zaterdag, december 23, 2006

EVEN LACHEN GRAAG! (Korte preek voor jaarwisseling)


EVEN LACHEN GRAAG

“Toon Uw lichtend gelaat…” Psalmen 80:4,8,20 (NBV)

Nu mag het niet meer. Tenminste op de pasfoto. Ik bedoel lachen. “Even lachen graag”, zei de fotograaf dan. Ik weet nog wel, dat ik er als kind een keer gemopper om te horen kreeg. We gingen met het hele gezin op de foto. “Even lachen”, zei die man. En ik had blijkbaar geen reden om te lachen. Nou, de fotograaf kwaad. Want ik bedierf de hele opname door mijn strakke gezicht.

Nu mág het niet meer, lachen op een pasfoto. Pasfoto’s met een glimlach, die worden afgekeurd. Zélf denk ik, dat ik meer lijk op wie ik ben, als ik wél glimlach. Maar ja, ook ik moest er onlangs weer aan geloven, aan die pasfoto. Maar geloof me, ik word er niet knapper op, als ik zo strak kijk! Om van te schrikken! Kan dat dan?, zullen die mij kennen zich afvragen, nóg minder knap? Grapje…


De dichter
van wat nu lied 80 is uit de bundel van de Psalmen, die denkt er ook zo over. Die wil gráág een glimlach. Hij vraagt er zelfs drie keer om: om een glimlach. En dat nog wel van God. Toon uw lichtend gelaat, vraagt hij. Lach even naar mij. Dan wordt het licht. Dan worden wij, mijn volksgenoten en ik, gered. Ons leven hangt ervan af, mijn God, zegt hij.

Licht.
We zitten in een periode van het jaar, waarin het pas laat licht wordt. En de zon weer vroeg ondergaat. En de duisternis dus vroeg invalt. Nou hebben we kunstlicht gelukkig. En dat zetten we volop in. Zózeer, dat het schadelijk is voor de vogels en voor nachtdieren. Want het wordt bijna nergens meer echt donker.

Kunstlicht.
De oplossing voor het probleem van de duisternis. Maar of het helpt? Ik vrees van niet. Ondanks het kunstlicht worden veel mensen depressief van die korte dagen. En van het donkere weer soms.

Bovendien: het donker, de duisternis, is dieper. En zit ook dieper. Als je op de drempel van de jaarwisseling de balans opmaakt, dan kun je daar iets van beseffen. Van die duisternis, waar we mee te maken hebben. Immers, het is aan alle kanten donker.

Het is donker
in deze wereld. Denk aan het grote probleem van de opwarming van de aarde. Denk aan het probleem Aids. En aan dat van de honger. Het ziet er donker uit. Het is ook donker in de mensenwereld. Denk aan Israël en de Palestijnen. Aan Irak en Afghanistan. Aan Noord-Korea. Enzovoort.

Het is eveneens donker in ons land. Een op het gebied van de politiek bijna onontwarbare knoop. Denk aan het samen leven van allochtonen en autochtonen. En de kloof tussen arm en rijk. Aan de vergrijzing en de kosten, die opgebracht moeten worden. Hoe moet het verder met ons door tegenstellingen verscheurde land? Het ziet er op bepaalde gebieden somber uit.

Het kan ook donker zijn in ons eigen leven. Zeker, de één heeft met méér zwaar weer te maken dan de ander. Maar niemand ontkomt aan tegenslagen, verdriet, zorgen. En soms is het pikkedonker. Ben je in een depressie zó diep, dat Erwin Krol er verbaasd van op zou kijken. Dan zie je geen hand voor ogen.

Duisternis, op allerlei terrein. En dan is er nog
een ánder soort duisternis.
En ik kan er niet voor weg, het dáár ook over te hebben. Maar dat stel ik nog even uit. Eerst maar even wat beter naar de Psalm kijken. Om te ontdekken, waaróm de dichter met dit gebed op de proppen komt. De vraag aan God, om hem, de dichter, toe te lachen.


Als je de Psalm in zijn geheel aandachtig leest en op je in laat werken, dan voel je een immens verdriet bij de dichter. Er is grote nood bij zijn volk. En bij dat volk moeten we waarschijnlijk denken aan het “Tienstammenrijk”. Je snapt die naam niet? Nou, het volk Israël bestond onder koning David en Salomo uit 12 stammen. De nakomelingen van de 12 zonen van Jakob dus.

Maar onder de zoon van Salomo kwam er een scheuring. Er ontstond een noordelijk rijk, bestaande uit 10 stammen. En een zuidelijk rijk, 2 stammen. Nu, dit lied gaat dan over het rijk in het noorden. En daar ging het niet goed mee. Want dat volk ging God verlaten en beelden vereren.
Dáár zit de dichter mee. Nu is er een aantal mensen, dat die slechte “mode”niet volgt. Maar heel “ouderwets” nog rekening houdt met de HEER, de God van Jozef en de andere voorouders.

Eén van hen
is hier aan het woord. En die heeft verdriet om hoe het, nu God verlaten is, met zijn volk gaat. En het gaat heel erg slecht. De vijanden lachen spottend. Ze hebben dat volk in hun macht. En het menu van de maaltijd van het volk luidt: tranensoep vooraf; als hoofdgerecht stamppot tranen met waterlanders; en als toetje een schaaltje tranenvla.

En de achtergrond is, weet de dichter: de zonde van het volk. En de boosheid, die dat bij God teweeg heeft gebracht. De HEER heeft het volk verlaten. Dáárom hebben de vijanden vrij spel. Daarom is het zo aardedonker.

En nu zegt de dichter tegen God: “Wees alstublieft niet langer boos op ons. Maar toon Uw lichtend gelaat. Maak Uw gezicht zó, dat het neerschijnt op ons”. Dus: kijk vriendelijk naar ons. Nou is daar geen enkele reden voor. Want het volk heeft de afspraken geschonden. Het heeft het werkelijk aanhoudend op alle terreinen verknoeid. Dus: alle reden tot woede!

Zou dat niet óók voor u, jou en mij gelden? Als God naar ons kijkt, en dat dóet Hij, dan heeft Hij alle redend, om boos te kijken, woedend te zijn. Want het is een mode-uitdrukking: tel je
zegeningen. Dat is bepaald niet verkeerd. Maar als we nu onze zónden eens zouden tellen? Als we eens álle zonden, die we in 2006 gedaan hebben, zouden tellen?

We kúnnen het niet eens. Want het allergrootste deel ervan zijn we vergeten. En we doen zoveel verkeerde dingen zonder erover na te denken. En zonder het als zonde te zíen. En we zouden de tel kwijt raken! Of niet soms?

En tóch is God vriendelijk geweest voor ons.
Tél je zegeningen maar!
Ook dát kan een zeer hoge score worden! Ook dáárvan zijn we ons weinig bewust. We vinden zoveel dingen gewoon. Maar ze zijn geschenk van God: elke minuut leven en gezondheid.Elke dag eten en onderdak. Elk moment van geluk. En zo zou ik door kunnen gaan.

Maar
ja, er was en is ook veel narigheid, verdriet, pijn, moeite en noem maar op. Je kunt erdoor in een diepe dip raken. Het kan vreselijk donker worden. En een mens, die God kent, kan gaan denken: God is zeker woedend op me. Hij is tégen me. Het is pikdonker in me.

En dan moet je zó het nieuwe jaar in.
Een lang jaar, 365 dagen mudjevol duisternis. Omdat de omstandigheden tegen zitten. Omdat je situatie hopeloos is. Omdat je onder de indruk bent van je zonden. En je verkeerdheid van binnen. Kun je zó 2007 in?

Maar zo hóeven we dit jaar niet in, hoor.
We mogen vragen: Heer, toon Uw lichtend gelaat. Laat Uw gezicht met een stralende glimlach op me gericht zijn.

En dan? Dan zijn we gered, zegt de psalm. Dat zegt hij tot 3 keer toe. Zoals hij ook 3 keer gebeden heeft om Gods glimlach. Dus: we mogen blíjven bidden. Ons leven mag een biddend leven zijn. Maar dan zijn we ook écht gered.

Weet u: dat Hebreeuwse woord “gered” doet denken aan Jezus. Die naam komt van dezelfde stam, weet u. Dus: Gods lichtend, vriendelijk gezicht is zichtbaar geworden in Jezus, de Redder. Want Hij noemt zichzelf: het licht van de wereld. Hij keek vriendelijk naar mensen in nood. Omdat Hij van binnen vol medelijden was.

En dat bleef niet bij kijken.
Kijk maar in de bijbel: verlamden lopen, blinden zien. Kijk maar naar Golgotha: Jezus stierf. Om te redden van zonde. Kijk, en dáárom, zó kan Gods gelaat met een glimlach op ons gericht zijn. Ja, ook op ons. Op u en op jou!

Vráág het gewoon maar aan Hem: toon Uw lichtend gelaat, Heer. Kijk vriendelijk naar me. Alstublieft. Om Jezus wil. Dán wordt het licht in en om me. Dát is mijn redding. Zó kan ik het oude jaar afsluiten. Zo kan ik het nieuwe jaar in. Als U liefdevol naar me kijkt. Als U, Heer Jezus, bij me bent.

Nee, dan worden de omstandigheden niet opeens allemaal goed. Dat betekent niet plotseling enkel voorspoed. O nee! Dan kan het zelfs pikdonker worden om je heen. Maar dan loopt Jezus naast je. En Hij wil je hand grijpen. En dan bén je gered. Dan IS het licht eigenlijk. Want Hij sleept je erdoor. Dat kun je de Heiland wel toevertrouwen! Ja toch? Zelfs de dood kon Hij aan!

Ga zó 2007 in. En blijf heel dicht bij Jezus. Dan stráált Gods gezicht je tegen! En dan is het goed!
Amen.
------

Orde van dienst:

Eventueel vooraf: Psalm 27 : 1,2
Na votum en groet: Psalm 43 : 3,4
Gebed
Lezen en zingen: Psalm 80 en wel:
Zingen: vers 1
Lezen: vs. 3b-4
Zingen: vs. 3
Lezen: vers 9-18
Zingen: vs. 7
Na de verkondiging: Zingende Gezegend 258 of Gez. 437:3
Gebeden
Zingen: Gez. 430:1,5
Zegen
-------


Handreiking gebeden:


Danken voor alle gaven van het afgelopen jaar, de dagelijkse en de bijzondere…
Vragen om vergeving voor de zonden, de dagelijkse, de bijzondere, “grote”….
Bidden voor mensen, die om bepaalde reden(en) terug moeten zien op een heel moeilijk jaar. Vragen om kracht om dat te dragen en verwerken.
Bidden om licht voor alle dagen van het nieuwe jaar, in alle omstandigheden, de fijne en de moeilijke dagen.
Danken, dat er weer een jaar vóór ons ligt, waarin we mogen leven en waarin er mogelijkheden, (ook om iets te betekenen voor anderen) zullen komen en geschenken zullen zijn.

(december 2006)

donderdag, december 07, 2006

H O P E N ! (meditatie, Advent)


HOOP! (Advent)

Israël, hoop op de HEER! (Psalm 130:7)

Wij vinden
al gauw iets hopeloos. Iemand is “hopeloos ouderwets”. “Ik heb zóveel te doen, hopeloos gewoon!” Ja, veel is hopeloos. En hoop? Hoop is een veel schaarser artikel dan ho­peloosheid.

En dat is niet alleen maar zo, als we zo’n mode-uitdrukking te pas en te onpas gebruiken. En voor de meest onnozele dingen soms. Nee, die hopeloosheid gaat soms veel dieper. De dokto­ren kunnen een zieke opgeven. “Helaas, er is geen hoop op beterschap meer voor u”. En een situatie kan hopeloos lijken. Vastgeroeste gewoontes, vastgelopen verhoudingen, vetes binnen families, je moet ze soms hopeloos noemen. Menselijk gesproken dan.

In Psalm 130
wordt ook gezinspeeld op een heel moeilijke situatie. Want het is een roep “uit de diepte”. Wat er precies aan de hand is, blijft onduidelijk. Je kunt daar wel over speculeren. Maar het wordt gewoon niet concreet gemaakt. En ook blijft in het ongewisse, wie de dichter is.
Wél is duidelijk, dat hij zich verbonden weet aan zijn volk, Israël. En dát is in de problemen. Het zit in het bekende hoekje, waar de klappen te incasseren zijn. Problemen dus. En in dat probleem neemt de zonde een grote plaats in.

De onbekende dichter, en ook Israël, ze hebben het verknald bij God. Door hun zonde. Door niet te leven, zoals God het wilde. Zoals Hij het aan dat volk duidelijk had voorgehouden. Het volk diende de afgoden, in plaats van hun eigen goede God. Afgoderij dus. En daarom een totaal verkeerde manier van leven.

Het kan nooit meer goed komen, zou je zeggen. En de dichter wéét dat, maar al te goed. Hij sluit zich er ook bij aan. Hij weet, dat ook hijzelf zonde doet. En zondig is.

En dat heeft gevolgen.
Als u mijn zonden blijft gedenken, nou, dan is het niet best, zegt hij. Als U dat doet, dan is er niet één, die het redt. Die staande blijft. Die met U mag en kan blijven omgaan. Die op redding en hulp van Uw kant kan rekenen. Ook ik niet. Nooit ofte nimmer! Dan is het écht hopeloos! En dan niet maar als een dagelijkse uitdrukking. Maar bittere realiteit. Dan is er geen enkele hoop.

Als U de zonden blijft gedenken HEER, wie houdt dan stand? Dan redden we het niet. Dán is het over en uit met ons. Hopeloos, maar dan écht.

Maar toch ook echt NIET hopeloos. Want God is er óók nog, hoor! Hopen in de bijbel is namelijk een woord, dat niet altijd hetzelfde inhoudt als in óns spraakgebruik. Wij zeggen bijvoorbeeld, als we ergens heel erg over in het onzekere verkeren: “Laten we het hopen”. En als we hopen op iemands goedheid, dan zijn we van die goedheid ook bepaald niet zeker. Maar hopen op God, dat betekent zekerheid.

Hopen op God,
dat is: je uitstrekken niet maar naar wat Hij te bieden heeft. Maar naar wat Hij geven zál! Op je tenen gaan staan, en uitkijken: zie ik het al? Zie ik Hém al? Zó mag je omgaan met God en met wat Hij te bieden heeft. Ook mensen van nu, u en jij.

Al zijn dat net zo goed zondige, verkeerde mensen.Nou weet ik niet, of je daar nou zo mee zit. Of je het van belang vindt, of je voor God kunt bestaan. En of je al dan niet redding en hulp van God nodig hebt. Of méént te hebben.

Nu is het al beslist tegen de haren in gestreken, alleen al over zonde te spreken of te schrijven. We geloven wel, natuurlijk! Maar niet van die nare woorden gebruiken, hoor. En die dan ook nog verbinden aan God. Nee, bij God moet je alleen aan positieve dingen denken. Zoals liefde, hulp en dergelijke zaken. Mooie dingen. Dingen, die je kunt krijgen, als je ze nodig hebt.

De vraag is ook:
wat is dat eigenlijk voor spul, zonde? Want héél veel mensen wéten dat echt niet.

Mag ik daar gewoon eerlijk wat voorbeelden geven? Afgoderij is bijvoorbeeld zonde, zegt de bijbel. Maar dat is voor ons niet meer: knielen voor een of ander beeld. Afgoden van de 21e eeuw zien er anders uit.

Geld kan een afgod voor je zijn of worden. Geld, dat je hébt. Of misschien niet hebt, maar wilt hebben. En dat dan ten koste van alles. Je kinderen, je poes of hond(en). Je oldtimer, je luxe woning. Of je oude huis, dat je héél mooi wilt maken, en waar je ál je vrije tijd in stopt. Kortom: alles, wat je leven vult. En eigenlijk je leven is.

Kijk, al zulke op zichzelf mooie en goede dingen misschien, kunnen afgoden zijn of worden. Ze kunnen namelijk de plaats van God innemen. Van de God van de bijbel.
En dan? Dan héb je God niet, om je te helpen. Om je liefde te geven. Om bij te schuilen in dit harde leven. En dát is pas hopeloos! Om niet de God van de bijbel bij je te hebben!

De dichter wéét dat.
Dat zonde, dat afgoderij, óók afgoderij in een jasje naar moderne snit, je van God verwijdert. En dat je dan geen hoop hebt. Dat je dan in een erg diep dal zit. Waar je zonder God met geen mogelijkheid uit komt. Dat je dan verloren bent. Hopeloos verloren!

Nou, nee. Toch niet. Want God zegt niet: je houdt er zelf afgoden op na. En eigen schuld, dikke bult. Laten die afgoden je maar redden, Ik pás ervoor! Nee, zegt de dichter, zo is God niet. Hij is in de eerste plaats: de HEER. Dat betekent: hij is de trouwe God. Die méégaat. Die erbij is. Erbij, zoals Hij is. En met wat hij voor je heeft.

En wat is dat dan? De Psalm noemt in dit vers 7 twee dingen: genade en bevrijding. Genade betekent onder meer, dat die bevrijding ook bevrijding van zonden inhoudt. Van álle zonden maar liefst! Ja, dat staat er!

Dus er is hoop.
Oók u en jij mogen hopen op God. Je uitstrekken naar de realisering van die beloften, die bevrijding, die vergeving.

Het wordt weer Kerstfeest. En dat kun je gezellig maken en samen vieren. Prima. Maar het is vooral ook het feest van de hoop. Want Jezus is op aarde gekomen, om die bevrijding wáár te maken. En dat hééft Hij gedaan. Dankzij Hem is geen enkele situatie hopeloos. En geen mens is een hopeloos geval.

Dus: óp naar Jezus. En krijg bij Hem gratis en voor niks bevrijding, vergeving. En dus: hoop!
-----------------
Zingen/bidden: (melodie: Gez. 181)
Ik komt tot U met vrezen en met beven,
ik schaam mij dood, wat heb ik U te geven?
Ik sta in 't rood, de duivel mag mij halen.
Wie zal betalen?
U schenkt mij wijn, U schenkt mij uw vergeven,
U schenkt mij brood, het ware brood van leven.
Om Jezus' wil slaat U mij liefderijk gade,
God van genade.
(Anton Chardon)

zondag, oktober 29, 2006

KERSTFEEST, DE ENGELEN EN WIJ (Kerstdeclamatorium)


KERSTFEEST 2006

Kerstliturgie, voorbereiding op of viering van het Kerstfeest.


KERSTFEEST, DE ENGELEN EN WIJ



Inleidende muziek

Welkom

Gedicht: Kerstdrukte (door Johanna W. van Eelen)

’t Is Kerstfeest hier en Kerstfeest daar.
Maar nu is alles voor elkaar.
‘k Zak in mijn stoel ver onderuit.
–O, heeft die zieke al wel fruit?

’t Is kerstfeest hier en Kerstfeest daar.
Ik rende en ik draafde maar.
Nu een muziekje, maar wel zacht,
en alsjeblieft geen “Stille nacht”.

’t Is Kerstfeest hier en Kerstfeest daar.
Op ’t echte Kerstfeest ben ik klaar.
Daar wil ik anderen niet bij:

dat is voor mijn gezin en mij,

Had eens Maria zo gedacht,
dan waren herders in die nacht
nooit neergeknield bij onze Heer.
Ach, waarom denk ik dat nu weer?

Kom, ik moet nodig uit die stoel,
ik krijg zo’n naar beklemd gevoel.
Als Jezus deze nacht eens kwam…
Hij stuurt niet eerst een telegram.

Hij hoopt dat ik Hem steeds verwacht,
maar ‘k heb er weinig aan gedacht.
Nog is het tijd; stil kniel ik neer.
Mijn Jezus, o kom spoedig weer!

Zingen: Gez. 127 : 1 en 6

Komt allen tezamen,
jubelend van vreugde,
komt nu, o komt nu naar Bethlehem!
Ziet nu de vorst der eng’len hier geboren.
Komt, laten wij aanbidden (3x) .
die Koning.

O Kind, ons geboren,
liggend in de kribbe,
neem onze liefde in genade aan!
U, die ons liefhebt, U behoort ons harte!
Komt, katen wij aanbidden (3x)
die Koning

Gebed

Zingen: Zingende gezegend 113 : 1,2,3,5
(melodie Ned.Herv.Bundel 221)

God in ons midden, Heer wij aanbidden
met al uw kinderen wereldwijd,
uw trouw aan mensen,
uw onbegrensde, uw ongekende majesteit.

2. Lam dat de zonden draagt, lam dat de leeuw verjaagt,
uw wieg een kribbe, uw troon een kruis -
U spreidt geen macht ten toon,
U bent, o mensenzoon, onder een open hemel thuis.

3 Licht van de overkant, fakkel die eeuwig brandt,
o vlam die ons naar Gods land geleidt,
wie lopen in uw licht, zie over hun gezicht
valt al de glans der eeuwigheid.

5. God in ons midden, Heer wij aanbidden
met alle heiligen uw beleid,
uw trouw aan mensen,
Uw onbegrensde, uw ongekende majesteit.

Verteller:

In het Kerstfeest, zoals de wereld die vandaag “viert”, is zeker een plaats ingeruimd voor engelen. Al gelooft men totaal niet in hun bestaan, ze hangen wél te pronk in de kerstboom. En in het winkelcentrum schallen soms de “engeltjes” of “engelkens” uit de luidsprekers. En natuurlijk blijft het carillon niet achter. De engelen, ze hebben een plaats. Maar of dat de juiste plaats is….? Zijn de engelen bedoeld als “versiering”? We willen samen nadenken over de plaats van de engelen in het Kerstfeest. Maar dan wel in bijbels licht!

Zingen: Psalm 103 : 5 en 8

Zoals een vader liefdevol zijn armen
slaat om zijn kind, omringt ons met erbarmen
God, onze Vader, want wij zijn van Hem.
Hij die ons zelf uit aarde heeft genomen,
Hij weet, dat wij, uit stof aan ’t licht gekomen,
Slechts leven op de adem van zijn stem.

Hij heeft de hemel tot zijn troon verheven,
Hij heerst als koning over al het leven.
Looft engelen, zijn hoge majesteit,
krachtige helden, die aan alle oorden
als boden meldt zijn goddelijke woorden,
Hem zij uw dienst, Hem zij uw lied gewijd.

Verteller:

Wat is een engel? De naam betekent: bode, boodschapper. God heeft ze, toen Hij de hemel tot stand bracht, geschapen. Ze vormen zijn hofhouding. Ze voeren zijn woord, zijn bevelen, zijn wil uit. Zo zegt Psalm 103 dat ook: “Prijs de HEER, u die zijn boden bent, sterke helden, die doen wat Hij zegt, gehoorzaam aan het woord, dat Hij spreekt. Prijs de HEER, hemelse machten, dienaren, die doen wat Hem behaagt”.
Ja, de engelen dienen God. Ze gehoorzamen Hem. Voeren zijn wil uit.
Maar de bijbel vertelt ons ook, dat een deel van Gods hofhouding onder leiding van Lucifer “voor zichzelf begonnen is”. In opstand is gekomen.
Toen zijn ze de hemel uit geslingerd. Maar op aarde hebben ze de zaak grondig verziekt. Genesis 3 vermeldt, hoe Adam en Eva voor de verleiding zijn bezweken. Ze gingen hun eigen wetten stellen.
En wij doen dat nog elke dag… En wat de gevolgen zijn, we zien het om ons heen. In het groot, in het klein. In eigen leven, in deze wereld. In de natuur en in de samenleving

Gedicht: (A.F. Troost)

O God, de goede aarde, de tuin, die U ons gaf,
is niet meer groene gaarde, is omgewoeld: een graf.
Wij zien met vrees en beven geen rust, geen ruimte meer,
geen plaats om hier te leven. Ontferm, ontferm U, Heer!

Hoe moeten wij U loven, als al wat is, vergaat,
Verbrandt als in een oven die niets in leven laat?
Doe, God, uw zon dan schijnen en zend de vrede neer
op straten en op pleinen. Ban uit het wanbeheer!

Verteller:

De trouw gebleven engelen bleven op hun post. Ze verrichten die taak gráág. Want ze zijn zeer betrokken bij Gods werk. Bijvoorbeeld bij het grote werk van de schepping. In Job 38 : 7 lezen we, dat God de aarde schiep “terwijl de morgensterren samen jubelden en Gods zonen het uitschreeuwden van vreugde”.….
“Morgensterren” en “zonen van God”, – dat zijn in de bijbel soms aanduidingen van de engelen. Die zijn getuige van Gods scheppingswerk. En zij bejubelen de Goddelijke macht van God, die in de schepping blijkt.


Zingen: Gezang 479: 1 en 3

Aan U behoort, o Heer der heren,
De aarde met haar wel en wee,
De steile bergen, koele meren,
Het vaste land, d’onzeekre zee.
Van U getuigen dag en nacht;
U hebt ze heerlijk voortgebracht.

U hebt de bloemen op de velden
met koninklijke pracht bekleed.
De zorgeloze vogels melden
dat U uw schepping niet vergeet.
’t Is alles een gelijkenis
van meer dan aards geheimenis.

Verteller:

De engelen zijn ook erg betrokken bij de mensen en bij hun welzijn. Denk maar aan Hagar, aan Jacob, aan Lot. Ja, het is wáár:”De engel van de HEER waakt over wie Hem vrezen en bevrijdt hen” (Ps. 34:8) en “Zijn de engelen niet allen dienende geesten, uitgezonden om hen bij te staan die deel zullen krijgen aan de redding?”(Hebr. 1:14). Zijn we ons ervan bewust, dat onze God ook nu van de dienst van engelen gebruik maakt, om voor ons te zorgen en ons te beschermen?

Zingen: Evang. Liedbundel 105 : 1, 4 en 5

't Licht van de wereld is reddend verschenen;
't Woord, dat voor eeuwig bij God was, werd vlees.
Christus komt mensen met God weer verenen,
zondaars verlossen van oordeel en vlees.
Engelen, wilt uw gezangen ons lenen,
't Licht van de wereld is reddend verschenen (2x)

Christus daalt neer als het offer der zonden.
Dank en aanbidding nu Hem toegebracht!
Laat ons met d'eng'len zijn liefde verkonden,
prijzen het Lam, aan het kruishout geslacht.
Wie kan die diepten van liefde doorgronden?
Christus daalt neer als het offer der zonden (2x)

Christus daalt neer als de redder uit lijden,
trooster in droefheid, in angst en gevaar.
Hij zal ook de zijnen eens heerlijk verblijden,
vall' ook de vuurproef des levens hun zwaar.
Zegepraal-psamen vervangen het strijden.
Christus daalt neer als de redder uit lijden (2x)

Verteller:

De engelen hebben ook een opdracht, als het gaat om het heil van de mens, het heil in de Verlosser, die komen zou. Ja, want onze liefdevolle God heeft een groot en ruim hart. Onvoorstelbaar zelfs! Want Hij wil de mens terúg. Hij wil het heil voor de mensen. Hij wil u en mij héél! Hij is al in het Oude Testament bezig, dat heil te verwezenlijken. Zo lezen we over de Engel des HEREN:

Lezen: Richteren 13 : 2-5

Verteller:

De Engel des HEREN is een bijzondere engel. Hij is DE vertegenwoordiger van God op aarde. Hij kondigt hier de geboorte van Simson aan. Simson zal een verlosser zijn. En we weten allemaal van zijn gebreken en zwakheden en zonden. Toch was hij voor Israël een verlosser. En in zijn werk was hij toch een afspiegeling van de grote en volkomen Verlosser, die beloofd was.

Zingen: Ev.liedbundel 109 : 1 en 2

Al wie dolend in het donker
in de holte van de nacht
en verlangend naar een wonder
op de nieuwe morgen wacht:
Vrijheid wordt aan u verkondigd
door een koning zonder macht.

Onze lasten zal Hij dragen
onze onmacht totterdood.
Geeft als antwoord op ons vragen
ons zichzelf als levensbrood.
Nieuwe vrede zal er dagen,
liefde straalt als morgenrood.

Verteller:

Het is de engel Gabriël –die naam betekent: God heeft zich krachtig betoond-, die de geboorte van de voorloper van de Messias mag aankondigen. Hij wordt gezonden als Gods bode naar een priester, Zacharias, die dienst doet in de tempel.

Lezen: Luc. 1 :11-17

Gedicht: Zacharias (van Nel Benschop)

Er viel een stralend licht over het altaar heen;
de engel zei hem wonderlijke dingen,
maar Zacharias voelde zich alléén,
want zijn verstard geloof kon niet meer zingen.

Hoe heeft hij het Elisabeth verteld?
Hij moest de schrijfstift vaak terzijde leggen.
De blijde boodschap die de engel had gemeld
Was veel te machtig om in woorden uit te leggen.

En hij moest zwijgen, vele maanden lang –
Hij zag, dat in haart schoot het kind begon te groeien
En in zijn hart groeide een lofgezang
dat als een witte bloem zou openbloeien.

En toen het kind kwam, aarzelde hij niet
maar heeft de naam “Johannes” opgeschreven,
en van Gods Geest vervuld zong hij het lied
van vreugde, van verlossing en van léven!

Verteller:

“Johannes, de HERE is genadig, is zijn naam”.En hij zingt het uit –en wij zingen mee:

Zingen: Lofzang van Zacharias : 1

Lof zij de God van Israël,
de HEER, die aan zijn erfvolk dacht,
en door zijn liefderijk bestel
verlossing heeft teweeg gebracht,
een hoorn des heils heeft opgericht!
Wat Davids huis was toegezegd
dat wil Hij ons nu schenken.
Zoals Gods trouw van ’s aardrijks ochtendstond,
door der profeten wijze mond
zich hiertoe aan de vaderen verbond.

Verteller:

Gabriël heeft het druk in die tijd. Opnieuw wordt hij gezonden, nu naar Nazareth, een stadje in Gallilea. Daar woont een jonge vrouw, Maria, nog maagd, maar ondertrouwd met Jozef. Zij krijgt te horen, dat zij de moeder mag worden van de Zoon van God, die als mens op aarde gaat komen.

Lezen: Luc. 1 : 26 - 33

(Nazareth nu)

Verteller:

Maria aanvaardt dat grote wonder. Want zij geeft zich gelovig over aan God en zijn almacht..”De HEER wil ik dienen: laat er met mij gebeuren, wat u hebt gezegd”. En bij de ontmoeting met haar nicht zingt zij een loflied. En wij zingen mee:

Zingen: Maria’s lofzang

Mijn ziel maakt groot de Heer,
mijn geest verheugt zich zeer.
Want God heeft mij, geringe,
die Hem als dienstmaagd dien,
goedgunstig aangezien
en deed mij grote dingen.

Van nu aan, om wat Hij,
de Sterke, deed aan mij,
zullen mij zalig prijzen
alle geslachten saam,
want heilig is zijn Naam.
Hij zal zijn trouw bewijzen.

Hij heeft het lang voorzegd:
aan Israël, zijn knecht,
zal Hij genade schenken.
Hij zal aan Abraham
en al wie na Hem kwam
in eeuwigheid gedenken.

Verteller:

En het grote wonder geschiedt. Ondanks alles. Zelfs de keizer van Rome moet daar dienstbaar aan zijn. Hij vaardigt een decreet uit. En zo moeten Jozef en Maria naar Bethlehem. Want dáár zal in overeenstemming met de Schriften de Messias geboren worden. En zo geschiedt het. Want Gods wil is wet!

Lezen: Luc. 2 : 6 en 7

Gedicht: Kerst (van Enny IJskes-Kooger)

Zijn lichaam, dat in doeken was gewonden,
lag daar, belast, beladen met de zonden
van heel de mensheid, als in boeien vast.
Een kleine mens was Hij.
Een sterke God.


Zingen: Gez. 143

Stille nacht, heilige nacht,
Davids Zoon, lang verwacht,
die miljoenen eens zaligen zal,
wordt geboren in Bethlehems stal,
Hij, der schepselen Heer (2x)

Hulploos Kind, heilig Kind,
dat zo trouw zondaars mint.,
ook voor mij hebt G’ U rijkdom ontzegd,
wordt G’ op stro en in doeken gelegd.
Leer m’U danken daarvoor (2x)

Stille nacht, heilige nacht!
Vreed’ en heil wordt gebracht
aan een wereld, verloren in schuld;
Gods belofte wordt heerlijk vervuld.
Amen, Gode zij eer! (2x)


Verteller:

Dan gebeurt het grote wonder van Kerstfeest. Het Kind wordt geboren, daar waar in de winter het vee ’s nachts een plekje vond. De herders in het veld horen de boodschap. En het is wéér een engel, die het nieuws brengt. En het zijn engelen, die de glorie van God bezingen.

Lezen: Luc. 2: 8-13

Zingen: Ere zij God (staande)

Verteller:

Zo zijn de engelen blij bij de schepping, ook van de mens. Maar ze zijn ook blij bij de herschepping. Ze verheugen zich over de geboorte van de Christus. En over ónze vreugde. En wij mensen, u en ik, hebben daar veel reden voor. Want het Kerstfeest komt uit het hart van God. En dat hart is vol warmte voor ons. We mogen ons verheugen. God prijzen om zijn liefde. Laten we, ook dit jaar weer, dat wonder met ons hart beleven!

Gedicht: Simpel kerstliedje (door Sikko Landheer)

Een vader en een jonge moeder,
wat wijzen en een schapenhoeder,
een kind, een kribbe en een stal.
Dat is het al.

Te simpel haast om te geloven:
dat kind een gave Gods van boven
gekomen naar dit tranendal.
Dat is het al.

Geen wijsheid uit geleerde boeken,
uw zaligheid gehuld in doeken,
God die zijn volk verlossen zal.
Dat is het ál.

Zingen: Gez. 135 : 3

Lof aan U, die eeuwig leeft en op aarde vrede geeft,
Gij die ons geworden zijt taal en teken in de tijd.
Al Uw glorie legt Gij af ons tot redding uit het graf,
dat wij ongerept en rrein nieuwgeboren zouden zijn.
Hoor, de eng’len zingen d’eer van de nieuwgeboren Heer!

Verteller:

Het kruis komt in het zicht met Kerst, jazeker! Want het gaat nog verder. De engelen weten ook, hoe belangrijk het werk van de Redder is. Als Hij de drievoudige verzoeking in de woestijn doorstaan heeft, lezen we:”…en meteen kwamen er engelen om voor Jezus te zorgen”. En bij het lijden van de Here Jezus in Gethsémané, vlak voor zijn gevangenname, lezen we:”Uit de hemel verscheen aan Jezus een engel om Hem kracht te geven”. En dat, terwijl de discipelen slapen…
Jezus doet het grote Werk alléén. Tot het einde toe!
En als Jezus het Paasfeest gemaakt heeft, verkondigen engelen blij aan de vrouwen, hoe het werk bekroond is. Het werk van de heling van de mens is door Jezus verricht en door zijn Vader aanvaard. Nu rest ons niets meer dan te buigen. Gelovig dankbaar het grote werk te aanvaarden. En uit te zien naar de voleinding. De wederkomst, waarop engelen na de Hemelvaart de apostelen wezen: “Jezus, die uit jullie midden in de hemel is opgenomen, zal op dezelfde wijze terugkomen als jullie Hem naar de hemel hebben zien gaan”.
De wederkomst van de Koning zal door de engelen met bazuinen aangekondigd worden!


Zingen: Lied 300 : 1

Eens, als de bazuinen klinken,
uit de hoogte, links en rechts,
duizend stemmen ons omringen,
ja en amen wordt gezegd,
rest er niets meer dan te zingen -
Heer, dan is uw pleit beslecht!

Verteller:

Maar van daaruit is er ook een táák voor ons. Want het is opvallend, dat de engelen bij het Pinksterfeest niet meer naar voren komen. De mensen, wij, mogen nu God dienen hier op aarde. We mogen de vreugdevolle feiten doorgeven. En daar zijn wij door genade nog méér geschikt voor dan de engelen. Zij konden alleen van het heil spreken, wij mogen het ook en allereerst beleven. In het heil delen. Er uit leven. Het vóórleven. Dat is God dienen. Zo geschiedt Gods wil niet alleen in de hemel, maar ook op de aarde!

We sluiten met Gebed, met de woorden van een gedicht van Nel Benschop (Kerstfeest voorbij)

Zo moeilijk, Heer, om ieder jaar dezelfde woorden
opnieuw te lezen, vol verwondering,
alsof we ze voor ’t eerst, zoals de kind’ren hoorden,
voor wie een lichte wereld openging.

Zo moeilijk, Heer, om toch de vreugde te ervaren
die herders voelden in die stille nacht,
waarin de engelen de licht-getuigen waren
van ’t offer dat U aan de wereld bracht.

Zo moeilijk, Heer, om bij Uw kribbe neer te buigen,
en met een hart, vervuld van eigenwaan,
van Uw verbijsterende liefde te getuigen….
’t Was kerstfeest, Heer. - Zie ons genadig aan!

Amen

woensdag, september 20, 2006

HOOP VOOR DEZE BALLING (preek)


HOOP VOOR DEZE BALLING

Wat ben je bedroefd, mijn ziel, en onrustig in mij.
Vestig je hoop op God;
eens zal ik hem weer loven,
mijn God die mij ziet en redt. Psalmen 42:12

Politieke vluchtelingen,

er zijn er miljoenen van op deze aarde. Het is één van de problemen, die we naar het schijnt, niet kunnen oplossen. Soms kunnen we ze een nieuwe toekomst bieden, zij het ver van wat toch hun land en volk was. Maar verreweg de meest van hen zitten in kampen. Soms hebben ze nauwelijks te eten. Ze missen medische hulp. En ze wachten. Op wat? Ze zijn vaak zonder enig uitzicht op een goede toekomst. Nee, onvoorstelbaar triest, op de vlucht te zijn. In ballingschap, verbannen.

Politieke vluchtelingen zijn er eigenlijk altijd geweest. Ook in dit prachtige lied, waarvan hierboven een stukje uitgetypt staat, is een politieke vluchteling aan het woord. (Als je een bijbel hebt: de moeite waard om in zijn geheel, samen met de volgende psalm, die er één geheel mee vormt, te lezen.) Wie die man geweest is, weten we niet. Maar het lied past in de mond van vele mensen. Mensen van heel vroeger. Mensen van nu.


De dichter
hoort bij het volk Israël. En hij is een vooraanstaand man, een leider. Hij ging voorop. Misschien is het een koning. Maar misschien slaat het ook op iemand anders en een andere situatie.

Die iemand is dus banneling. Verdreven helemaal naar het noorden van het land. Dáár waar de Jordaan ontspringt. Naar het Hermongebergte. Daar is een woest, onherbergzaam gebied. Met in regentijd watervallen, grote en kleine. Die dan samen de rivier Jordaan gaan vormen. Een gebied, waar veel mensen zouden genieten van de natuur. Maar dan op een vakantietrip.

Deze dichter is daar. Maar niet op vakantie, vrijwillig. Nee, hij wordt daar vastgehouden, gevangen. Want hij hoort zijn vijanden praten. En ook wát ze zeggen. En dat is koek van een totaal ander deeg! Want waar hij nu is, daar is hij niet thuis. Zijn thuis is elders. En dat thuis, dat mist hij. En geen klein beetje ook!

Hij is bedroefd.
En zijn hart is onrustig in hem. Dat constateert hij bij zichzelf. Nou, vind je het gek! Dat kán toch niet anders! In zo’n situatie ben je ontheemd. Dan ben je letterlijk, maar ook figuurlijk vér van huis. Want je huis is je paleis, zo ongeveer luidt een engels spreekwoord. Daar ben je echt thuis.

De dichter mist zijn gewone werk van elke dag. En zijn gezin natuurlijk allereerst. Maar tóch hoor je daarover weinig of niets in dit lied. Vreemd, vind u niet? Waar je dan wél over hoort? Wat en wie hij dan wél en heel érg mist: zijn God. En de dienst van die God. En de gemeenschap, het omgaan met die God.

En de omgang met de HEER,
de God van Israël, die was in die tijd geconcentreerd in en om de tempel. Of daarvóór de tabernakel, Gods huis in de vorm van een tent. Daar was de offerdienst te beleven en alles daaromheen. En dat betekende voor deze dichter enorm veel. Dát was zijn leven!

Hij denkt eraan terug. Dát was me een feest, zeg! Niet te geloven. Wat een vreugde, samen met die grote schare! Wat een feest, dat tempelkoor te horen, met al die muziekinstrumenten. En dan die offers! Ze zeiden: je zonden zijn weg. Weggedragen. Kijk maar: het bloed vloeit. Daardoor is er leven voor jou! Ja, wat een feest!

Daarom voelt hij zich ook zo enorm gekrenkt door zijn vijanden. Namelijk als ze zeggen: “Waar is hij nu, die god van je? Waarom redt hij je niet?” Dat raakt hem diep. Dat gaat hem door merg en been. Vreselijk vindt hij dat! Dat doet het gemis schrijnen. En het is een grove belediging voor zijn God. Die is er namelijk altijd. Die kan altijd en in alle situaties helpen!

Vandaar
dat hij eigenlijk God mist. En het huis van God, de tabernakel, het heiligdom. En dat hij het huis van God veel meer mist dan zijn eigen huis! Is dát vreemd?

Nee, dat is voor een vrome Israëliet niet vreemd. Voor hem en voor iedere gelovige, ook voor de christen vandáág, is dat niet vreemd, maar heel gewoon. Alleen, het aantal vrome gelovigen is klein en dáárom komt het weinig voor. En komt het als zonderling over. Maar dat is het niet. Want het omgaan met God, dat is voor zo iemand letterlijk van levensbelang.

Dat zegt al dat beeld van die hinde. Die moetje je voorstellen in dor en droog gebied. Het beest is uitgeput van het zoeken naar water. Het moet drinken, anders gaat het dóód, zie je! Zó moet de dichter de band aan God voelen en beleven, want anders gaat hij ten onder!

Hij roept. Hij schreeuwt het uit, richting God. “God, waar bent U nou toch! Waarom merk ik niks van U? Ik ga dood zonder U, dat weet U toch? Ik kan U niet missen. Kom dan toch en help! Red me. Wanneer mag ik weer naar uw Huis? Wanneer zal ik U daar weer ontmoeten?”

Kun jij
je zulke woorden als van de dichter voorstellen? Wat zouden wij in een dergelijke situatie het meeste missen? Moeilijk te beantwoorden, want moeilijk voor te stellen. En we verkéren niet in die situatie. Maar is God en zijn dienst werkelijk belangrijk voor ons? Van levensbelang?

Hoe dat er ook met ons voorstaat, dat is wél zo. Al vóelen we het misschien anders, kunnen we God missen als kiespijn, zonder Hem is er geen leven. Komen we óm van dorst. En mét hem is er leven, dat verzeker ik je. En kijk, dát stelt jou en mij wél voor een keuze. En een keuze, waar veel, ja eigenlijk alles, van afhangt…

En, een tweede zaak,
die de dichter jou en mij aanreikt: dat samen zijn, dat is óók zoiets geweldigs. Als je dat mist, dan voel je dat. Dan doet dat echt flink pijn. Mensen, die niet (meer), al dan niet tijdelijk, de kerkdiensten kunnen bezoeken, die weten daar over mee te praten.

Jammer eigenlijk, dat je dat dán pas zo gaat waarderen! Dus: geniet van dat samen zingen, samen luisteren. Van dat sámen de kerkdienst beleven. Dat samen gemeente zijn. Geniet er nu van, voordat je het, misschien lange tijd of voorgoed, moet missen…


Met God leven
is LEVEN (met hoofdletters). Leven van belang! Maar dat kan wel ánders voelen. De dichter praat tegen zichzelf. Hij moppert eigenlijk. “Wat ben je bedroefd, man. Wat een treurige zielepiet ben je. Heb je de moed nu al opgegeven? Wat ben je onrustig en depressief. Wat helpt het, jezelf zo te beklagen. Stel je vertrouwen op God. Vestig al je hoop op hem”.

Daar is alle reden voor, zegt de dichter tegen zichzelf. Er komt een andere tijd, dat is vast. De HEER zal doen, wat hij altijd heeft gedaan: redden.
Ik zit in een diepe dip. God lijkt zo ver weg. Ik zie hem niet. Merk niets van hem. Dat is nu. Maar het wórdt anders.

Want God
is er wél. Hij heeft mijn klacht gehoord. Hij is een God met oren. En met ogen. Hij ziet mij. En hij ziet mij met een blik vol liefde. En die liefde zet hem aan tot actie. Een reddingsactie komt op gang.

En die is gekómen, al weten we niet hoe. Want we kennen de dichter niet. Maar hij is gered. Deze politieke vluchteling werd geholpen. Hij kwam thuis. Dat is zeker. Want God is redder. Later heeft hij de dienst in tabernakel of tempel weer meegemaakt. Weer feest gevierd, temidden van de feestvierende menigte! Dankzij God, de redder. Ja, God is dé redder.


Dat is duidelijk geworden
voor iedereen. Namelijk toen Jezus kwam. Toen hij de offerdienst verrichtte. Zélf het Lam was. Zijn bloed stortte. Ja, daar kunnen we wel problemen mee hebben. Met dat bloederige gedoe. Dat is te begrijpen. Maar het was absoluut noodzakelijk. Anders was er géén redding, géén toekomst. Dat kon alleen zó…

En die Jezus lééft,
door de dood heen. En Hij heeft gezegd: Ik ben mét u. Hij is bij ons, als de redder. En dat hélpt, zie je! Dan moeten we ons wel láten helpen. Dan moet die noodkreet richting God. Dan mag je gerust aan Hem zeggen: “Hallo, bent U daar? Ik ben hier, hoor. Hoort U mij? Waarom vergeet u mij? Ik weet, dat ik dat driedubbel verdiend heb. Maar de Heer Jezus heeft alle schuld toch voor mij weggenomen? Help me alstublieft”.

Maar dan moet je óók jezelf aanpakken. “Wat ben je toch depressief, man! Houd toch op met dat gemekker! Vestig je hoop op God. Dankzij Hem, en zijn totaal onverdiende liefde voor je, komt het goed. Je komt thuis. Je komt thuis bij God! Wanneer dan ook, hoe dan ook. Vast!”

Dat helpt! Want Jezus redt!
Amen.
-----

Punten voor dankzegging en voorbede :

Bidden, dat echte politieke vluchtelingen hulp mogen ontvangen.
dat de oorzaak van het moeten vluchten wordt weggenomen:
oorlogen, dictatuur enz.
Bidden, dat U en uw dienst steeds belangrijker voor ons worden.
om (meer) liefde voor uw dienst en voor het gemeenschappelijke
karakter daarvan.
Bidden voor mensen, die depressief zijn, ver van huis; dat ze God aanroepen en in zijn kracht zichzelf (leren) aanspreken en aanpakken.
God prijzen, omdat Hij redt en redder is in Jezus.


Voorstel voor een orde van dienst:

Eventueel vooraf: Gez. 392:1,3,4

Na votum en groet: Zingende Gezegend 273:1,2,3


(In ochtenddienst: als verootmoediging lezen: Psalm 143: 1,2
Zingen: Ps. 143:8
Gods wil: Matth.5:13-16
Zingen: Ps. 143:9)

Gebed om de Geest
Lezen en zingen: Psalm 42 en 43 en wel: Lezen: Ps. 42:1-5, zingen: vers 3, lezen Psalm 42: 7-11, zingen vers 7; lezen: Psalm 43: 1-4, zingen: vers 5
Verkondiging
Zingen: Gez. 427: 6,7,8
Gebeden
Zingen: Ps. 149: 1 (middagdienst: 12 artikelen) en 5
Zegen.


(september 2006)