maandag, oktober 19, 2009

EEN LAMMETJE ALS BODYGUARD ? (meditatie)


EEN LAMMETJE ALS BODYGUARD ? (meditatie)
Het lam ging naar degene die op de troon zat en ontving de boekrol uit zijn rechterhand (Openbaring 5:7)



Misschien heb jij die tv-reclame ook wel eens gezien: het gaat over een man. Hij is alleen in de rimboe. Omringd door gevaren dus. Bijvoorbeeld: hij ligt te slapen. En een giftige slang staat op het punt, hem te bijten. Maar een leeuw houdt de wacht en bijt de slang dood. Een leeuw als redder in de jungle! De koning van de wildernis als je persoonlijke beschermer! Is toch helemaal OK? Kun je toch niet beter wensen?
Of zou je wat anders willen? Een lammetje misschien? Een lam om je te beschermen?

Deze wereld, onze maatschappij, dichtbij en veraf, ze beginnen óók meer en meer op een wildernis te lijken. Waar gaat dat heen, vragen we ons wel eens af. En mijn leven is soms ook al een chaos. Waar dat op uitloopt, geen idee. Wat kan er op mijn pad door het leven me niet allemaal gebeuren! Wie beschermt me, als me erge dingen gebeuren? Wie brengt me in veilige haven. Wie beschermt me en brengt me op mijn bestemming? Wie moet jou beschermen? Iemand als een leeuw of iemand als een lammetje?

Een leeuw, daar hoef ik niks over te vertellen. Zijn kracht om te doden kent iedereen. Maar een lammetje, dat is niet bepaald het symbool van moed en kracht. Nee, het is in dat opzicht een “loser”. Als het zou worden aangevallen door een wild dier, dan is het volstrekt weerloos. Het heeft geen sterke klauwen, geen bek met scherpe tanden. Bovendien mist het snelheid om weg te rennen. Kortom, het zou een gemakkelijke prooi zijn. Dus: de keuze tussen leeuw of lam als beschermer in de jungle van het leven, die is supergemakkelijk. Die is eigenlijk geen keuze. Maar…
-----
Johannes, je weet wel, is die leerling van Jezus, de opgestane Heer, die naar de hemel gevaren is. En die Johannes is omdat hij van Jezus getuigde, verbannen naar het eiland Patmos. (zie afbeelding) Maar God maakt van de eenzaamheid en stilte daar gebruik. Johannes krijgt openbaringen. En die gezichten zijn belangrijk voor de kerk van toen en altijd. Ook voor de gelovigen van vandaag.




Johannes mag in de hemel, de woonplaats van God, kijken. Daar ziet hij God, op zijn troon. En in zijn hand houdt Hij een boekrol (zie afbeelding). Een boekrol, daarop werd geschreven, wat je wilde laten lezen aan een ander. De brief, het boek van vandaag (?) dus. God, de Opperkoning op de troon, wil ook aan jou en mij dus iets meedelen. En wat dat is, staat op die boekrol.


Maar o wee, een probleempje, beter: een groot probleem: de boekrol is opgerold en verzegeld. Met zéven zegels zelfs! En je moet macht en vólmacht, om die zegels te verbreken. En wie, o wie hééft volmacht, is waardig, om dat te doen.



Johannes heeft een vermoeden, dat dit heel erg belangrijk is. Dat er voor de kerk van Christus erg veel van afhangt. Want als er niemand zomaar gevonden wordt om dat te doen, dan komen de waterlanders bij hem voor de dag! Johannes raakt helemaal overstuur. Die zegels móeten verbroken worden. Want die boekrol moet open, zie je.
En waarom? Wat staat er dan in dat boek voor belangrijks te lezen?

Weet u, de Heer heeft hem, Johannes wat beloofd. Namelijk, dat God hem zal laten horen en zien, wat er gebeuren moet. Wat de geschiedenis is van Gods kind, de kerk, de wereld. Eigenlijk héél de geschiedenis. Wat gebeurd is, wat er nu aan de hand is. En hoe het verder gaat. Hoe het afloopt met de gelovigen, de kerk en de wereld, En dáár gaat het om in die boekrol. Als de zeven zegels verbroken wordt, kan dat gelezen worden. Dan kan dat allemaal gebeuren.

Wie die zegels verbreekt, de rol open rolt, wie daartoe de macht heeft, die is het helemaal. Die heeft alles in de hand en in handén. Die is de beheerser, de leider, de voltooier van de geschiedenis. Die brengt alles en allen naar Gods doel toe. Die brengt de nieuwe hemel en aarde tot stand. En die geeft al Gods kinderen daar een plaats, zo zeker als 2x2 vier is.

Dus: een brandende vraag voor Johannes in zijn tijd. En voor ons, nu. Wie doet dat in naam van God? Wie komt dat toe, heeft macht en volmacht, om dat te doen? Want bij hem moet je wezen, om door de jungle van het nu en de toekomst heen naar de voltooiing te gaan.

En…?
Het wordt…een lam. Een lam, toonbeeld van weerloosheid en krachteloosheid. Een lam, ook symbool van de overgave. Het dier voor het offer. En dit Lam is al geofferd. Het is geslacht, dat kun je zien. Het is ten offer gebracht, maar het leeft weer. Het is door de dood héén gegaan. En zo is dit Lam Gods Lam. De levende verlosser, Jezus, de Christus.

Wie kies jij als beschermer? Als leidsman in en door de wildernis van het leven?

Leeuw of lam, dit Lam? Nee, dat is geen keuze uit twee gelijkwaardige beschermers. Want dit Lam is lam en leeuw tegelijk. Hij is de leeuw uit de stam Juda, staat er in vers 5. Het offerlam is de sterke koning, onderweg naar zijn rijk!
Dus: bescherming nodig? Ga dan met dit lam, dat leeuw is mee. Dan ben je veilig in deze jungle. Dan neemt Hij je mee naar zijn eeuwig rijk!




Eén is waard, het boek te lezen
Staande voor Gods hoge troon:
Slechts de leeuw, die lam wil wezen’
Koning met een doornenkroon –
Hij, verrezen, zal genezen:
Wie een slaaf was, werd een zoon!

Zie, het boek van Gods historie
Is ontsloten, en het wacht
Tot het volk van zijn victorie
Zingen zal uit alle macht:
“Lof, aanbidding, wijsheid, glorie,
Zij het lam, voor ons geslacht"


(uit: A.F.Troost, Zingende Gezegend, melodie gez. 300)

maandag, oktober 12, 2009

MOET IK DÁT GELOVEN ? (preek, Adventstijd)

MOET IK DÁT GELOVEN ?

Eventueel te gebruiken liturgie:

Eventueel vooraf : Ps. 122:1
Na wijdingswoord en groet: Ps. 122 : 2,3


(In ochtenddienst: Samenvatting van de wet
Als schuldbelijdenis zingen: Opwekking 125:1,2,3
Lezen: 1 Joh. 1:5-9
Zingen: Opwekking 125:4
Regels voor ons leven in dankbaarheid: Deut.5:5b-21
Zingen: Gez. 95:1 )

Gebed om Gods Geest
Schriftlezing: Gen. 18:1-15
Zingen: Gez. 3:1,3,6
Schriftlezing: Hebr. 11: 8-12
Zingen: Ps. 105:1,2,3.
Verkondiging over Gen. 18:12 met als thema: “Moet ik dát geloven?”
Zingen: Gez. 127:1
Gebeden
Kollekten

(In middagdienst: Gez. 477:1 Geloofsbelijdenis van Nicea Zingen Gez. 477:2 Zegen )

Zingen: Gez. 477:1,2
Zegen
----------
Preek over Gen. 18 : 12: Dus lachte Sara in zichzelf….

Gemeente van de Heer,
Een lach! Wat kan díe je veel vertellen! Over het algemeen wordt er weinig gelachen, hier op deze aardbol. En het leven gééft ook meer reden om te huilen, helaas. Het leven van elk mens begínt en eindigt ermee. Als bij de geboorte het kindje niet huilt, dan kan dat een heel verkeerd teken zijn. En de laatste ademhaling noemen we soms ”de laatste snik”.

Lachen, dat doen we te weinig. En soms ook weer te véél. Het is maar nét, wat die lach inhoudt. Een vriendelijke lach bij een begroeting in de ochtend, kan je hele dag een mooi, vrolijk kleurtje geven! En die betoverende glimlach van je levenspartner, onbetaalbaar is die, toch?

Maar je ziet ook wel eens een boosaardige, grimmige lach, die niet veel goeds beloofd. Of een honend lachje, vol spot en ongeloof.
-----


Wij denken samen in deze Adventstijd na over een lach. Advent. Ja, want er komt iemand áán. Nou, wíe dan wel, meisjes en jongens? Sinterklaas misschien? Die komt ieder jaar wéér aan. Ja toch? Nou, als je die verwacht, dan zie je daar naar uit. Zoals je ook uitziet naar het aanbreken van “die dag”. De dag van je verjaardag, je partijtje. Spannend, joh!

Bij Advent arriveert iemand ánders. En wie mag dat dan wel zijn? De Here Jezus natuurlijk! De koning van de wéreld, niets minder! Gewéldige gebeurtenis! Wij, nu, verwachten zijn twééde komst, zijn terúgkeer op aarde. In de tijd van Genesis 18 was dat de éérste komst van de Redder, die alles wat wij mensen verprutst hadden, weer héél zou maken.

Zijn komst zou nog heel lang op zich laten wachten. Maar zijn voorouders leefden al wél. En aan Abraham was een zoon beloofd. Uit hem zou een groot volk ontstaan. En de zegen voor alle volken zou dán komen.

Maar het probleem was: zover was het nog lang niet. Dat vólk was er nog niet. En zélfs die zoon niet. Dat was allemaal nog een kwestie van beloften. En beloften, die zíe je niet. Die moet je hóren. En dan kun je alleen maar geloven. Vertrouwen op de Belover. En verder? In de wáchtkamer. Wachten op de vervulling. Voor Abraham was dat: wachten op de geboorte van de zoon.
Voor Abraham. Jazeker, daar denken we meestal als eerste aan. Maar Sara was er óók nog! Het ging ook háár aan. Zij moest het kind 9 maanden dragen. En het dan ter wereld brengen. Dus zij was ook héél nauw bij de belofte betrokken. Ze zou die letterlijk “aan den lijve” ervaren. En ook voor haar was het wáchten.

Niet eenvoudig, hoor! Wat zegt u? Heel erg moeilijk, dat verzeker ik je. Voor Abram. Maar voor Sara niet minder. En ook zij was, net als haar man, een uiterst belangrijke schakel in Gods plan. Bij hem en haar begínt het allemaal: de verwerkelijking van de belofte. De zegen voor heel de mensheid.

Die belofte vertrouwen, blijven vertrouwen, dat was voor Sára niet minder moeilijk. Want ook háár hele leven werd bepááld door die belofte, die intussen al zo lang geleden geklonken had. Haar hele leven werd erdoor in beslag genomen.

Want zij was bij haar man. Ze was één met hem. Door Sara kon deze doen wát hij deed en gaan, wáár hij ging. Ze steunde hem, door dik en dun. In zijn vertrouwen. En in zijn zondigen. In zijn wandelen op Gods wegen. En in zijn afdwalen daarvan.

Ja, ook Sara was een Adventsfiguur. Zij verwachtte de aankomst van de Verlosser. Die de zegen voor de hele wereld tot stand zou brengen. Oók zij, net als Abraham. En toch zien we minder naar háár. En áls we dat al doen , dan vaak kritisch. Abraham hebben we bepááld hoog zitten. En Sara niet altijd zo, vrees ik.

Zo lezen we zowel van Abraham áls van Sara, dat ze láchten, toen de belofte van God klonk. En ik denk, dat we misschien niet altijd op dezelfde manier naar dat gelach van Abraham als naar dat van Sara kijken.

In deze dienst willen we in elk geval kijken naar het lachen van Sara. En naar de Adventsboodschap, die God daarin voor u, jou en mij verpakt heeft.
-----

Er zijn 3 onbekende gasten in de tent van Abraham en Sara. Abraham kende die drie mannen niet. Toch, in overeenstemming met de regels van de oosterse gastvrijheid, werden ze onthaald. Niet maar op “ een lekker bakkie”, zoals wij zouden doen, misschien. Maar op een complete maaltijd. Wat hij dan “iets te eten” noemt. En dat níet met een bijbedoeling, maar echt puur uit gastvrijheid. Reizen was in die tijd en in dat klimaat geen sinecure, wist hij uit ervaring.

Maar als de gasten in de tent aanliggen, krijgt de aartsvader toch in de gaten, dat zij hier niet “toevallig”, niet “zomaar” zijn. Dat hun komst een bedoeling heeft. Dat blijkt. Want ze vragen naar zijn vrouw Sara, die áchter de gasten, bij de ingang van de tent staat.

En dan krijgt ook zíj de belofte te horen. De belofte van een zoon. Nu had die belofte méér geklonken, al veel eerder. Maar in dit geval geeft de Gast, met een hoofdletter, want hier is God aan het woord, er zelfs zo ongeveer een geboortedatum bij. Volgend jaar om precies deze tijd zal de belofte vervuld zijn. Dan zal het huilen van een kind in deze tent te horen zijn!

Nou moe! Wat een boodschap! Hè, hè, eindelijk! Het zou tijd worden!, zeg je dan. Niet dan? En dat God zélf die blijde gebeurtenis komt aankondigen! Het kómt, zegt Hij. De zoon komt. De belofte gaat in vervulling! Hiep hiep, hoera!

Van Abraham horen we geen reactie, deze keer. Van Sára wél…
Ze lachte in zichzelf, staat er. Het was geen schaterende hoonlach dus. En evenmin een schamper lachje. Maar het was ook niet een lach als uiting van verrast stil geluk. Dan had ze niet ontkend tegenover de HEER. Het was een zacht onhoorbaar lachje. Een lach die duidelijk maakt, dat Sara’s geloof het hierbij even laat áfweten. Hier kan ze toch écht niet bij.

Nou en wie zich maar even een beetje weet te verplaatsen in haar situatie, die begrijpt dat. Wie zou dan wél kunnen geloven! Stokoude opa, met oma, een klein beetje jonger, maar toch evengoed een oud besje, die een kind krijgen. Opa, achter de kinderwagen in plaats van achter de rollator! Oma, bezig de luiers op de lijn te hangen (bij gebrek aan pampers)! Ik zeg het maar wat overdreven. Maar het is duidelijk: wie zou dát zomaar geloven! Het is om je krom te lachen! Goeie grap, zeg. Maar wél een spróókje!

En tóch: dit was geen lach van ongeloof. Geen lach van een ongelovige. Sara was niet ongelovig. Ze spotte niet inwendig met God en zijn beloften. Sara was niet een ongelovige. Nee, ze was een ongelovende. Een gelovige zoals zovelen. Een gelovige namelijk, die het soms even niet kan opbrengen, om de beloften van God te geloven en er uit te leven. Dan is het dónker.
-----

En dat is niet typisch voor Sara. Dat geldt niet alleen voor gelovigen van heel vroeger. Nee, dat is zo actueel als de krant van morgen, om het maar met een geleende uitdrukking te zeggen. Daar hébben of krijgen allen die geloven mee te maken.

Want de beloften, die de HERE God ons geeft om mee te leven, die lijken soms wel mooi ingepakt. Ze zien er allemaal prachtig uit! Maar ze zijn vastgebonden aan een lang koord van elastiek. Die hangt voor onze ogen te bungelen. Maar als we die draad te pakken hebben, dan raken die beloften telkens weer buiten bereik. Je komt er maar niet bij! De vervulling wordt steeds maar weer uitgesteld.

Bijvoorbeeld de belofte van een wereld boordevol gerechtigheid. Die verwáchten wij toch? Die is toch met de terugkeer van onze Verlosser verbonden? En? We gaan bijna zingen: “een twee drie vier, komt er nog wat van?” Of beter gezegd, wat kun je eronder gebukt gaan, eraan lijden, dat die nog steeds ver weg is, een sprookje lijkt. Je weet wel, dat het komt, maar toch…

En die genezing van je kind dan? En dat je nog steeds werkloos bent, ondanks alle sollicitaties? Is dát een liefdevolle, zorgzame Vader? En dat de strijd tegen die ene zonde nog steeds gevoerd moet worden en je nog zo vaak het onderspit delft?

En zo zou je dóór kunnen gaan. God heeft wel veel mooie beloften gegeven op veel terreinen van het leven. Maar ze bungelen aan een draad van elastiek, buiten bereik. En vaak worden ze maar geen werkelijkheid.

Moet je dát nou geloven? En blijven geloven? Kun je op die beloften áán? Kun je er op stáán? Heb jij nooit de neiging, er wat om te glimlachen? Het zo nu en dan even niet te kunnen opbrengen, er op te vertrouwen?

Abraham had dat wél. En Sara óók. En: zo vader en moeder, zo zoon en dochter. De vader en moeder van alle gelovigen waren soms niet zo gelovend. En de zonen en dochters zullen echt niet zoveel beter zijn, vrees ik.

Sara schaamde zich wel voor haar niet-werkend geloof. Namelijk toen ze heel duidelijk voor ogen kreeg: hier is de God van het verbond aan het woord. De God van de belofte, Die er zelfs een tijdslimiet aan verbindt. Dan beseft ze: ik heb ongelovig gelachen om Gods belofte. Zijn belofte, uit eigen mond.

Maar ze maakte het er niet beter mee, toen ze er om lóóg. Ja, zo kan het gáán, mensen. Van het één komt het ander. Van de éne zonde komt de andere. Zondigen kan worden: lopen in een doolhof. Tenzij die vicieuze cirkel doorbroken wordt. Door God erbij te halen. Want zelfs dát kan onze Vader begrijpen van zijn eigen kinderen. Sara wordt betrapt en gecorrigeerd, maar daar blijft het bij.

Ja, je moet je schamen, als je het op een bepaald moment even niet ziet zitten in de beloften van onze Vader! Wij vooral. Want wij weten, hoe Hij die belofte aan Sara helemaal vervuld heeft
.
Een jaar later huilde en kraaide een baby in de tent. Wat zullen de oude, verse ouders genoten hebben. En stilletjes gelachen van geluk! Maar zich toch ook geschaamd hebben, wéér. Omdat hun geloof in God en zijn beloften wel eens niet werkte, uitgeschakeld was.

De zoon voor Abraham en Sara is geboren. De zegen voor heel de mensheid, in Jezus en zijn werk, is tot stand gebracht. Alleen: Hij moet nog voor de tweede keer komen. Om die zegen uit te werken en ook zichtbaar maken.

Dáár wachten wij op. En met het inwachten van die werkelijkheid, die komt, maar nog op zich laat wachten, hebben ook wij het nogal eens moeilijk. Moet ik dát geloven? Dat het werkelijk wat wordt met de vervulling van die beloften? Dat kun je soms even niet trékken. Want ook voor óns komt het op wachten aan. Op je vastklampen aan die beloften en aan de Belover.

Ook al weet je, dat de Heelmaker gekomen is en zijn werk van begin tot einde voltooid heeft. Ook al zie je soms tekenen van die werkelijkheid, in een glimp, heel even. In een ruzie die bijgelegd wordt. Als twee kerkverbanden plaatselijk sámen gaan optrekken. In een kind, dat wonderlijk gespaard wordt. In jonge mensen, die verkiezen met God verder te gaan.

Ja, het komt wel, heus. Het nieuwe leven, de nieuwe hemel en aarde, ze komen. Want HIJ komt. Zoals Hij beloofd heeft. Hij, Jezus, de Heler. Hij is bezig, alles nieuw te maken. Hij staat op het punt te komen. Moet ik dát geloven? Nee hoor, dat móet niet. Maar het mág gelukkig wel. En als je het niet kunt geloven? Dan leert Gods Geest het je wel, als je dat vraagt.

Er is geen reden voor een schamper hoongelach. Nee, nu is er nog veel te huilen. Soms kun je al even blij glimlachen over Gods vorderingen. Niet te geloven! Maar wáár! En eens…Dát wordt me lachen en genieten. Met volle teugen. Dan is Hij er. Toch, eindelijk! En voorgoed!
Amen.