woensdag, november 10, 2010

NIET GRAAIEN MAAR GEVEN (preek)


NIET GRAAIEN MAAR GEVEN (preek over Romeinen 12:1)“…uzelf als een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst te stellen, want dat is de ware eredienst voor u.” Romeinen 12:1Wat willen we met ons leven? Waar gaat het ons om? Wat is ons doel? Ik zou ze de kost niet graag geven, die het wel helemaal weten. Zoveel mogelijk elke dag plukken natuurlijk. Er zoveel mogelijk uit halen, dáár gaat het om!
Op zichzelf niks op tegen om te genieten natuurlijk. Graag, alstublieft! Gunt God ons ook. En dat zegt Hij ook in de bijbel. Hij geeft ons talloze gaven. Die pakjes mogen we blij uitpakken. Maar als mijn enige doel is: grijpen, grissen, graaien, als ons leven bestaat uit alleen maar nemen, dan zit het wél fout. Daar beleeft Hij geen grammetje plezier aan. Dat kan en mag nooit het motto van mijn leven zijn. Niet “graaien, grissen, grijpen”, maar “geven, aanbieden, offreren, offeren”.

Gods afgezant Paulus schrijft: ik vraag u om uzelf als een offer in Gods dienst te stellen. Die mensen in Rome hebben een lange brief gekregen. Tot aan hoofdstuk 12 ging het over Jezus. Hoe je door zijn offer rechtvaardig bent voor God. En over wat de Heer zoal nog méér te bieden heeft, bijvoorbeeld in het werk van zijn Geest. Joden, maar nu ook welk volk dan ook, ieder mag die geschenken in bezit nemen.
Maar dan komen de hoofdstukken 12-16. Die gaan het over wat die gaven in je leven uitwerken. Want die geschenken doen wat met en in je leven. En dat komt uit in de manier waarop je door ’t leven gaat. Dat bepaalt de koers, die je met je leven wil varen. Dat bepaalt, waar het leven op gericht is. Wat het karakter van je leven is. Hoe je in een paar woorden je leven kunt typeren. Bijvoorbeeld dat “nemen” of dat “geven”.
Kijk, in Rome stonden de nodige tempels. En er werden even zoveel afgoden vereerd. Aan al die goden werden de nodige offers gebracht. Veel offers, die de brengers daarvan veel kostten. Maar: ze hadden er wat voor over. Want ze kregen er wat voor terug, zie je. Althans, dat hoopten ze. Ze probeerden de godheid gunstig te stemmen. Zodat die gaf, wat zij graag wilden hebben. “Do ut des”, zeiden ze. “Ik geef opdat u geeft”. Ze kóchten dus wat ze wilden hebben. En ze betaalden met offers, kun je zeggen. (hiernaast een afbeelding v.d. tempel van Apollo)Moet je zo het offer, waar Paulus over schrijft, óók zien? Als een offer, om iets te krijgen van God? Dan wel een lévend offer: geen dood dier maar een levend mens. Maar toch bedoeld, om God gunstig te stemmen. Zodat Hij er welgevallen in heeft. Er met plezier, met een blijde blijk in de ogen naar kijkt. En dus geeft of meer geeft? Nou nee, zo zit het niet. Beslist en volstrekt NIET!! Dit offer is niet voordat en opdat God je wat geeft. Het is geen manier om het een en ander van God los te peuteren.
Nee, dit offer is een dánkoffer. Dit offer breng je, nadat je veel en eigenlijk alles al gekregen hebt. En uit dankbaarheid, omdat God je zoveel, ja alles gegeven heeft. Dus kun je zeggen: dit is precies het tegenovergestelde van wat de Romeinse christenen vroeger deden. En hun niet-christelijke buren nog steeds. Namelijk: ik geef opdat u, grote Zeus, geeft aan mij.
Bij hen was het fundament van de gave van de goden het offer van de mens. Maar bij de christenen was het fundament van hun dankoffer de gaven van God.

Die gaven van God waren en zijn ontelbaar veel en duizelingwekkend groot! Om maar een paar te noemen: de vergeving van al hun zonden en heel hun diepe zondigheid; elke ochtend, waarop je gezond opstaat; de gave van de Heilige Geest, Die je zo hecht verbindt aan Christus en je leven vernieuwt. En ga zo maar door… Dát stroomt er allemaal vanuit Gods barmhartigheid ons leven binnen. Paulus heeft daar een hoge dunk van, nou en of! Dat woord is een meervoud. Er stromen zóveel gaven uit…Daarom doet hij daar een beroep op bij zijn appèl. Bij zijn oproep, om te offeren.
Daarmee is al duidelijk, hoe de volgorde is. Want dat dankoffer is een vrucht van het werk van de Geest. En de vruchten komen eerder dan de struik of plant. Volkomen logisch, niet? Het kan gewoon niet andersom: vruchten plukken en dan de struik planten, waar ze aan groeien. 100% onbestaanbaar, zoiets! Alsof je een film terugdraait.
Het is veelzeggend, dit offer vrucht te noemen. Want appels, die hang je niet aan de boom, stel je voor! Nee, die komen vanzelf. Dat zit in de aard van de boom of plant. Dat komt van binnenuit. De Catechismus zegt: als je door een waar geloof aan Jezus bent verbonden, dan heeft dat gevolgen, Niet tegen te houden: de rank, die aan Christus verbonden is door een oprecht geloof, die draagt vruchten voor God, wis en waarachtig!
Daarom is het karakter van dit offer ook dat van dankoffer. Dat was één van de offers van de tempeldienst. Maar dat is het enige offer van de ware eredienst. Een offer, dat levend is. Waar geen enkel dood dier aan te pas komt. Waarbij geen bloed vloeit. Want dat heeft de Heiland eens en voorgoed gedaan. Geen zondoffer, maar dankoffer.En zo heet ons dienen van God, omdat het zó, en zo alleen, behoort. Zo is het heilig. Past het bij de dienst aan God. Zo mag het. Zo ziet de HEER het graag. Zo heeft Hij er plezier in. Dat is de ware eredienst.
--------
Zo is de volgorde, mensen, nog steeds. Wat zegt u, als trouwe kerkganger en/of bijbel-lezer? Dat u dat al lang wist?
Dat wil ik best geloven. U bent geen heiden, die uitgaat van het “ik geef opdat u, god, geeft’-principe. Maar hebt u dat nou nooit? Dat je in de war bent met die volgorde. En die twee zaken omdraait: eerst dat offer van mij. En daarna, of eigenlijk daaróm die geschenken van de HEER? Dus toch eigenlijk weer die appels zelf maken en aan de boom hangen. En dan maar met “nederige hoogmoed” er naar kijken, jongens. En stiekem een beetje hopen, dat God zal zeggen: “Och, sjonge jonge, kijk nou toch eens! Wat heeft hij zijn best gedaan. Eigenlijk lijkt het nergens op, ’t klopt van geen kant. Maar vooruit, dan zal ik maar rekenen, dat hij het met mij weer in orde gemaakt heeft”.
Nou, ik moet je diep teleurstellen. Met God valt niet te marchanderen. Geen handjeklap, maar het volle pond moet er betaald worden. Het moet er niet maar een beetje op lijken. Nee, 100% perfectie eist Hij.

En daarom is die volgorde absoluut: eerst dat offer van Christus en de gaven van God van vergeving. En dat Hij je aanneemt als zijn lieve kind. En je van alle goeds verzorgt, je altijd bewaart en alles voor je is, En dan, van daaruit dat dankoffer van je hele leven. Dat vloeit er uit voort, zoals de appels aan de boom. ’t Komt van binnen uit,
Daarom zegt Paulus tegen de broeders en zusters, die net als ik de Heer Jezus kennen als hun redder, van wie ik dus familie ben: ik vraag jullie dit. Niet een opdracht, maar een herinnering. Denk je er wel aan? Zit het wel goed bij me, wat dat betreft? is de leiding nog goed los, zodat de stroom nog onbelemmerd doorgaat?
Maar je kunt niet alleen met de volgorde modderen. Ook je bedoeling kan verkeerd zijn. Dan zeg je tegen jezelf: “God heeft gegeven wat hij had. Maar dan ben ik nu aan de beurt. Want “voort wat hoort wat”. Toch? Zo willen we dat toch? We willen eigenlijk terugbetalen. Gratis? We doen liever iets terug. Als een soort tegenprestatie, betaling achteraf. Kijk, en dat zit weer verkeerd. We kunnen niet betalen en evenmin terugbetalen. Nee, het gaat om liefde. Door zijn bewijzen van liefde heeft God onze liefde tot hem opgewekt. Tot hem en tot alles wat en allen die bij hem horen En die wil zich uiten. Die wil je bewijzen, laten zien.

En dat werd voor de oorspronkelijke lezers van deze brief wel echt een heel ander gezicht. Vooral bij het deel van de gemeente in Rome, dat uit heidenen bestond. Nu ze christen waren geworden, zagen ze er heel anders uit. En dat gebeurde niet van het ene op het andere moment. Nee, dat was een proces. Paulus bedoelt te zeggen: stel u in de dienst van God. Want je bent dienaren en dienaressen van hem. Maar dat moet je óók nog worden. Je moet steeds meer worden wat je bent. Dat christen zijn moet steeds meer naar buiten komen, zichtbaar worden. Dat je niet meer Zeus en Dionysius dient, de afgoden. Dat je niet meer meedoet aan de losbandigheid in alle opzichten, zoals die er toen was. En dat niet de keizer je heer is, maar Jezus. En de manier van leven, die HIJ graag ziet.
-------
En dat proces, die groei in het geloof moet ook vandaag nog plaats vinden in het leven van Gods dienaren en dienaressen. Als je je christen noemt, moet je ook steeds meer christen worden En dus als christen naar buiten toe zichtbaar worden.
Wij zijn van God. En dus zijn we -en moeten we steeds meer worden- er ook vóór hem. Zo hebben we een lichaam gekregen. En dat mogen we hem ter beschikking stellen. Dat betekent niet, dat je aan ascese gaat doen. Aan onthouding van seksuele activiteit. Aan onthouding van bepaalde producten. Dat je als een beul optreedt voor jezelf. God gunt ons genot en liefde en vreugde. Nee, God dienen met je lichaam is wat anders. Namelijk, dat je heel het lichaam in dienst van God stelt. Het lichaam met al zijn functies. En dat is één groot wonder, vind je ook niet?

Zullen we dat eens wat concreet maken, dat lichaam met al zijn functies in dienst van God? Wat kunnen wij, u, jij, ik op dat dankaltaar leggen?
Ik heb een mond gekregen. En , ja echt, niet alleen om mee te eten. Dat kunnen dieren ook met hun bek. Maar de mens kan spreken. Je kreeg die mond, die stem, die taal niet om te vloeken, te roddelen, te schelden, ruzie te maken. Niet om altijd met je bekkie vooraan te staan, om je eigenwijze mening te geven. Maar ook die stem mag op het altaar: je mag er God en de naaste mee dienen. Hem zegenen, de goede weg wijzen soms. Zo kun je niet alleen babbelen, maar ook een praatje maken met een ouder en/of eenzaam mens..
God eren, door als het “gelegener tijd” is, een goed woordje voor onze Heer te doen. Door Hem te loven in liederen, samen met anderen of alleen, al dan niet mooi. Ik kan met die mond bidden, de nood van mensen dichtbij en veraf bij God brengen.

Om te offeren heb ik ook ogen. Die kan ik gebruiken, om me te vergapen aan dingen, die me geen enkel voordeel, maar wél alleen nadeel bezorgen. Ik kan ze gebruiken, om dodelijke blikken te werpen op hem die me te na komt. Ogen met een tunnelvisie, alleen mijn eigen voordeel, geluk voor ogen. Maar op het altaar voor God krijg je God en je naaste in het vizier. Dan kun je oog krijgen voor iemands onbekend verdriet of voor eenzaamheid, waar niemand van weet. En daar wat aan doen of laten doen uiteraard.

Ik kreeg van mijn schepper ook oren. Je kunt je oren te luisteren leggen. Niet om wat je hoort te misbruiken, door bijvoorbeeld roddelen. Maar om er iets positiefs mee te doen, Of, dat kan ook, om het te sussen of met de mantel der liefde te bedekken. Misschien heb je de gave, om goed te luisteren, als je met iemand een persoonlijk gesprek voert. Daar kun je soms die ander heel goed mee helpen.

We kregen ook een neus. Niet alleen om te kunnen ruiken. En zeker niet om ongevraagd in de zaken van anderen te steken. Evenmin om die neus uit minachting op te halen voor je naaste. Maar het is een goede gave van God, als je een neusje hebt voor de nood van iemand. Of voor de gaven van iemand. Dat komt goed uit in de gemeente van Christus. Daar kan de kerkenraad wat mee.

Zo kreeg je handen om die uit de mouwen te steken. In je dagelijkse werk, als roeping, als goddelijk beroep. En in je vrije tijd. In je hobby. Maar ook in de gemeente. Je kreeg voeten om mee te lopen. Naar mensen, die gedeprimeerd zijn, die eenzaam zijn en/of verdriet hebben. Je kreeg je verstand, ja, om te denken. Maar dat kan óók weer twee richtingen op. Vraag Gods Geest, je verstand, je deken te richten op Góds zaak. Ten bate van zijn dienst.

Dat is concreet, dacht ik. Als we dat op onszelf toepassen, och, misschien krijgen we een kleur van schaamte. Wat blijven we daar ver vandaan! Dan mogen we zien op Jezus. Onze Heiland was, heel zijn leven lang, in alle opzichten, een levend offer. En God welgevallig. Zijn Vader kon er met veel plezier naar kijken! En naar mij wil Hij kijken door Jezus heen. Mensen, wat een wonder!
Maar toch, ook dan blijft het daar niet bij. Dat mag niet. Dat kan niet!

Er verandert heel wat in je leven, als dat leven helemaal een offer wordt. Een offer in dienst van God en zijn zaak, zijn Rijk, zijn Kerk. Er verandert heel wat in de gemeente, als de leden dit doen. En, als we eerlijk zijn: het blijft zo’n broddelwerk van onze kant. Zo’n prutswerk en geknoei. Maar hoe vaker je dat zegt, des te meer ga je dat zien als een voldongen feit. En des te minder ga je dan jagen naar het ideaal. Want God vraagt het. Toch? “Op het altaar, dat leven van je! “, zegt Hij.
“Oei!”, zeg ik dan.

Maar…
Het geheim?
ALLES, letterlijk A.L.L.E.S., alles wat de Heer vraagt, wil Hij geven. Zullen we daar dan na het “amen” samen om bidden in ons lied?
Amen.
-------
Voorstel van een liturgie:
Eventueel vooraf: "Voorzichtig licht" (van A.F.Troost) 103:1,2,5
(melodie: Gezang 289)
1.Rond het licht dat leven doet / groeten wij elkaar met vrede; wie in voor- of tegenspoed / zegen zoekt, mag binnentreden- / bij de Heer zijn wij hier thuis, / kind aan huis.
2. Rond het boek van zijn verbond / tellen wij elkaar bij name, / spellen wij met hart en mond / levenswoorden: ja en amen- / als de kerk van liefde leest / is het feest!
5. Rond het licht dat leven doet / groeten wij elkaar met vrede. / Paaslicht, straal ons tegemoet, / zegen wie uw liefde delen - / licht dat dit geheim behoedt: / God is goed.
Wijdingswoord en groet
Zingen: Psalm 122:1,2

(in ochtenddienst: schuldbelijdenis, ook voor het goede, wat we niet gedaan hebben en het krakkemikkige in de dienst aan God
Zingen: Evang. Liedbundel 189b:2,3,4
Tien richtlijnen van God voor een goed leven (ds. van Dijk):

God zegt: Ik ben de HEER, jullie God. Ik heb je leven bevrijd.
1. Dien mij daarom graag. En ruim alles op waar je nog aan vast zit. Of aan verslaafd bent.
2'. Vereer Mij van harte. Op een eerbiedige manier, zoals ik het graag zie.
3. Kom niet aan nijn naam. Wie aan mijn naam komt, komt aan mijzelf.
Kom graag voor mij uit. En kom ook voor Mij op.
4. Hou die ene speciale dag per week in ere om samen bij Mij te komen.
Want kom je bij Mij, dan vind je werkelijk rust, alle dagen van je leven.
5. Ik gaf mensen gezag over je. Bijvoorbeeld je ouders. Toon daarom altijd je respect aan hen. En als zij jou de goede weg wijzen, dan moet je die weg ook gáán.
6. Ik heb het leven geschapen. Ga er dus zorgzaam mee om. Met je eigen leven. En dat van een ander.
7. Blijf elkaar trouw, als je getrouwd bent. En of je nu getrouwd bent of alleen: ga zorgvuldig om met je eigen lichaam en seksualiteit. En ook met dat van een ander.
8. Niet stelen, maar delen!
9. Met kwaadspreken en roddelen bederf je het leven van mensen.
Spreek daarom alleen goed over elkaar. Dat is gezond
10. Wees tevreden met wat je hebt. Wees niet jaloers op een ander

Kortom: hou van Mij, met hart en ziel, en met je volle verstand. En hou van de mensen om je heen, zoals je ook van jezelf mag houden.
Zingen: Psalm 25:4)
 
Gebed om Gods Geest
Schriftlezing: Romeinen 12:1-10
Zingen: Gezang 187:1,2,3
Preek
Zingen: Gezang 473:1,2,3,4,5
Gebeden
Kollekte
Zingen: Ps. 118:5 (middagdienst: geloofsbelijdenis) en 10
Zegen.
---------------
"Voorzetjes" voor de dienst van de gebeden:
Zonden zijn nu heel concreet: van binnen egoïsme, verkeerde waardering van bezit, God en de naaste. Aan de buitenkant, de daden en woorden; m.a.w. verkeerd gebruik van handen, mond enz. Dit belijden en vragen om vergeving.
Vragen om wijsheid om te reageren bij de ontmoeting met mensen, van wie "graaien" het enige doel is.
Vragen om geloof. En om wijsheid, inzet, leiding van Gods Geest, om dat geloof concreet in daden te uiten.
Dat Gods Geest onze ogen, oren enz. beheerst. En ook ons verstand, ons denken!

Geen opmerkingen: