vrijdag, januari 26, 2007

NÓG GROTER? (meditatie)


NÓG GROTER ?

“…jullie gerechtigheid…groter dan die van de schriftgeleerden en de Farizeeën…”
Matteüs 5 : 20



Het loopt alweer zo ongeveer naar het eind van januari toe, als ik dit schrijf. En, om een onbescheiden, misschien brutale vraag te stellen: hoe zit het met uw goede voornemens?
Of bent u ze alweer vergeten eigenlijk? Rookt u al weer rustig en even veel als in 2006?
En is het aantal pilsjes, dat je in het weekend naar binnen giet, al weer even groot als vóór de jaarwisseling?
Van onze goede voornemens komt in de regel niet zoveel terecht, vrees ik.

Jezus spreekt wat wel “de bergrede” genoemd wordt. Hij sprak het uit vanaf een berg, vandaar. En het wordt wel eens “de grondwet van zijn koninkrijk” genoemd wordt. Dus bepaald niet onbelangrijk. En in dit gedeelte gaat het over gerechtigheid. Dat vertalen we gemakshalve maar even met: goede daden. Zo worden ze ook in vers 16 genoemd trouwens.

Jezus spreekt over en tot zijn leerlingen. De twaalf, die altijd en overal met Hem meegingen. Maar ook tot anderen, die Hem regelmatig horen en ingewonnen zijn door wat Hij zegt. Dat kun je kinderen van God noemen. Die waren er vroeger, in de tijd van het Oude Testament. Israëlieten dus. Maar volgelingen van Jezus Christus zijn er ook nu. Christenen is hun naam. Een naam, die hun adeldom aangeeft. Maar die ook consequenties heeft voor hun daden.

Die daden behoren góede daden te zijn, zegt de Meester. Die moeten zichtbaar zijn, zoals een stad, die op een berg ligt.

Dat vonden de schriftgeleerden, de deskundigen op het gebied van de bijbel van toen, ook. En de Farizeeën waren het daar roerend mee eens.
Farizeeën, dat waren de leden van een godsdienstige secte, erg streng in de leer.
En dus deden ook zij geweldig hun best, zich te houden aan de geboden, die God aan zijn volk gegeven had. De meesten heel echt en van harte. En daarom waren ze erg stipt. En kwamen ze zelfs niet in de buurt van het overtreden van die geboden. Trouwens: het waren meer verboden. En ze hadden er een groot aantal zélf bijgemaakt.

Maar nu zegt Jezus: jullie gerechtigheid moet groter zijn. Nou, als je weet, hoe die mensen lééfden, dan zeg je: nóg groter? Nóg meer goede daden? Daar is maar één woord voor: onmogelijk! Dat kan van zijn levensdagen niet! Want die mensen presteerden wel zó goed, daar was niet tegen op te boksen.

Want weet je: je hebt Gods wet, hé. Niet alleen de tien geboden, die de meesten wel zullen kennen. Maar ook nog allerlei andere bepalingen. Over vasten bijvoorbeeld. En over tienden geven, een soort belasting. Je moest van alles het tiende deel geven aan God. Nou, aan al die geboden hielden de schriftgeleerden en Farizeeën zich stipt. Tot in het pietepeuterige toe. Ze gaven zelfs tienden van de dille en de munt. Dat zijn kleine keukenkruidjes in hun volkstuintje.

Kom dáár maar eens bovenuit! Onbegonnen werk!

Maar bedoelt Jezus dat? Nou nee.

De Meester geeft aan zijn leerlingen –dus ook aan u, jou en mij toch? Denk er anders eens grondig over na- de diepere betekenis van Gods geboden door. Namelijk: de wet van God wil niet alleen de buitenkant van ons leven bepalen. Niet alleen onze daden zélf en niets meer wil God “hebben”. Nee, Hij wil ook de binnenzijde van ons leven. Dan gaat het over de motieven. Over onze gedachten. Kortom: over heel ons leven. Voor de volle 100 procent!

Dát is het méér, het grotere, waar Jezus op wijst. Dát wil God.

Maar is dat niet superzwaar? Om nou ál je gedachten onder de loep te nemen! Om nou bij alles al je motieven nauwkeurig te onderzoeken! Mensen, dat is toch geen leven!

Bovendien spreekt Jezus over volmaakt zijn. Zie vers 48 maar! Nou, zeggen wij, niemand is volmaakt. Dus dit woord van Jezus kan je alleen maar wanhopig maken als je probeert het waar te maken.

Gelukkig, zo wordt het niet bedoeld. Ja, het moeten goede daden zijn. En stiptheid, daar is niks mis mee. Maar het moet niet bij die buitenkant blijven. Zo was het bij die vooraanstaande Joden van toen. Bij hen was de wet, waren Gods geboden puur iets voor de buitenkant. Een kwestie van kil en klinisch doen, klaar is Kees, punt uit.

Zo wil God het niet. Daar moet het niet bij blijven, zegt de Heiland. Daar moet het ook niet beginnen. Het moet van binnen beginnen, in je hart. Dat hart moet overwonnen, ingewonnen zijn door Jezus. Door zijn liefde overrompeld, ingenomen. En daarom door Hem beheerst worden.

En met het binnengaan van Jezus’ rijk, het horen bij Jezus, het onderdaan van Hem zijn is iets gegeven. Namelijk een manier van leven, dat bij Jezus past. En dat God fijn vindt. En dát is een leven met veel goede daden.

Dus is het de vraag even: behoor ik bij Jezus? En jij? En u? En laten we even vaststellen: Hij is het wáárd, dubbel en dwars! Waard, dat ik me aan Hem toevertrouw. That’s for sure!

Ja toch? Dat is Hij voor elk, die goed naar Jezus gekeken heeft. Die iets van zijn liefde gezien heeft. Die wil een leven leiden, waar God warm van wordt. Wat Hij fijn en goed vindt. Want dan vertrouw je ook, dat alle geboden van Hem goed zijn en heilzaam. En dan weet je: wat Jezus van me vráágt, dat gééft Hij ook. Zo zeker als wat!

En wat betekent dat in de praktijk? Supermensen, die christenen? We weten wel beter! En helaas, ongelovigen zien dat ook. En die zien niet die strijd. En dat streven, het God steeds meer naar de zin te maken. En daar moet -helaas, helaas!- Jezus het voorlopig mee doen. Totdat dat Koninkrijk, waar we nu al onderdaan van zijn (ja, zéker wel), zichtbaar gekomen is. En dán is ons leven volmaakt. Perfect, in alle opzichten!

(januari 2007)

Kijk maar niet op je leven neer,
in zwakheid en in zonde.
Kijk naar omhoog, en zie de Heer,
door God tot ons gezonden.
Een hart van inkeer vraagt Hij jou,
op arendsvleugels draagt Hij jou.
Zijn komst vernieuwt jouw leven;
een thuis wil Hij je geven.

Ook als je twijfelt, blijft Hij trouw;
weet, dat Hij woord zal houden.
Tot een nieuw schepsel maakt Hij jou;
voorbij is al het oude.
Zijn liefde dringt in jouw bestaan;
jouw zonden ziet Hij niet meer aan.
De Heer heeft zich verbonden,
je bent door Hem gevonden.


(deel van een lied van Jochen Klepper,
vertaald door Titia Lindeboom)