vrijdag, maart 17, 2006

IS HET LIJDEN GODS SCHULD? (preek, event.Lijdenstijd)


IS MIJN LIJDEN GODS SCHULD ?
(preek, kan in de lijdenstijd, voor Pasen, gelezen worden)

U bent wreed voor mij geworden,
met al uw kracht hebt u zich tegen mij gekeerd”. (Job 30 : 21)


Lijden,
voor wie is dat een onbekende zaak? Ieder, die ook maar een beetje kan zien en horen en nadenken, komt er mee in aanraking. Als iemand uit een nog niet ontdekt idyllisch dal in the middle of nowhere het “voorrecht” zou hebben één dag te delen in de aspecten van onze “beschaving”, dan wist hij er al van.

Lijden, elke krant, elke Journaaluitzending zit er vol mee. Vol met lijden van allerlei aard. Lijden door natuurrampen: lawines, overstromingen, aanhoudende droogte. Lijden door wat wij als mensen elkaar aandoen: lijden door aanslagen, gevechtshandelingen. Lijden in het persoonlijke vlak: mishandeling, verkrachting, ziekte. En ik zou nog een hele tijd door kunnen gaan.
Er wordt heel wat afgeleden op deze aarde.

Veel mensen –ik denk zelfs: iedereen wel van tijd tot tijd, ook gelovende christenen- vragen zich wel eens af: wat is nou de rol van God in al dat lijden? Is lijden Gods schuld eigenlijk? Heeft God te maken met het lijden in deze wereld en in mijn leven? Ik probeer daar in deze preek iets over te zeggen. Of God een plaats daarin heeft, en zo ja, wélke.


Het antwoord van Job
is héél zeker. Geen twijfel mogelijk, het antwoord is: ja. God heeft alles te maken met mijn lijden. En dat lijden van die Job, dat wás me nog eens wat!

Job wordt in het bijbelboek, dat zijn naam draagt, beschreven als een rijke herdersvorst. Grote kudden had hij in bezit. Kudden schapen en geiten, kamelen, koeien, ezels. Bovendien had hij veel personeel. Toen, zoals gebruikelijk, in de vorm van slaven en slavinnen. Ook was er nog een ander soort rijkdom in zijn leven: hij had een vrouw, met veel kinderen –dat werd toen als een grote rijkdom beschouwd. En wel 7 zonen en 3 dochters.

Wij hebben als uitdrukking: hij is zo arm als Job. Maar toen kon dat net ánders luiden: hij is zo rijk als Job.
En Job zag al die schatten als zegen. Ja, want hij was nog vróóm, godsdienstig ook. En dat is een nóg grotere schat. Groter dan alle schatten op aarde bij elkaar! Hij kende God, had Hem lief en leefde dagelijks dicht bij Hem. Hij kende de rijkdom van de persoonlijke omgang met God. Hij sprak dagelijks met Hem, bijvoorbeeld over zijn kinderen. Ja, wat een weelde, in alle opzichten!

Maar ja, als je meent,
dat zoiets niet en nooit aangetast wordt, dan heb je buiten de waard gerekend. En die horecaman is in dit geval de tegenstander van God, duivel of Satan genaamd. Die kan zoiets niet hebben: dat er iemand stinkend rijk én vroom is. Rijkdom moet je bij God wégjagen, vindt hij. En omdat in dit geval niet gebeurd is, moet het ánders.

Hij krijgt, op zijn verzoek, van God gelegenheid, die aardse schatten van Job af te pakken. Dan zal die vroomheid ook wel verdwijnen, denkt de boze. En daar heb je ’t gegooi in de glazen al! De ene na de andere Jobstijding bereikt hem.

En Job raakt Job op één dag álles kwijt. De boden blijven komen op die dag! Ze melden het bericht van het verlies van al zijn bezit. Al zijn dieren verdwijnen in één klap. En zelfs al zijn kinderen komen in één keer om. Zó, dat hij niets overhoudt, geen bezit, geen kinderen. Zelfs zijn vrouw verliest hij. Niet letterlijk. Maar ze verwijdert zich wél geestelijk van hem, door zijn God vaarwel te zeggen.

Uiteindelijk
moet Job ook zijn gezondheid nog missen. En daar zit hij, als een hoopje ellende op de vuilnisbelt! Als menselijk grof vuil!

Zijn vrienden zoeken hem op. Dat is tenminste nog positief. Want verder laat ieder hem in de steek. Taal noch teken geven ze! (Voor wie het na wil lezen: Job 19:13 en 14). Maar zij zijn er! En dat doet goed! Dat is ook goed. Als je je vriend in de nood niet laat stikken. Al zit je dan ook zwijgend bij hem, je staat tenminste áchter hem. En soms schieten woorden tekort. Raken die kant noch wal. Dus: zwijgend naast een mens in nood staan, dat is een echte vriendendienst!

Ja, maar de vrienden van Job gaan het zwijgen doorbreken. En ze hebben het antwoord al klaar. Het antwoord, dat toen vélen hadden. Het antwoord, dat grofweg neerkomt op “eigen schuld, dikke bult”. Sorry, maar je moet het er zelf naar gemaakt hebben, waarde vriend!

Nu staat er van Job, dat hij rechtschapen en onberispelijk was. Dat betekent, dat hij in heel zijn leven op alle punten rekening hield met God. Dat bléék bijvoorbeeld in zijn gebedsleven. Hij deed voorbede voor zijn kinderen, als die een feestje hadden. Voor het geval dát, zie je. Als er eens verkeerde dingen gebeurden.

Dus hebben de vrienden ongelijk.
En als het dan toch zó in je leven gaat! Als alles je wordt afgepakt, létterlijk alles! Afgepakt door Gód, wel te verstaan. Dat is Jobs overtuiging. Want God is almachtig. En Hij leidt alle dingen. Dus ook zijn leven. Daarom moet zijn conclusie wel zijn: God is wreed voor hem. Dat is Hij geworden. Dat was vroeger niet zo. Maar nú wél. God gebruikt nu zijn macht niet vóór, maar tégen hem, Job.

Job voelt zich speelbal in die almachtige handen. God laat hem nu vállen. Als een baksteen, plof! Of als een pluisje, dat wegwaait in de wind, ft, wég! Zoals een lastig insekt wordt weggeslagen of doodgemaakt!

Waarom ís dat, vraagt de lijder zich af. Zijn zónden, die kunnen de reden niet zijn. Want hij heeft geleefd op de manier, die Deze van hem vroeg. Hij heeft althans geen grote zonden begaan, waar zulk vreselijk lijden het gevolg van moet zijn. Zo redeneerde Job, zoals men algemeen toen de zaken beredeneerde.

Dus kwam Job tot een ernstige, maar onontkoombare conclusie: God is onrechtvaardig ten opzichte van hem. Onheil, dat komt voor in deze wereld. Maar het moet onrechtvaardige, goddeloze mensen treffen. Mensen, die zich geen zier bekommeren om God en zijn wil. En die zich daarom geen moment iets gelegen laten liggen aan hun naaste. Als zúlke mensen door onheil getroffen worden, jammer voor hen, maar daar hebben ze ’t naar gemaakt.

Maar wie oprecht is en vroom leeft, hem wacht Gods zegen. Dat is de enige logische en goede weg. Zo hoort het te gaan. Maar dit? Dit kán gewoon niet. Dit is onverklaarbaar. Dit is onrecht, puur onrecht, 100 %, 24 karaat! Dit past niet bij de God, die Job dient. Dit is onrechtvaardig. Dit is wreed!

Een wrede God?
Ja, zegt Job. God is wrééd. Hij heeft mij veel goeds gegeven. Hij zette al zijn kracht in, om het mij goed te geven. Maar nu? Waarom zet Hij zijn grote kracht nu in tégen mij? Waarom komt dit? Waarom dit allemaal? Waarom treft mij dit? Ik ben een weerloos prooidier ten opzichte van Hem!

Job begrijpt er helemaal niets van. En daarom trekt hij de conclusie, dat je op God niet áán kunt. Je kunt Hem niet vertrouwen. Hij kan zomaar veranderen van een lieve, zorgzame en zorgende vader in een wrede tiran. In een sadist zou je bijna zeggen. Die er blijkbaar plezier in heeft, óók mensen, die op Hem vertrouwen, te treffen!

En wij?
Dergelijke klanken hoor je vandáág nog. Soms wel héél gemakkelijk trouwens. Dan geven we God letterlijk van álles de schuld. Ook als er duidelijk ménsen achter zitten. Als die soms de meest verschrikkelijke wandaden plegen. Mensen met een boze inborst, een wreed hart, onmenselijk, ónmensen. Die er behagen in hebben, anderen te laten lijden. Of gewone mensen. Met hun “gewone” menselijke trekjes, hun zwakheden. Waardoor ze leven op een verkeerde manier. En zichzelf en anderen in wezen kwaad berokkenen.

En, net als Job, houden we er dan geen rekening mee, dat er een boze macht, een aartsbooswicht is, een vlegel van de eerste orde: de duivel. Die ook nog heel wat macht, boze macht, gegeven is en voorlopig geláten wordt. En die daar gretig gebruik van maakt, om mensen verdriet en leed te berokkenen. Om ze in slavernij te houden. Om ze pijn te doen.

Dan doen we God onrecht.
Rekenen we Hem dingen aan, die Hij niet gedaan heeft. Die Hij niet doet. Want Hij wil niet kwáád, maar goed doen. Maar Job heeft toch wel in zekere zin gelijk. Want het gaat echt niet buiten God om. Hij kán het ook niet toelaten. En dus blijven de vragen. Zit je soms flink in je maag met die waaroms. Waarom komt er dit in mijn leven. Waarom gaat het zo, in mijn leven, in de wereld. Legio vragen, talloze waaroms.

Maar het is dus niet wáár, wat de vrienden van Job denken. Het is niet: eigen schuld, dikke bult. We oogsten niet, wat we gezaaid hebben. Dat zou vreselijk zijn! Je vertrouwt op God en je kúnt Hem niet vertrouwen! Nee, God doet ons niet naar onze zonden. We krijgen niet ons verdiende loon.

Job zegt verkeerde dingen over God. Hij beschuldigt Hem van wat Hij niet gedaan heeft. Hij is beslist niet onbetrouwbaar. Hij is goed. En Hij máákt alles goed.

Dat weet Job ook,
diep van binnen. Hij zegt God niet vaarwel. Hij blijft in contact met Hem. Want hij kán niet anders. Hij kan Hem niet missen. En dus doet hij een beroep op diezelfde God. In hoofdstuk 19:25 zegt Job: Ik weet: mijn redder leeft. En uiteindelijk zal die er wat aan doen. Ik zal in mijn lichaam God aanschouwen. Hoe, weet ik niet. Wanneer, evenmin. Maar het zal gebeuren. En ik verlang heel intens naar dat moment. Naar het aanschouwen van God.

Job blijft dus in wezen vasthouden aan God. Aan God, die er voor hem zal zijn. Ondanks al die vragen. Vragen, die niet beantwoord worden. Omdat wij die geweldige God eenvoudigweg niet kúnnen begrijpen.

We kunnen toch evenmin begrijpen,
waarom God zélf een Losser, DE Redder heeft gegeven. Weet u, wat Job zegt is on-terecht. Hij moest dat uiteindelijk erkennen. En zeggen tegen zichzelf: houd je grote mond Job. Zwijg. En luister naar Hem. Toen bleek: God is niet wreed voor hem. Hij hééft zich niet tégen hem gekeerd. Door alles heen heeft Hij Job vast gehouden. Uiteindelijk kwam het antwoord. Tenslotte kwam alles goed.

Dat kan sóms door de dood héén werkelijkheid worden. Maar God houdt je vast Daar kun je van op aan. Dat staat onwrikbaar vast.Want die Redder, waar Job het over had, Hém heeft God wél in de steek gelaten.

U weet wel, wie ik bedoel.
De Heer Jezus, de lijdende knecht van God. Die wierp óók zijn waarom richting de Vader in de hemel. Toen hing Hij aan een vervloekt kruis dood te gaan van koorts en martelingen. En daar was maar één reden voor. En die lag buiten Jezus. En in de zonden van mensen. Die van Job. En de verkeerde dingen van mij. En van u. En van jou.

Want die zijn er. Ook al leeft u nog zo netjes. Bijna net zo goed als Job misschien. Of bent u in de ogen van anderen een zondaar. Jezus schreeuwde “waarom”, vanwege de zonden van de hele wereld. Van nette mensen én van beesten van mensen. En om die zonden, zware en “nette”, grote en kleine, kreeg Hij géén antwoord. Nee, het werd donker. Zelfs het zonlicht moest Hij missen. De Vader zweeg. Had Zich teruggetrokken. Was afwezig, drie uur, een eeuwigheid lang.

Jawel, om ons!
En vóór ons. Om ons te redden. Opdat Hij nooit ofte nimmer ons zou verlaten. Dat mag ik vasthouden, in de grootste nood. In de ergste pijn. Als het lijkt, dat God nergens is. Toch: Hij is er. En Hij is Redder. En er zijn mensen, ik ken ze, die dat uit ervaring weten. God is er en blijft er voor je. En bij je. Om Jezus wil.
Geprezen zij het Lam! Halleluja!

Amen.

Voorstel voor een orde van dienst:

Vooraf: Ps. 92:1,2
Na stil gebed, votum en groet: aanvangstekst: Jakobus 1:12
Zingen: Ps. 92:3,4


[(In ochtenddienst: Schuldbelijdenis met Luc. 15: 21
Zingen: Ps. 116:2
Genade klinkt in Luc. 15 : 20b en 22-24
Zingen: Ps. 116: 3
Gods wil horen we in Luc. 16 : 10-17
Zingen: Ps. 116: 6,8)]

Gebed
Schriftlezing O.T.: Job 30 : 20-30
Zingen: Ps. 42:4,6,7
Schriftlezing N.T.: Luc. 24 : 44-48
Zingen: Gez. 182:3,4
Preek
Zingen: Opwekking 44:1,2,3
Gebeden
Dienst offers
Zingen: Gez. 288: 2,3,4 (in middagdienst: Geloofsbelijdenis) en vs. 8
Zegen
Amenlied: Gez.259:2



Handreiking voor de dienst van de gebeden:


Lijden bij God brengen. Dat van anderen, mensen dichtbij en in grote wereld. Al dat leed kan ons ontzetten. Vragen om hulp. En helpers. Andere houding t.o.v. heen die lijden.
Ook wij kunnen lijden. Hoor onze waaroms. En die blijven er, ook als we ze naar U toe schreeuwen. Maar help ons, die in Uw handen te leggen.
Help ons naar U te luisteren. En maak ons stil.
Help ons, te lúisteren bij mensen die lijden en met waaroms zitten.
Dank U, dat Jezus leed, onvoorstelbaar erg, in onze plaats, om onze zonden. Ook om onze onbarmhartigheid tegenover lijdenden soms.
Lofprijzing voor God, die door alles heen alles goed zal maken.


(maart 2006)


Geen opmerkingen: