie doet dat,
je tot geloven brengen? Doen dat die getuigen van toen? Het Evangelie zegt, dat het zo niet gaat. Lees het hoofdstuk thuis maar eens uit.

Maria uit Magdala geloofde, ja, maar nadat Jezus haar verschenen was. Maar de apostelen geloofden haar niet. Pas toen de Levende in hun midden kwam, pas tóen kwamen ze tot geloven in de Opstanding. Pas toen ze Hem zágen, met eigen ogen.

Hoe kom je tot geloven ZONDER te zien? Nou, God zélf moet je zover brengen. Dat deed hij toen door Jezus. En NU door de Heilige Geest. Doordat Hij spreekt namens de Vader en de Zoon. Doordat Hij spreekt door de boodschap van de bijbel. En brengt die boodschap en de betrouwbaarheid ervan, in je hart.

Je hoeft je alleen dat cadeau láten geven. Dit geschenk aanvaarden. Gewoon dat Hem vrágen, dát is de manier. Bij het kúnnen geloven ligt het probleem niet. Maar: ben je er zeker van, dat je dat geschenk WILT?

Mensen kunnen
je gouden bergen beloven. Er zijn oplichters, die aanlokkelijke beloften doen. En ze hebben altijd weer klandizie. En verzekeringen maken je wijs, dat je zómaar veel geld kunt lenen. En dan kun je leven als een prins. Want je kunt kopen, wat je wilt. Maar je belandt diep in de schuld En de loverboy belooft een meisje de zevende hemel. Maar hij pakt een meisje haar jeugd af.
Nee, dat wordt een grote teleurstelling. De “Stairway to heaven” kan zelfs een trip naar de hel worden. Een enkele reis naar de ondergang. Je wordt slááf, door zulke mensen zomaar te geloven.

Maar God geeft wérkelijk de hemel, straks, na je leven. En nu. Want op die enkele reis naar de hemel is Hij er BIJ. En de bestemming zéker! De Opgestane zélf staat er garant voor!

Amen.

Suggesties voor de dienst van de gebeden



Stem onze harten op de toonhoogte van de Paasvreugde; geef verwondering en verrassing in onze harten over zóveel goeds.
Geef ons geloof om het ongelooflijke te aanvaarden
Voorbede voor hen, die afhaken, omdat ze menen, niet te kúnnen geloven; leer hun te wíllen, zich dat geschenk te láten geven.
Voorbede voor mensen, die gevangen zitten, in de ketens van loverboys en pooiers, verslaving e.d.
Prijs God om wat Hij in Jezus gegeven heeft. Prijs de Zoon, omdat Hij door zich over te geven overwonnen heeft. Prijs de Geest, die ons wil dóen geloven!

Voorstel voor een orde van dienst:

Eventueel vooraf Opwekking 213 U zij de glorie, of Zingende Gezegend 155
Na votum en groet Gez. 214 vers 1,2,3

(in ochtenddienst: als schuldbelijdenis: zingen Ps. 25:5
als woord van vergeving: zingen: Ps. 25:4
Gods wil: Efeze 6 :10-18
zingen: Ps. 25:6)

Gebed
Schriftlezing: Marcus 16:1-8
Gez. 207:1,2,10,11,12 of Zingende Gezegend 154
Preek
Gez. 215

Slot: Gez. 222
(maart 2007)

dinsdag, maart 06, 2007

JEZUS LÁÁT ZICH GEVANGEN NEMEN (preek, Lijdenstijd)



JEZUS LAAT ZICH GEVANGEN NEMEN

“…laat deze mensen dan gaan.” Johannes 18:8
“De soldaten…grepen Jezus…” Johannes 18:12

 
Onze vrijheid is ons lief.
Niemand laat zich zomaar van een of van dé vrijheid beroven. Tenminste normaal gesproken. En als je die vrijheid niet hardhandig wordt afgepakt. Want vrijheid is een groot goed. En daar héchten we aan, zoals dat heet.
Vrijheid is ook een rijk bezit. Onze nationale vrijheid is dat. En persoonlijke vrijheden, zoals vrijheid van meningsuiting, van godsdienst. Die vechten in onze gedachten trouwens wel eens om de voorrang. En dat illustreert, hoe belangrijk we ze vinden.

Ja, vrijheid is een groot geschenk, dat we met hand en tand verdedigen. We willen bewegingsvrijheid, om te kunnen gaan en staan waar we willen. We laten ons niet grijpen, niet vastbinden. Die vrijheid zullen ze ons moeten afpakken. Met harde hand.
-------
Het lijkt, alsof Jezus gevangen genomen wordt, daar in die olijfgaard bij de beek Kidron. Maar als je goed leest, merk je, dat het ánders ligt. Dat Hij zich gevangen láát nemen. Dat Hij zijn vrijheid zich af laat nemen. Vrijwillig, zonder zich ook maar één moment en op welke manier dan ook, te verzetten. Dat HIJ degene is, die de regie voert. Laten we dat merkwaardige feit eens wat nader bekijken. Kijk je mee?

Jezus heeft afscheid genomen
van zijn leerlingen. Hij had nog veel te zeggen: waarschuwingen, vermaningen, troost. Hij liet ook nog wat zien. Hij gaf het voorbeeld van nederigheid en waste als een slaaf hun voeten. Daar ging Hij met hen naar Gethsémané. Naar de hof, de olijfgaard, die iedere pelgrim kende.
De leerlingen kenden die plek, inclusief Judas, die zich gemeld had bij de Joodse leiders. Die had te kennen gegeven: nu is hét moment. Nu kun je onverhoeds je vijand pakken! Hij rekent er niet op. Ze zijn allemaal nog véél te vol van de Paschamaaltijd. Dit is je kans! Grijp die met beide handen aan. Grijp Hém, die Jezus!

Maar Jezus verwácht Judas en degenen, die Hem zullen arresteren. Hij hoort ze in het donker aankomen. Maar, als het niet zo ernstig was zou je je bescheuren van het lachen. Want het is nét oorlog nota bene! De oorlog tegen het terrorisme: daar is Judas, om de vijand aan te wijzen. Daar is een bataljon van de tempelpolitie. En ook nog een cohort Romeinse soldaten!
Nou moet u weten: een cohort bestond toen volgens mijn informatie uit 600 man! Nu zal niet dat hele cohort aanwezig geweest zijn. Zeg maar: 100 zwaarbewapende soldaten. En dat moet samen met de tempel-M.E.-ers die ene man inrekenen! Die is daar met een tiental vissers! Tjonge tjonge, zeg je dan: is Jezus zó’n boef? Heeft Hij zóveel vreselijk gewelddaden gedaan? Zou Hij op het punt staan, een aanslag te plegen? Zijn de leerlingen zó zwaar bewapend?
Belachelijk toch? Jezus een terrorist? Hij heeft alleen maar wéldaden gedaan! Of is zieken, lammen, blinden genezen een gewelddaad? Hij heeft vrede gepredikt. Ben je dán een terrorist?
Die overbezetting
van het arrestatieteam van de geestelijke leiders tekent hun angst. Ze hebben enig besef van zijn macht. In wezen wéten ze, dat Hij de te komen Messias is. Omdat Hij het volk dreigt in te winnen, ten koste van hen, moet Hij wég. Voorgoed weg. En dat met medewerking van de gehate Romeinen. En daarom voor alle zekerheid die lachwekkende legermacht.

En Jezus? Hij is niet bang. Beheerst vraagt Hij, wie ze zoeken. Daarmee wil Hij ze nog een kans geven. De kans, om Hem als de Gezalfde van God te erkennen. Want dat is nodig, om te delen in de vruchten van het werk, dat Hij gaat doen. Zo niet, dan val je. Héél diep.
Maar ze grijpen die kans niet. “Jezus uit Nazareth”, zo luidt hun trotse antwoord. Dat is zoiets als: Jezus van achter het bordpapier. Jezus, de man uit Liliput. Een grove belediging dus. En Jezus’ reactie? Hij stelt zich heel beleefd voor. “Ik ben Jezus. En Ik ben inderdaad in Nazareth opgegroeid”.
En dan vállen ze inderdáád.
Iedereen gaat tegen de vlakte. De soldaten, de tempelpolitie, Judas.
Niemand van de tegenstanders blijft overeind. Dat moest hen toch aan het denken zetten, zou ik denken. En dat moet ons eveneens aan het denken zetten in onze houding ten opzichte van Jezus…

En dan Jezus weer: “Hij staat hier vóór jullie. Ik bén Jezus uit Nazareth”. En de Heiland moet bijna op de knieën om de pelotonscommandant te bereiken. Want Hij wil, dat ze allemaal wéten, wat ze doen, zie je. Ook weer om je krom te lachen, wat je hier ziet! Tenminste als het niet zo ernstig was.
-------
Zo zien we in de loop van het verhaal de rust en de doelbewustheid van de Heiland. En zo kunnen we dat eerste zinnetje van de tekst (dat hierboven staat) beter begrijpen. “Laat deze mensen dan heengaan”. Als jullie alleen mij zoeken, dan gaan mijn volgelingen vrijuit, nietwaar”.
En ze mógen gaan. Je zou zeggen: ze zijn medeplichtig. Of ze zijn belangrijke getuigen. Maar nee, ze mogen gáán. Allen erkennen de autoriteit, het gezag van Jezus. Hij stuurt doelbewust zijn leerlingen en volgelingen weg. Hij gaat het hele werk volkomen alleen doen. Dat zijn de plannen van zijn Vader. En die voert Hij uit. 
Zo wordt Hij gegrepen.
De Romeinse soldaten en de Joodse gerechtsdienaars pakken Hem. En Hij verzet zich niet. En ze doen Hem de handboeien aan. En gewillig steekt Hij zijn handen uit. En zo voeren zij uit, wat hun is opgedragen. Zo lijkt het. Maar het is maar één kant van de waarheid. In wezen voeren ze uit, wat Jezus wil.
-------
Zich gevangen willen láten nemen, onschuldig, dat doet geen méns, zegt u? Nee, u hebt gelijk. Maar Jezus doet dat wél. Omdat God dat wil. En dáárom doet Jezus dat. Dat gaat ons verstand te boven. Ja, Jezus en zijn doen, ze gaan boven het menselijke uit. Maar zo móet het gaan. Dát moet de Heiland doen. Hij moet lijden, en sterven straks, en zo Gods plan volvoeren, voor onze redding. Opdat wij, zoals vers 9 zegt, niet verloren gaan.
Dat betekent, dat Jezus waakt
over zijn leerlingen. Dat Hij ervoor zorgt, dat ze het eeuwige leven hebben. Dat ze uit handen van de duivel gered worden. En uit zijn klauwen blijven.
De Zoon van God laat zich gevangen nemen. En de broers en zussen van Jezus mogen vrij weggaan. De Zoon wordt straks gedood. En daarom mogen de broers en zussen blijven leven.
Hij gaat in onze plaats staan, in alle opzichten. Daarom is ons behoud zéker. Ons behoud in de volle zin van het woord. Jezus zorgt voor héél de mens, dat blijkt. De discipelen gaan vrijuit. Ze gaan niet als Jezus de dood tegemoet. Maar de Heiland zorgt ook, dat ze eeuwig leven.
-------
Wát een verlosser! Nee, niet een, maar DE verlosser! De volmaakte verlosser. Wat Hij voor de broers en zussen al niet over heeft! Gewoon, letterlijk alles.
Dus is het van levensbelang
een broer of zus van Hem te zijn. Ja, zo noemt Hij ons écht:broers en zussen! Je moet je soms een beetje, of veel, schamen voor een familielid. Omdat die het wel erg bont maakt. Het zal je kind maar wézen! Zo denk je dan soms wel even.
Jezus schaamt zich niet, onze Broer te zijn. Terwijl wij het vreselijk bont gemaakt hebben en nog maken. We doen dingen, en we zeggen en denken ze, die de Vader in de hemel wel heel erg beledigen. En er zit echt geen noemenswaardige verbetering in. Wat haal je je toch áán, als je zo’n stelletje ongeregeld in de familie neemt! Het zal je broer maar wézen!
En toch noemt Jezus hen, die in Hem geloven, zijn broers en zussen. En Hij behándelt ons ook zo. Hij doet zelfs veel méér dan wij mensen voor de familie zouden doen. Hij gaat in hun plaats staan. En draagt de straf, die zij dubbel en dwars verdiend hebben. En dan ben je vrij!
-------
Nou kun je zeggen:
ik bén toch vrij? Daar heb ik die Jezus echt niet voor nodig, hoor!
Ja, dacht je? Nou, dat is een vergissing, neem dat maar van me aan! Nou nee, neem dat maar van God aan. In de bijbel –dat is zijn dikke boek en brief aan jou en mij- zegt Hij, dat we aan handen en voeten gebonden zijn.
We zijn slááf. Vastgeketend door de duivel, Gods vijand. Die laat ons geloven, dat we vrij zijn. Maar intussen doen we, wat hij wil en niks anders. En voert hij ons linea recta naar de eeuwige duisternis. Echt waar. Geloof dat nu maar.
Dus: zit u al bij Jezus in de familie?
En ben je een kind van zijn Vader?
Hoe wórd je dat? Door adoptie. Doordat Hij je aanneemt als zijn kind. En hoe gebeurt dat? Hoe komt het zover? Nou, dat is een kwestie van vrágen. Vraag maar gewoon aan God: “Wilt u me tot een kind van u maken?” Dan gebeurt dat. Dan gaat zijn Geest aan het werk. Dan bén je kind van God. En dan is Jezus, de Zoon van God, je Broer, met eerbied gesproken.
Want Hij heeft mij en u en jou zó ontzagwekkend lief, dat Hij in onze plaats ging staan. Zó maakte Hij onze handen los. Ja, je kunt gegrepen worden door Jezus’ liefde. We mogen ons steeds weer laten boeien door de Heiland en zijn liefde. Zo zijn we vrij. Vrij om Hem te dienen. En al klinkt dat zwaar, toch is dat een licht en blij leven.

Vrijheid is een groot goed.
En eigenlijk hébben we vrijheid, hebben we elke vrijheid om Jezus wil. Omdat Hij in onze plaats is gaan staan. Ook al kostte Hem dat enorm veel. Veel lijden, lichamelijk en geestelijk. Zelfs de totale eenzaamheid. Waarbij de Vader zelfs zich onttrok en onbereikbaar was. Zelfs de dood moest Hij in. En dóór, naar het nieuwe leven. Om ons. In onze plaats. Zodat wij diezelfde weg zouden kunnen gaan.
Vrijheid, een rijk geschenk. Dat je dan óók aan anderen gunt. Wat jij hebt gekregen aan anderen geven. En dat zonder er zelf ook maar een milligram minder door te hebben. Integendeel, daar word je rijker van.

Ja, we hebben erg veel te danken aan onze Heiland en zijn lijden. Zóveel! Daar is het eind van wég. En als je daar hoog van ópgeeft en ook als een miljonair leeft, ook al heb je geen cent, dan win je mensen. Dan lok je ze naar Hem toe. En dat is Hij waard! Of niet soms!
Amen.
------

Mogelijke orde van dienst:Eventueel vooraf: Ps.22 : 6,9
Na “onze hulp” en groet: Ps. 22: 10,11
(In de ochtenddienst: Als belijdenis van schuld en boodschap van genade: l Joh.1:8,9
Regels voor ons leven: eventueel Lev. 19:1-4, 9-18
Zingen: Ps. 119:3)
Gebed
Lezing: Joh. 18:1-12
Gez. 353:1,4,5
Lezing: Marc. 15:27-34
Zingende Gezegend 146:4,5,6
Preek
Evang.Liedboek 299:1,3 (Welk een vriend…)

Gebeden
In ochtenddienst: slotlied Gez. 281
In middagdienst: Zingen 12 artikelen
(melodie: Gez. 429)

‘k Geloof in God, Hij is de Vader,
almachtig koning op zijn troon,
schepper van hemel en van aarde.
En in zijn eengeboren Zoon,
die ik als mijn Verlosser eer,
in Jezus Christus, onze Heer,

die, van de Heil’ge Geest ontvangen,
als mens geboren uit een maagd,
onder Pilatus heeft geleden,
door onze schuld werd aangeklaagd,
stierf aan het kruis, lag in het graf.
Tot in de hel daalde Hij af.

‘k Geloof, dat Hij ten derde dage
weer opgestaan is uit de dood,
is naar de hemel opgevaren,
zit aan de rechterhand van God,
vanwaar Hij met bazuingeschal
eenmaal ten oordeel komen zal.

Ook wordt de Geest door mij beleden.
‘k Geloof een kerk, die God ons geeft,
ware gemeenschap van de heil’gen,
dat God mijn zonden steeds vergeeft,
mijn lichaam van de dood bevrijdt
en dat ik leef in eeuwigheid.

Zegen.
------
Aanwijzingen voor de dienst van de gebeden:
Jezus prijzen. Omdat doel in oog bleef houden en doelgericht het lijden in ging en zich liet boeien.
Danken, dat wij zo in de vrijheid mogen staan; vrij van Satan en dood. Maar ook ons lichamelijk welzijn hebben we aan Hem te danken. Vrij, ook als volk.

Bidden voor wie geknecht worden. In klauwen Satan. Maar ook geknecht door mensen. Door tirannieke regeringen. Maar ook door tirannen als pooiers en loverboys. En sommige echtgenoten. Of vaders.

Dank, dat Jezus zó dichtbij. Broer.




(febr.maart 2007)