woensdag, maart 28, 2007

OPSTANDING! GELOOF JIJ DAAR WAT VAN? (preek, Paasfeest)


GELOOF JIJ IN DE OPSTANDING?

“De vrouwen gingen naar buiten en vluchtten bij het graf vandaan, want ze waren bevangen door angst en schrik.” Marcus 16:8


Paasfeest!
Nieuw leven! Jezus is opgestaan! Dus: het graf is leeg. Logisch toch?
Nou, nee, logisch is wat we gedenken met Pasen niet. Bepááld niet. Er is dan ook veel ongeloof. Want het past echt niet in het beeld, dat de mens van de 21e eeuw heeft. Het strookt niet met onze logica.

Nu is er ongeloof in verschillende vorm. De één zegt: Die bijbel kan me wat! Daar kún je niets mee in het leven. Dat oude boek staat zóver bij ons vandaan. Opstanding? Ik weet wel béter! Kom me niet aan met dat sprookje, zeg! Een ander beweert: Jezus is opgestaan, jazeker! Opgestaan in de gedachten van zijn leerlingen. Hij leeft, nou en of. In de woorden van zijn volgelingen. Zo leeft Jezus. In de inspiratie, die mensen uit zijn woorden putten. Maar niet letterlijk. Hoe kom je erbij!

Maar in welke vorm ook, er is veel ongeloof. En natuurlijk wijzen we dat af.
Maar wijzélf? Nou, wij geloven het wél. We doen geen punt of komma áf van de bijbel. Máák het nou even, zeg!

Maar ik vraag:
IS het wel zo vanzelfsprekend, om te geloven, dat Jezus is opgestaan? Dat Hij wél gestorven en begraven is, dood is gewéést. Maar dat Hij nu leeft? Ik kan het best begrijpen, dat mensen buiten de kerk er geen sikkepitje van begrijpen. Het is zelfs logisch, dat ze niet geloven. Want het is toch ook een feit, dat ongelooflijk is. Letterlijk niet te geloven!

Op het eerste gezicht kijk je er heel gek tegenaan, tegen de woorden boven deze preek (onze tekst). Dat er bij de eerste getuigen geen blijdschap was. Maar grote schrik. En dat ze niet opgetogen getuigenden, althans eerst niet. Maar dat er een grote stilte viel.
Laten we even wat nader kijken naar de gebeurtenissen in de graftuin.

Daar treffen we
drie vrouwen aan. Namelijk Maria uit Magdala, Maria, de moeder van Jakobus en Salomé. En als we naar het laatste vers van het vorige hoofdstuk kijken, dan tkomen we daar dezelfde namen tegen. Daar troffen we ze op de heuvel Golgotha, waar Jezus gekruisigd werd en stierf. Daar waren zij getuigen van. Weliswaar van een afstand, maar toch.

Toen was de nacht gekomen. De volgende dag was de Sabbath. De dag van de rust. Nú was die voorbij. Nu was het zondag, zoals wij de eerste dag van de week noemen. Op deze dag waren ze in actie gekomen. En ze waren er vroeg bij. Waarschijnlijk waren ze, toen het nog donker was, op pad gegaan.

Nu was het licht
geworden. Dat hadden ze nodig, want ze waren gekomen met een doel. Namelijk om Jezus´lichaam te balsemen. Nu was dat al gebeurd, door Jozef van Arimatea en Nicodemus. Misschien wilden de vrouwen dat nog een keer doen, om hun Geliefde extra zorg en eer te bewijzen. Misschien wilden ze doen als die vrouw vóór zijn lijden: zijn hoofd zalven met welriekende olie. Als laatste eerbetoon. En om de lijkgeur wat te onderdrukken. Want het was immers al de derde dag.

Eén ding is zeker: ze komen voor het lijk, het dode lichaam. Ze komen niet voor Jezus. de Jezus van daarvoor, de levende Jezus. Die is er immers niet meer. Want wie dood is, is niet meer. Is in elk geval niet meer hier, onder de levenden.

Daarom komen ze dus,
om wat te bréngen: een stuk zorg en eerbied aan het dode lichaam, uit liefde voor Jezus. Ze komen om te géven, niet om te ontvangen. Ze zijn er niet om door Jezus getroost te worden. Niet om vreugde te beleven. Wél om een “droeve plicht” te vervullen. Namelijk de laatste eer. De állerlaatste. De finishing touch, zeg maar.

Dus is er geen blijde verrassing, daar in die mooie tuin met prachtige olijfbomen. Geen blijde gevoelens, maar verbijstering, toen in de tuin arriveerden. En zagen, dat de steen weggerold was. Een vertwijfeld zich afvragen: hoe komt dat? Wie heeft dat gedaan? Want ze kwamen voor een graf, dat geslóten was. Ja, ze moesten er wél in, maar ze verwachtten toch, dat de steen op zijn plek lag, voor de ingang.

En dat, terwijl het open graf een boodschap heeft. Het zegt: nu is de zonde weg. Nu is er leven, waar de dood koning was. Nu heeft liefde de haat overwonnen. Nee, dat komt niet op bij de Maria’s en Salomé. Bij niemand. Want zoiets is in geen mensenhart opgekomen. Omdat niemand de woorden van Jezus hierover begrepen heeft.

En als ze het graf binnen gaan, krijgen ze dan ook de schrik van haar leven. Want binnen zien ze een jonge.man, in een wit gewaad. En wit is inde bijbel de kleur van reinheid en vreugde. Dat zégt dus op zichzelf al wat. Bovendien is het een lang gewaad. Dat staat voor voornaamheid en feestelijkheid.

Als je dat leest,
krijg je al een duidelijk vermoeden, waarmee je met die jongeman te maken hebt. Maar Matteüs geeft in zijn evangelie zekerheid. Hij vertelt: het gaat om een engel.

En hij brengt een boodschap namens God. Dat is zijn taak: bode zijn van God. Hij spreekt over Jezus. Dat Hij er nog wél is. Maar dat zijn lichaam niet meer in het graf is. De vrouwen weten, dat Jezus gekruisigd is. Ze waren erbij. Wat op een afstand, maar toch. Ze weten: Hij is gestorven. En Jozef van Arimatea en Nicodemus hebben zijn lichaam in dit graf gelegd.

Ze hebben goed gekeken, zegt vers 40. Oók bij de graflegging. Wéér van afstand. Maar ze waren er getuige van. Maar de engel zegt: jazeker, maar nu is Hij uit het graf. Hij is opgewekt. God heeft zijn Zoon gewekt uit de slaap van de dood. Jezus Christus lééft!

En hun reactie? Grote schrik. Ze schrikken zich lam.

Kunt u zich dat voorstellen?
Veroordeel ze niet te gauw, hoor. Want denk je eens in: je was er BIJ, bij de wrede dood van een geliefde. Je hebt gezien, dat hij of zij doodgemarteld werd. En je was getuige van de begrafenis. En dan kom je het graf bezoeken.
En dan blijkt het graf geopend. En bij het graf tref je een jongeman aan, die wel een engel moet zijn. En die spreekt over opwekking, over leven. Zou jij daar niet ondersteboven van zijn?

De vrouwen vluchten in paniek. Ze maken benen. Ze hollen weg, zo snel als haar benen haar kunnen dragen. Naar huis. En de opdracht, om de leerlingen te vertellen, dat Jezus leeft, die vergeten ze. Ze denken er niet over, om dat te doen. Tenminste, de eerste tijd. Ze zijn verlamd van schrik. Bang zijn ze, en in de war.


We hebben de neiging,
te zeggen: dat valt bitter tegen! Die vrouwen kénnen Jezus toch? Ze hebben hem vaak ontmoet. Ze reisden misschien wel met Hem mee. Ze hebben alles meegemaakt, of van dichtbij gehoord. Al zijn wonderen. En al zijn wóórden. En Hij heeft er toch over gesproken, meerdere keren. Over zijn dood EN Opstanding. En dan dit?

Ja, dat is ook wel zo. Maar… Wij weten nog weer veel meer. We staan eeuwen áchter het feit van de Opstanding. We kunnen Jezus niet in levende lijve ontmoeten. Maar we hebben wél de hele bijbel. Ook de brieven van de apostelen, de ooggetuigen van de Opstanding van onze Heiland. En hoe reageren wij, vandaag?

Er is veel ongeloof om ons heen. En als we eerlijk zijn: ook IN ons. In de kerk, in de gemeente. Maar ook in ons eigen hart. Trouwens, wie kan ook geloven, DIT geloven?
Er zijn mensen,
jong én oud, die zeggen: Ik kan dat niet. Ik wil wel, maar zoiets kán ik niet geloven. En misschien zeg je wel: ik kan helemáál niet geloven.
Is dat wáár? Geloven, kán dat niet? Het kan wél. JIJ, U kunt het wel. Want er is iemand, die het geloof héél graag wil géven.

Hoe gá je geloven? Hoe ga je iets, dat letterlijk ongelooflijk is, aanvaarden? Wie sleept je binnen, door de woedende golven van dit enorme wonder van God? Wie brengt je door de branding van de onmogelijke gebeurtenis van leven door de dood heen? Wie brengt je levensschip in de veilige haven van het geloof? Van het leven vanuit de Opstanding, dat is: het LEVEN (met hoofdletters)?

Dát zijn belangrijke vragen. Dát is de hamvraag! Dat is van levensbelang, jawel!

Wie doet dat,
je tot geloven brengen? Doen dat die getuigen van toen? Het Evangelie zegt, dat het zo niet gaat. Lees het hoofdstuk thuis maar eens uit.

Maria uit Magdala geloofde, ja, maar nadat Jezus haar verschenen was. Maar de apostelen geloofden haar niet. Pas toen de Levende in hun midden kwam, pas tóen kwamen ze tot geloven in de Opstanding. Pas toen ze Hem zágen, met eigen ogen.

Hoe kom je tot geloven ZONDER te zien? Nou, God zélf moet je zover brengen. Dat deed hij toen door Jezus. En NU door de Heilige Geest. Doordat Hij spreekt namens de Vader en de Zoon. Doordat Hij spreekt door de boodschap van de bijbel. En brengt die boodschap en de betrouwbaarheid ervan, in je hart.

Je hoeft je alleen dat cadeau láten geven. Dit geschenk aanvaarden. Gewoon dat Hem vrágen, dát is de manier. Bij het kúnnen geloven ligt het probleem niet. Maar: ben je er zeker van, dat je dat geschenk WILT?

Mensen kunnen
je gouden bergen beloven. Er zijn oplichters, die aanlokkelijke beloften doen. En ze hebben altijd weer klandizie. En verzekeringen maken je wijs, dat je zómaar veel geld kunt lenen. En dan kun je leven als een prins. Want je kunt kopen, wat je wilt. Maar je belandt diep in de schuld En de loverboy belooft een meisje de zevende hemel. Maar hij pakt een meisje haar jeugd af.
Nee, dat wordt een grote teleurstelling. De “Stairway to heaven” kan zelfs een trip naar de hel worden. Een enkele reis naar de ondergang. Je wordt slááf, door zulke mensen zomaar te geloven.

Maar God geeft wérkelijk de hemel, straks, na je leven. En nu. Want op die enkele reis naar de hemel is Hij er BIJ. En de bestemming zéker! De Opgestane zélf staat er garant voor!

Amen.

Suggesties voor de dienst van de gebeden



Stem onze harten op de toonhoogte van de Paasvreugde; geef verwondering en verrassing in onze harten over zóveel goeds.
Geef ons geloof om het ongelooflijke te aanvaarden
Voorbede voor hen, die afhaken, omdat ze menen, niet te kúnnen geloven; leer hun te wíllen, zich dat geschenk te láten geven.
Voorbede voor mensen, die gevangen zitten, in de ketens van loverboys en pooiers, verslaving e.d.
Prijs God om wat Hij in Jezus gegeven heeft. Prijs de Zoon, omdat Hij door zich over te geven overwonnen heeft. Prijs de Geest, die ons wil dóen geloven!

Voorstel voor een orde van dienst:

Eventueel vooraf Opwekking 213 U zij de glorie, of Zingende Gezegend 155
Na votum en groet Gez. 214 vers 1,2,3

(in ochtenddienst: als schuldbelijdenis: zingen Ps. 25:5
als woord van vergeving: zingen: Ps. 25:4
Gods wil: Efeze 6 :10-18
zingen: Ps. 25:6)

Gebed
Schriftlezing: Marcus 16:1-8
Gez. 207:1,2,10,11,12 of Zingende Gezegend 154
Preek
Gez. 215

Slot: Gez. 222
(maart 2007)

Geen opmerkingen: