dinsdag, november 01, 2005

GOD KRIJGT WEER EENS DE SCHULD (preek)


GOD HEEFT HET WEER GEDAAN, ZIE JE !

Maar Noömi zei tegen hen: “Noem me niet Noömi, noem me Mara, want de Ontzagwekkende heeft mijn lot zeer bitter gemaakt” . Ruth 1 : 20 NBV

Er zijn mensen,

die je vrijwel nooit over God hoort spreken. Wat voor mooie dingen ze ook meemaken, aan God denken ze geen moment. Die mooie dingen, allemaal vanzelfsprekend. Of: dat hebben ze zélf dan maar weer mooi voor elkaar gekregen!
Alleen als er iets negatiefs in hun leven of omgeving, en ook in deze wereld, aan de hand is, dan wordt opeens God erbij gehaald. Dan krijgt HIJ de schuld. HIJ heeft het gedaan, zeggen ze. Hij laat het allemaal toe. Nee hoor, God bestaat beslist niet. Maar tóch worden dan soms de grofste dingen die God naar het naar hun mening niet bestaande hoofd geslingerd!
Ook mensen die wél geloven, lopen een gevaar. Namelijk, dat ze in tegenslagen hun eigen fouten wat verdoezelen of helemaal “vergeten”. En dat God de schuld krijgt van wat er aan ellendigs gebeurt.


Noömi ontloopt dat gevaar óók niet helemaal.

Ze staat bij een mijlpaal. Ze gaat een nieuwe fase in: ze is terug in haar oude woonplaats, Bethlehem in Juda. En ze ziet terug op haar leven tot op dat moment. En vooral op de laatste 10 jaar. Jaren, die doorgebracht zijn in het land Moab. Daar is erg veel gebeurd. En Noömi ziet daar met bitterheid op terug.Volgens haar is er weinig positiefs in te ontdekken.
En ze heeft gelijk. Ja toch? Want wat heeft ze nu helemaal nog over? Toen ze uit Bethlehem naar Moab vertrok, ging ze samen met haar man en haar twee zonen. Ging ze ook met een duidelijke verwachting. Want er was hongersnood in Bethlehem en in het land Kanaän. Honger in het land, vloeiend van melk en honing! Gebrek aan voedsel in “het huis van brood”, zoals je de naam Bethlehem letterlijk kunt vertalen!

En als ouders, die hun verantwoordelijkheid kennen, moet je dan wat doen. Elimelech en Noömi hadden gekozen voor emigratie naar Moab. En de verwachting was, zo als gezin te overleven, door de tijd van honger heen te komen.
En er wás brood op de plank in Moab. Over gebrek aan voedsel dáár wordt niet gesproken. Maar dat geeft geen garantie voor overleven. Zowel pa Elimelech als zijn beide zoons, Machlon en Chiljon, zijn in Moab gestorven.

En zo komt Noömi terug. Berooid, zonder geld en goed; want het erfdeel was natuurlijk verkocht, toen ze 10 jaar geleden vertrokken. Arm, straatarm is Noömi. Op haar oude dag moet ze nog van aalmoezen gaan leven. En bovendien: ze komt terug zonder man en kinderen.
Nu ja, schoondochter Ruth is er. Maar op het moment van de terugblik, in het gesprek met de vrouwen van Bethlehem, spreekt die aanwezigheid van Ruth Noömi niet zo aan. Zij is een vreemdelinge, een Moabietische. En ze is een weduwe en brengt verder niets mee. Nee, Noömi mist haar man en zonen. Ze noemt zich ”leeg”: ze heeft niets meer over van de rijkdom bij haar vertrek.

Dat is bitter. “De Ontzagwekkende heeft mijn lot zeer bitter gemaakt”, zegt Noömi. En ze heeft toch gelijk? God leidt toch alle dingen? Hij heeft dat mij aangedaan, zegt ze heel resoluut en direct. Hij heeft mijn man en zonen mij afgepakt. Hij heeft alles wat voor mij het leven zoet maakte weggenomen. En nu is er alleen bitterheid, gal over. En voor de rest niets.

Noömi geeft daarvan uiting aan het adres van de vrouwen van Behlehem. Die zeggen verwonderd tegen elkaar: ‘Is dat Naomi?‘. En de vrouw in kwestie hoort dat. Blijkbaar is zij in die tien jaar nogal veranderd, uiterlijk. Het verdriet heeft blijkbaar zijn sporen nagelaten.

Er kan zoveel gebeuren in je leven,

dat je niet meer de oude bent. Dat de jaren tropenjaren zijn geweest, dubbel, vierdubbel tellen. Er kunnen ingrijpende dingen plaats vinden, in je gezin, met je bedrijf, met je gezondheid. Dat kan zó ingrijpend zijn, dat het voorgoed een stempel op je drukt. Dan ben je niet meer de oude. En wórd je ook nooit meer de oude.
Zo is het blijkbaar met Noömi. Maar dan haar reactie op die vraag. “Noem me niet meer Noömi”, zegt ze. Die naam betekent zoiets als “liefelijk”,”de liefelijke”. Een mooie, positieve naam om aan je kind te geven! Maar dat klopt niet meer, zegt ze. Ik ben niet meer liefelijk! Noem me dan ook maar niet meer zo. Noem me Mara, d.i. bitterheid, gal.

Dat is wel erg zwartgallig van Naomi. Daar gaat niet bepaald veel goeds van uit. Daar houden mensen geen positieve gevoelens aan over. Niet over Noömi. Zij komt over als een verbitterd mens. En dat is ze ook wel. En bovendien: het zijn geen woorden, die een positieve indruk geven van de Heer! Je kunt nog beter zwijgen over God, dan Hem op die manier noemen. Hem in een verkeerd, negatief daglicht stellen.

Om eens over na te denken.

Laten we maar eerst tot tien tellen, voordat we voor mensen een klaaglied aanheffen. Voordat we onze woorden kruiden met alsem (afgebeeld)
Om te beginnen heeft dat al weinig zin. Je dient er niemand mee, ook jezelf niet -al meen je dat misschien, want het maakt je interessant, zie je. Tenminste in je eigen ogen! Maar zinvol? Die ander kan het wezenlijke van jouw klacht en de situatie daarachter toch niet echt inleven.
Klagen lucht wel eens even op. En soms is er iemand, die het opbrengt, klankkast te zijn. Maar denk terdege na over hoe je spreekt over de nare dingen, die gebeurd zijn in je leven.

En laten we vooral heel goed nadenken, vóórdat we iets negatiefs zeggen tegen mensen. En dan over God en zijn omgaan, handelen met ons! Want de duivel aast er op, dat te gebruiken voor zijn anti-goddelijke plannen! Hij wil graag, dat de omgang met en de dienst van God zo zwart mogelijk wordt afgeschilderd. Dat schrikt mensen af, weet je!

Nu kun je dat gemakkelijk zeggen, als je niet in een vergelijkbare situatie staat. Het is echt niet vanzelfsprekend, niets negatiefs van God en zijn doen met jou te zeggen, als daar veel van te zeggen zou zijn naar jouw mening. Als Hij je alles uit handen heeft geslagen. Dat valt waarachtig niet mee! Maar dat zoiets niet meevalt, en God aanklagen voor de hand ligt, dat is nog geen geldig excuus!

Want Noömi vergeet het een en ander.

Ze vergeet, wat ze nog wel heeft: een liefhebbende, flinke schoondochter, om maar iets te noemen. Ze vergeet ook voor het gemak maar even, dat er ook een andere kant aan die lege handen zit. Dat die lege handen niet bepaald brandschoon zijn.
Niet, dat er zo op het oog veel fouts bij haar zit. Ze is een fatsoenlijke vrouw. En ze heeft Ruth dan toch maar zóveel goeds van de God van Israël en wat Hij voor je wil betekenen voorgeleefd en -gezegd, dat het haar uitlokte, voor Hem te kiezen!
Dat was in al die ellende niet echt gemakkelijk, dat begrijpt u.

En toch…
Er zat iets fundamenteel fout bij Eliëzer, en toch ook bij Noömi. En wel in dat vertrek uit Bethlehem, 10 jaar geleden. Je kunt allerlei verzachtende omstandigheden aanvoeren voor hun besluit om weg te gaan. Je kunt iets zeggen over verantwoordelijkheid voor je kinderen, over je verstand gebruiken en zo.
Maar van God uit kun je er eigenlijk maar een ding van zeggen: dat vertrek was ongehoorzaamheid. En uiting van gebrek aan vertrouwen. Ongehoorzaamheid: want hun erfdeel hadden ze als het ware uit Gods eigen hand gekregen.


Nu kán het zijn, dat Eliëzer dat erfdeel niet heeft verkocht voordat hij vertrok. Maar hij waardeert dat geschenk van God niet erg. Hij vreest, dat je er in tijd van nood niet van leven kunt. Ook was er gebrek aan vertrouwen: ze namen zelf het heft in handen. Ze lieten het toch maar niet aankomen op de zorgende Vaderhanden.

Je gaat je eigen weg. Je schakelt God eigenlijk toch min of meer uit. En dan achteraf doe je je beklag. Zeg je, dat God je leven bitter gemaakt heeft. Maar dát gaat toch zeker niet op?

Daar bent u het vast mee eens.

Dat moet je gewoon toegeven. En toch hebben ook wij daar nog steeds een handje van. We klagen over Gods leiding in ons leven en over zijn bestuur van de wereld. En we zijn bepaald niet geneigd, de plaats van de zonde, van de menselijke schuld daarin, over te waarderen. Integendeel, we hebben de neiging die rol te kleineren of te verwaarlozen. Waar of niet?
Nu is het echt niet bijbels, te zeggen -of te denken!-, dat de ellende in ons leven puur een kwestie is van “eigen schuld, dikke bult”. Althans, dat elke zonde hier tijdens dit leven door God op een bepaalde manier afgestraft wordt. Dat je in het cachot komt of iets dergelijks. Dan zou het er niet best uitzien voor ons! Nee, dat oorzakelijk verband tussen zonde en passende straf hier en nu wijst Jezus radicaal af.

Maar je mag evenmin van bepaalde nare gebeurtenissen in je leven louter God de schuld geven en eigen zonde gemakshalve vergeten. Een bepaalde zondige levenswijze kan al bepaalde ellendige gevolgen hebben. Maar ook afgezien daarvan: we hebben geen enkele reden, God te beschuldigen en zelf de vermoorde onschuld te spelen!

Nee, Noömi zit fout.

Later zal ze dat ook inzien, al heel gauw eigenlijk. Namelijk, als Ruth met veel koren thuiskomt, van het land van hem, die de losser zal worden, Boaz. Dan roemt ze de HEER, “Die zijn trouw heeft bewezen aan de levenden én aan de doden!”
Maar dán is ze ook teruggekeerd op het erf van Gods verbond. En maakt ze via Ruth gebruik van de door God aan armen gewezen weg naar die goedheid: aren lezen op de akker. En doet ze -of laat ze Ruth doen- een beroep op die andere rijke uiting van Gods verbondstrouw: het losserschap, zeg maar gerust: de Verlosser.

Wie God en zijn wegen verlaat, heeft smart op smart te vrezen. Ja, maar dat is lang niet altijd zicht- en merkbaar. En het bewandelen van Gods wegen brengt zegen met zich mee. Maar ook dat is lang niet altijd een hier te constateren werkelijkheid. Maar met een beroep op Gods verbondsliefde ben je zeker goed af. En bij Noömi -en Ruth- wordt dat ook zichtbaar duidelijk.
Uiteindelijk staat Noömi met een kleinzoon op de arm. Uiteindelijk is er geen bitterheid, maar de zoetheid van het grootmoederschap. En misschien wéét u, wat vreugdevol, wat een zoete zegen het is, grootouders te mogen zijn! En je kleinkind op schoot te hebben! Noömi beleeft, totaal onverwacht, nog die zoete weelde.

En we weten,

hoe het in dit verhaal nog veel dieper gaat. Niet de bitterheid wint, maar de zoete trouw van God. Dit kleine bijbelboekje eindigt met een van die stukken, die we bij het bijbel lezen geneigd zijn over te slaan: een geslachtsregister.
Maar die is daar niet maar opgenomen, omdat de Joden daar zo gek op waren. Trouwens: ook vandaag nog wordt er door sommigen veel tijd en geld besteed aan het nagaan van de familiestamboom. Ook wij vinden onze “roots”, onze wortels belangrijk!
In de Bijbel steekt daar nog meer achter. Het nageslacht wordt belangrijk geacht -ten diepste vanwege de Messiasverwachting. Kinderloosheid betekende: niet via het nageslacht delen in het heil van de komende verlossing. Geweldig daarentegen, als je in je kindskinderen heen kon leven naar het heil van de toekomst!
God houdt er niet maar individuele gelovigen op na, hier een, daar een paar enzovoort. Nee, Hij is Koning van een volk, dat door de tijden en geslachten heen gaat!

Noömi mag in haar nageslacht heenleven naar de Toekomst. En hoe!! De naam David valt aan het eind van dat korte geslachtsregister. En dat is een belangrijke naam. Want de Messias heet ‘de Zoon van David’. Zo kom je in het boekje Ruth uit bij de Here Jezus. Vanuit Hem mogen en moeten we lezen, wat hier beschreven wordt. Want de Bijbel, Oude en Nieuwe Testament, is een geheel.
Noömi is niet Mara. Want God zet haar via haar schoondochter Ruth, de Moabitische, in de lijn, die naar de Messias, onze lieve Heiland Jezus Christus loopt.

Het is zoet,

te (s)preken en te horen over Hem, onze Heiland. Ik hoop, dat u dat ook al als zoete koek smaakt. Het is zoet voor een zondig mens, te horen van Jezus en zijn woorden en daden. Juist omdat zijn Vader zijn Zóón inderdaad wel bitterheid heeft aangedaan. Hij kreeg de zware last en de bittere beker van Gods toorn te verwerken. En dat in onze plaats. Terwijl wij de bitterheid door en door verdiend hadden!
Is het niet zoet, te mogen leven om de verdiensten van en vanuit de Here Jezus? Is het leven niet echt zoet en goed, als de bitterheid van Gods toorn weggedragen is? Dan mogen mensen je misschien beklagen, omdat je levensloop een zo bittere wending heeft genomen. Dan mogen omstanders meewarig over je praten, omdat er zoveel bittere dingen in de beker zijn gekomen, die je drinken moet. En bitter is bitter, nou en of!


Maar eigenlijk, en soms proef je het daadwerkelijk, is het leven zoet. Want God is goed. En zijn goede trouw is zoet. Eens zul je die volop proeven. Maar zo nu en dan is er al een voorproefje van. Als het er op aan komt: de Heer is goed. Hem dienen, met je liefdevolle Heiland door het leven gaan, is niet bitter.
Zullen we proberen, dat aspect wat meer naar voren te halen, als we het hebben over God en zijn doen met ons? En over zijn leiding in ons leven?

Amen

Voorstel voor een orde van dienst:

Eventueel vooraf Ps. 89: 1,6;
Na votum en groet Gez.. 452: 2,3;

(in een ochtenddienst: schuldbelijdenis: Zach. 3:3, zingen gez. 449:1;
genadeverkondiging: Zacharia.3:4,5; zingen Gez. .449:3,4;
Gods wil: Ex.20+Ef. 5:1,2, Gez..449:5)

Lezing: Ruth.1:19-22;
Ps.77:2,3;
preek;
Ps.73: 8-10;
Slot Gez. 90:1,2 (middagdienst: geloofsbelijdenis.), 11.


Suggesties voor dienst der gebeden

-Voorbede voor allen, die menselijk gesproken reden hebben in verbittering terug te zien op hun leven tot nu toe. Vragen om verwerking in het licht van Gód en wat de bijbel zegt;
-Bidden om openheid voor de ander, zodat we misschien een beetje meer leren begrijpen waarom en waarin die ander het moeilijk heeft;
-Danken voor het goede dat er in ons leven was en is, en dat we vaak niet (zo scherp) zien.

Geen opmerkingen: