dinsdag, oktober 11, 2005

GELACHEN DAT WE HEBBEN ! (meditatie)


GELACHEN DAT WE HEBBEN !
…een lach vulde onze mond… Psalmen 126 : 2
Humor is een prachtig geschenk. Het is prettig, óm te gaan met mensen, die humor hebben. Die de zonnige kant van een zaak zien en belichten. Die graag lachen. Want lachen is gezond, zie je. Dat schijnt letterlijk waar te zijn. Zuurpruimen lopen meer kans, ziek te worden dan mensen, die graag en vaak lachen.

Nu kun je op verschillende manier lachen. Je kunt lachen als een boer die kiespijn heeft. Met een zuinig mondje. Je kunt lachen uit leedvermaak, om het verdriet van iemand ander. Je kunt óók lachen uit beleefdheid. Lachen met verdriet van binnen. Of voor de foto, een “cheese”- glimlach.
Maar je kunt ook lachen van plezier. Iemand máákt je aan het lachen. Nou is humor er van heel verschillend niveau. Van een bedenkelijk laag allooi. Of heel verfijnde humor, die je doet glimlachen of schateren zelfs. Iemand kan je laten lachen.
Maar het lachen kan je ook vergáán. Ik bedoel maar, je moet ook réden hebben om te lachen. En er is veel in een mensenleven en in deze wereld, waar je echt niet om kunt lachen. Of je moet het al met ironie of sarcasme bekijken.

In het pelgrimslied,
één van de liederen voor onderweg naar Jeruzalem, zegt de dichter, dat hij erg heeft moeten lachen. En omdat het lied geen solozang is, maar bestemd voor samenzang, zegt hij: een lach vulde ónze mond. En het was niet maar een mens die hen aan het lachen maakte. Nee, het was God zelf die zijn volk liet lachen.
En dan niet maar een glimlachje. Het was lachen niet met, maar wel uit volle mond. Het was schateren. Ja, met heimwee denkt de dichter er aan terug: Gelachen dat we hebben! Niet zo’n klein beetje, zeg! We lagen in een deuk. We lachten ons krom!

Daar was dan ook réden voor. Want de HEER had zijn volk aan het lachen gemaakt, door hun lot om te keren. Namelijk, door “de rest” van zijn volk terug te brengen naar hun oude vaderland. Sjonge jonge, dát is lachen! Daar ga je toch spontaan het “Wilhelmus”, pardon Psalm 150, “Halleluja” van zingen? Horen en zien verging je van het gejuich!
Ja, als God je laat lachen...!
---------
Óók wel eens meegemaakt?
Dat je van binnen én van buiten wérkelijk blij was om wat God voor je, of in je gedaan had? Want dat kán God, je aan het lachen maken. En dat dóet hij soms ook in je leven. Een fijne herinnering!

Maar dat was tóen. Voor Israël is dat verleden tijd. Het lachen is het volkje in en rond Jeruzalem vergaan. Nu komen de waterlanders voor de dag. Want het is allemaal danig tegengevallen. Het is niet best: vijanden, economische malaise. Er wordt in tranen gezaaid. Het is zó armoedig en armetierig, dat men het koren, waar ze eigenlijk brood van zouden moeten bakken, om “de monden open te houden”, moeten zaaien! Kunt u zich voorstellen, dat de tranen de mannen over de wangen biggelen, terwijl ze aan het koren zaaien zijn!
Dat is wat! Valt het dienen van God zó tegen? Schraalhans keukenmeester? Niet lachen, maar huilen? Niet zingen, maar jammeren? Niet kromliggen van het lachen maar van ellende?
O nee! Geen sprake van!
Dat is maar tijdelijk. Er komt wéér een ommekeer. Het wordt anders, beter. Vast. Na het zaaien onder tranen, komt de oogst. En dat wordt weer lachen geblazen!
Een ommekeer, ja. In Jezus is die gekomen. Hij is het levende brood. Hij heeft gezorgd voor overvloed aan voeding. Rijkelijk genoeg, om eeuwig te leven. Je zag er al iets van, toen een hele schare mensen zich tegoed deed aan 5 broodjes en twee vissen!

En de echte ommekeer zal eens te zien zijn, als Jezus terug komt. Geen ziekte, rouw, dood, oorlog, honger meer. Alle tranen van de ogen afgewist! Wat een uitzicht! Dat heeft een ieder, die aan God vraagt: Keer mijn lot, HEER, zoals in de regentijd in droge gebieden het paradijs weer verschijnt.

Dát wordt lachen, mensen!

(oktober ’05)
Zingen/bidden: Gez. 20 : 1,4,5,7

Geen opmerkingen: