woensdag, september 07, 2005

ALLES GOED??? EN AL DIE ELLENDE DAN? (preek)



Alles goed ? En al die ellende dan?

De mensen waren geweldig onder de indruk en zeiden: “Alles, wat hij (Jezus) doet is goed..."       Marcus 7 : 37 NBV

Dat heb je wel ‘s: dat je iets zegt, waar je de volle draagwijdte pas later van snapt. Je zei het onder indruk van het moment. Maar besefte op dat ogenblik totaal niet, wat je eigenlijk wel zei.
Dat overkwam de mensen in Decapolis. Zij spraken de woorden van de hier bovenstaande tekst uit. En dat is een zeer beladen zinnetje. Er zit veel meer in, dan de sprekers zelf wisten en bedoelden. Oude en Nieuwe Testament worden erdoor bij wijze van spreken aan elkaar geknoopt. Het eerste en het laatste hoofdstuk van de Bijbel komen in zicht!
Wat is er gebeurd?
Jezus is een tijdje naar het buitenland geweest.
Nu is Hij door Sidon terug gegaan, en is aan de Oostkust van het meer van Tiberias terechtgekomen. Decápolis, Tiensteden(gebied), heet die streek.
Daar wordt een mens naar Hem toe gebracht, een mens, die de helende kracht van Jezus hard nodig heeft. Want hij is dubbel gehandicapt, zegt vers 32. En die twee handicaps houden verband met elkaar; de ene is gevolg van de andere.

Nu mogen we hier niet meteen kortweg zeggen: die man was doofstom, kon niet horen en niet spreken. Nee, er staat dat hij doof was. En dat hoeft niet meteen te betekenen, dat hij helemaal geen geluiden kon opvangen. Maar veel was dat in elk geval niet. Want “hij sprak moeilijk”, vertelt Marcus.
Nu, we weten allemaal, dat een kind leert spreken doordat hij nazegt, wat hij zijn moeder en anderen hoort zeggen. Deze man hoort zo weinig, zo slecht, zo gebrekkig, dat hij heel moeilijk spreekt. Want hij hoort het niet goed genoeg, om het correct na te kunnen zeggen. Blijkbaar kunnen de mensen hem vaak niet verstaan en begrijpen.
-------
U kunt zich misschien een klein beetje voorstellen, hoe gehandicapt deze mens is. “Een klein beetje”, zeg ik. Want het leed (en de vreugde) van een ander kun je in wezen, in zijn diepte niet peilen. Je hebt het immers niet zelf aan den lijve ondervonden! Hoe kan iemand die goed kan horen weten, hoe erg het is, niets, of zelfs maar slecht, te horen. Bijvoorbeeld: geen vogels horen zingen; geen auto’s horen aankomen. In een gezelschap niet verstaan wat er gezegd wordt. In een gesprek telkens weer te moeten zeggen: “wat zeg je?” Tenminste, als je dat al verstaanbaar kunt zeggen! Bovendien, als je steeds moet navragen, dan láát je dat wel op den duur.
Doof, is het al, maar echt slechthorend, zijn, is erg.
En als je al iets opgevangen hebt, je dan ook nog moeilijk verstaanbaar kunnen uiten! Als dat er nog op de koop toe bij komt, het is verschrikkelijk.
Het betekent, dat je eigenlijk buiten het gewone leven staat. Je bent gevangene. Je bent iemand, die niet meedoet en meetelt. Je zit op een eiland, afgezonderd van de anderen. Niet, dat die anderen dat willen. Althans meestal niet. Maar toch: zij kunnen dat eigenlijk niet voorkomen.
Dat isolement,
dat erbuiten-staan laat goed zien, hoe ernstig, hoe ontwrichtend de zonde is. Begrijp me goed: ik zeg niet, dat deze man door bepaalde persoonlijke zonde of zonden deze handicaps had. Maar ziekte, handicaps, ze zijn er vanwege de zonde. Omdat de zonde er is. Het zijn gevolgen van de zonde in het algemeen.
Ook laten ze zien, hoe ernstig de zonde is. Hij plaatst je namelijk in het isolement. Je komt in wezen alleen te staan. In een gevangenis eigenlijk, waar je niet uit kunt.
En als er vandaag de dag nogal eens geklaagd wordt over weinig saamhorigheid en gevoel van verantwoordelijkheid voor de ander in de samenleving, dan weten we: daar ligt ten diepste de oorzaak. De zonde werkt ontwrichtend. Die haalt de samenleving uit zijn voegen. Zet mensen op zichzelf. Maakt ons hoofd voor hoofd tot kleine zelfstandigen. En tot concurrent van ieder ander.

Door de zonde hebben we de neiging die ander aan de kant te schuiven. Dan hanteren we de regel: “Ikke, ikke en de rest kan stikken”. Dan krijg je een samenleving, waarin soms de dood van een mens alleen maar aan de dag komt door de lijklucht! Dan kun je lezen van de ontdekking van iemand, die zelfs pas 5 jaar nadat hij gestorven was, in zijn huis gevonden werd. Als skelet dus, zou je zo zeggen!
Wat een eenzaamheid lees je achter een dergelijk bericht! En hoe vaak hoor je niet van het vinden van iemand die al dagen dood is. Niemand heeft hem gemist!
Pas als Gods genade
door het Evangelie greep op mij krijgt, komt daar in principe verandering in. Dan ben ik in beginsel uit het isolement gehaald, verlost. En krijgt de medemens een ander plaats: niet meer tegenover mij, maar naast mij, en ik naast hem.
-------
Deze man uit Marcus 7 is een toonbeeld van dat isolement. Je kunt hem moeilijk bereiken en hij kan met de mensen om zich heen amper communiceren. En nu wordt hij door Jezus daaruit bevrijd. Maar dat gebeurt door bemiddeling van mensen. “Zij brachten die dove, moeilijk sprekende man tot Jezus”, staat er in vs. 32. Hij stond dus toch nog niet helemáál alleen.
De zoveelste keer,
dat in het woord van God uitkomt, hoe belangrijk het is, er bij te horen en te willen horen. Bij Gods volk bedoel ik. Want dan ben je niet alleen, zie je. Dan kun je met je nood aan Jezus’ voeten gebracht worden. En door Hem verlost worden...
En dat gebeurt hier.
Vaak geneest Jezus
door alleen een woord te spreken. Ook Hij spreekt en het is er. Hier gaat het anders. Dat zal jou ook opgevallen zijn. Zie vers 33... Jezus raakt de oren van de stakker aan en met zijn met spuug natgemaakte vingers ook zijn tong. Bekend is, dat speegsel in die dagen als een soort geneesmiddel beschouwd werd. Zo maakte de Heiland aan die gehandicapte man duidelijk, beter dan woorden dat bij hem konden, dat Hij hem ging genezen.
Want niet die handelingen brengen de genezing tot stand. Dat doet het scheppende machtswoord van de Zoon van God. Jezus sloeg zijn ogen op naar de hemel, staat er. De Vader moest kracht verlenen om dit wonder tot stand te brengen. Jezus zuchtte ook: een uiting van emotie. Diep bewogen is Hij. Intens medelijden heeft Hij met die door de duivel zo geslagen stumper.
Dan spreekt Jezus het machtswoord,
"Effatha”. Een Aramees woord, zoals dat in die streek toen gesproken werd. “Ga open!” Zowel oren als mond, de spraak, moeten open gaan. Jezus gebiedt, en het staat er! Een Goddelijk woord! Een verlossend machtswoord! Het dubbele wonder geschiedt: de man kan horen én spreken! Goed horen en duidelijk spreken!
En daar komt dan de reactie van de tekst op. De omstanders zijn diep onder de indruk. Ze kunnen er niet over uit. En al verbiedt Jezus door te vertellen wat er gebeurd is, ze kunnen het niet laten. Want:
“Alles wat Hij doet, is goed.”
Alles goed, alles goed. Dat is een radicale uitdrukking. Létterlijk genomen is het ook niet wáár, natuurlijk! Ja, deze man is gezond, is teruggezet in het leven. Maar alles is niet goed. Er lopen op dat moment nog veel stumpers rond. Er is van alles mis met iedereen en van alles in heel de wereld. Toen, en tot nu toe!
----------
Ik hoef u en jou niet te vertellen, wat er zoal NIET goed is in deze wereld en in ons leven. Er zit van alles grondig fout. In onze relatie met deze aarde, de natuur, de dieren. In onze relatie met God, met de medemens. In onderlinge relaties tussen volkeren, tussen werkgevers en werknemers. Ja, je moet eigenlijk zeggen: niets is wél goed.
En als je dat zegt, dan breng je tot uiting wat je constateert. Maar dan spreek je ook de bijbel na. En toch reageren de omstanders op die genezing van die slechthorende en –sprekende door te zeggen: alles goed.
Komt die uitdrukking me niet bekend voor? Wat lees ik in Gen. 1, in een triomfantelijk refrein? Juist, na elke scheppingsdag lees ik: en God zag wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed.
De volmaakte schepping.
Ja, maar die is toch verleden tijd? De zonde is toch gekomen? En gevolg van de zonde is toch, dat niets meer zeer goed is? Dan is wat hier gebeurt in Decapolis toch uitzondering? Dan spreken die mensen toch onwaarheid?
Maar toch zijn ze als het ware profeten. Zonder het zelf te beseffen spreken ze profetische woorden. Ze zeggen: zie, alles is zeer goed, net als toen het uit Gods hand voortkwam. HIJ heeft alles wél gemaakt, zeggen ze.
Ja, en daar schuilt het geheim.
HIJ is het geheim van het “alles goed”. Jezus, de Zoon, het Woord. Die spreekt en het is er, gebiedt en het staat er. Die iets nieuws schept. Hij maakt alle dingen nieuw. Daar is Hij druk mee doende. Nu. En daarvan richtte Hij toen in Israël al tekenen op. Deze man, die nu goed kan horen en duidelijk kan spreken, is daar een teken van. Hij is een ander, een nieuw mens geworden. Hij is een levend teken van Jezus’ vernieuwende werk.
Jezus heft het isolement van mensen op.
Hij verlost ze van zichzelf. Van het alleen betrokken zijn op zichzelf. Hij zet mensen in de gemeenschap. Geeft aan die man, mensen. En geeft die man aan de mensen om hem heen. Hij verbindt mensen aan elkaar. Maakt van losse individuen een volk, één volk. Dat doet Hij door de verbroken verbindingen te herstellen. Die tussen mensen. En allereerst die tussen de mensen en God.
Dat wonder verrichtte Hij tenvolle aan het kruis op Golgotha. Hij hing daar volslagen alleen. Geïsoleerd van mensen. En van God verlaten. Om onze zonden. Om dat door de zonde veroorzaakte isolement te doorbreken en weg te nemen.
En het resultaat daarvan kon je al zien op die dag in Decapolis. Dat zag je daar, in de kiem. Heel even was daar “alles goed”. Heel even was iets te zien van wat komt. Want eens is wéér “alles zeer goed”. Lees maar, Opb. 21:4… Geen tranen, geen dood, rouw enz. Alles nieuw, vs. 5! Dan zijn alle mensen weer tot een eenheid verbonden. Zie maar vs. 3 (van Opb. 21)… God woont bij de mensen en zij zijn zijn volken.
------------
Wat een geweldig perspectief!
En: wat zijn we dáár nog ver vandaan! De eenheid is ver te zoeken. Oorlogen onder volkeren! Sociale misstanden! Familievetes! Ruzies in gezinnen! Ontwrichting in huwelijken! Mensen die met zichzelf hopeloos overhoop liggen! De wereld is er vol van! Waar is de eenheid, de harmonie?
Maar nu moeten we het maar niet bij die constatering laten. En ons terugtrekken in onze eigen knusse christen-zijn en ons troosten met wat komt. “Stil maar, wacht maar –in de zin van: wacht maar af-, alles wordt nieuw”.
Maar moeten we dan geen “Maranatha-christenen” zijn? Moet de heilsverwachting dan niet levend zijn? Spreekt de bijbel zelfs niet van een “reikhalzend verlangen”? Op de tenen staan met de hand boven de ogen om beter te kunnen zien, wat Christus bezig is te laten komen?
Natuurlijk mogen we het geweldige voorrecht ontvangen, uit te zien naar het komende “alles goed”. De Here Jezus wees met dit teken ook heen naar zijn Toekomst, zeer zeker. Maar Hij liet ook zien: zo is het door Mij. Zó is het in principe nu al, nu Ik gekomen ben en mijn werk op aarde straks voltooi aan het kruis. Nú al is alles goed.
Daarom mogen wij
nu leven uit Christus.
Uit zijn volbrachte werk. We mogen laten zien, dat we geheeld zijn. Uit ons isolement verlost. In de gemeenschap gezet. Verbonden aan God en Christus door zijn Geest. Verbonden aan elkaar als leden van Christus’ gemeente. Met oog voor de naasten, mensen om ons heen.
Nu al mogen we dat laten zien als profeten van Christus en zijn heil. Vlakbij, in onze eigen kring. Door in ons huwelijk, ons gezin, onze familie alles te geven zodat iets van die eenheid en harmonie gestalte krijgt. Bijv. door te genieten van wat God in de gemeente aan eenheid geeft. En ook te laten merken, hoe dankbaar we daarvan genieten. En je in te zetten om daar nog meer inhoud aan te geven.
En dat, omdat Golgotha en het werk van Christus daar echte realiteit voor ons is. Werkelijk betekenis voor ons heeft. Omdat we met ontroering, vol dankbaarheid aan Jezus voor Gods aangezicht beleven: Dank U, Here, dat U alles wél hebt gemaakt. Dat alles nu goed is. Ik voel het niet altijd zo. Er is veel stuk in levens, tussen mensen. Ook bij mij. En toch, als ik zie op U, dan is alles goed.
Dat is
best moeilijk, hoor.
Vluchten in de mooie toekomst zonder meer, zonder consequenties, is veel gemakkelijker. En toch: alles is góed. En we mogen niet nostalgisch blijven vertoeven bij de goede schepping, die nu er kapot is. Met tranen denken aan het verloren paradijs.
Maar we mogen ook niet alleen ons troosten met wat eens zal zijn, het nieuwe paradijs. Nú hebben we als verloste mensen te leven. In volle verantwoordelijkheid voor de lijdende schepping.

Zullen we in de kracht van de Geest daar telkens weer een begin mee maken? Met het leven uit Christus en zijn bevrijdende werk? Dat is het werk, dat ons uit het isolement haalt. En ons in de gemeenschap zet, met God en met elkaar. En dan heb je oog voor mensen, die wél geïsoleerd zijn. Die er uit liggen. Die buiten de boot vallen. Die helemaal vereenzamen. Daklozen, maar ook mensen die wonen in een gerieflijk huis. En die toch zo verkommeren en verkwijnen.
Leven uit het bevrijdende werk
van Christus heeft als consequentie, dat je die nood ziet. Óók de nood van mensen in een bijzonder isolement: visueel en gehoorgestoorden, zwakzinnigen. Nood van mensen vlak bij je misschien.
En dan proberen er wat aan te doen. Dat je helpt of anderen helpt en stimuleert en in staat stelt om te helpen. Zodat zulke mensen in het isolement, net als die man van onze tekst, bij Jezus gebracht worden. Niet alleen maar door te evangeliseren, door hen te vertellen van Jezus. Maar ook, door iets van de barmhartigheid van onze Heiland en van zijn helende kracht te laten zien en over te brengen.
Dat Evangeliseren met het woord
wordt trouwens ook steeds moeilijker. Ook de moderne mens raakt steeds meer geïsoleerd, afgesloten van God en het Evangelie. De moderne mens bouwt muren om zich heen. Muren van eigen genot, eigen kleine zorgen. En hij heeft God daarin steeds minder nodig. Het Evangelie bereikt hem erg moeilijk. En toch is het opdracht, het Evangelie aan de man te brengen. Allereerst dan maar door er iets van te laten zien.

Door Jezus is alles wél. Bij de Heiland, verbonden aan Hem, is in beginsel alles goed. Gaat het leven, gaat deze wereld al iets vertonen van hoe het eens zal zijn. En wij, u en ik, mogen daar iets van beleven. EN vertonen!
Amen.


Liturgie:Eentueel vooraf: Ps,111: 1,2;
Na votum en groet Ps. 111: 5,6;
(in ochtenddienst:Gez. 180:2+gebed van verootmoediging;
Gez.. 180:7+formule genade “Aan een ieder die met oprecht berouw zijn schuld voor God erkent, verkondig ik in naam van God, dat al zijn zonden om Christus wil vergeven zijn;
Ex.20 + Luc, 6:43-45, Gez. 181:6)
gebed;
Marc.7:31-37;
Ps. 51:4,5;
preek;
Ps. 98:3,4;
gebeden
Gez. 435: 3,4,5

Suggesties voor de dienst der gebeden:

Voorbede voor allerlei mensen in het isolement: gehandicapten; mensen met psychische problemen; homofielen
Gebed om liefde, geloof en hoop om mensen in het isolement te helpen
dat de kerk, de gemeente meer en meer plaats van geborgenheid mag zijn en worden.
Gebed, om (meer) uit te zien naar de toekomst van Christus. En dat niet uit egoïsme, maar omdat dan blijkt, HOE goed Hij wel alles gemaakt heeft!