Er zijn verschillende goden. Er zijn aan de ene kant veel goden, die christenen áfgoden noemen. En er is de God van de bijbel. En daartussen gaapt een heel brede en diepe kloof. De God van de bijbel is volstrekt uniek. Hij is enig in zijn soort. Van Hem allen kun je met trots en bewondering zeggen: Wát een God!
Nou kun je dat ook zeggen met het oog op afgoden. Eén
voorbeeld: god geld. Is toch voor veel mensen een afgod,
waar of niet! Wat een god, kun je dan zeggen. Wat heb je daar veel aan. Je kunt
er alles voor kopen. Nou ja, bijna
alles: je omringen met luxe, een leven als een luis op dat beroemde zere hoofd,
alles wat je hartje begeert. Tot liefde aan toe. Nou ja, liefde? Seks in elk geval.
(af)god geld |
En de God van de bijbel
dan? Ja, wát een God! Dat kun je wel zeggen, zeker. Maar je kunt dat ook
negatief bedoelen. Want het lijkt, die God, mijn God dus, het tegenovergestelde
doet van de goden van nu: Hij gééft niet, maar néémt. In Genesis 22 neemt Hij van Abraham zelfs
zijn enige kind: de zoon in wie ál wat God beloofd had samengepakt was.
De God van de bijbel is een God, die vraagt, nou en of! Hij
is de God, die óffers vraagt. En niet zo’n klein beetje ook!
Nou zeg. Dan breekt je klomp toch!? Wat een God!ontwricht... |
En de God van de bijbel vraagt, neemt. Maar Hij belooft en
geeft ook, zullen we zien.
zó"n kind offeren? |
kiezen... |
En dan moet er nog wat aan toegevoegd worden. Iets, wat wij weten, maar Abraham niet. Namelijk, dat God dit bevel gaf, om de aartsvader op de proef te stellen. Een test dus. Met een vreselijk dilemma. Over de vraag: ben Ik werkelijk, ben Ik alléén je God? En niet iets of iemand daar nog naast. Ben Ik alles voor je. Of is dat je zoon, je enige, de erfgenaam. De drager van de belofte van Mij? Toe, Abraham, kies dan!
Abraham deed dat. En hij gehoorzaamde de opdracht van God.
En dat deed hij in gelóóf. Lees Rom.4:20v. Hij geloofde, tegen
de klippen op. Tegen de berg op, de berg van de test. Waarbij het er om ging.
Waarin alles op het spel stond. Ja, het léék, dat werkelijk alles in duigen zou
vallen, aan gruzelementen uiteen zou spatten. Toen zelfs vertrouwde Abraham. Zodat
je zegt: Dat is sterk! Wat een kracht! Jazeker maar dan wel die van God.
Luister maar.
Abraham ging op pad, gehoorzaam. En niet zomaar, impulsief.
Zodat hij als hij tot bezinning zou komen zou beseffen: “Straks kom ik alleen
terug. Dan is de jongen, mijn jongen, niet meer bij me”. En dat hij dan zou
omkeren en als een haas terug zou snellen naar zijn Sarai. Nee, hij is vastberaden.
Hij gaat, in vol vertrouwen. Want hij gaat 3 dagen lang, samen met zijn enige
zoon. naar boven. Samen beklimmen ze de berg.
Kilimanjaro |
Ja, dat zijn loodzware beklimmingen. Maar deze, van Abraham,
is toch veel en veel zwaarder. Wat moet dat een beproeving IN de beproeving geweest
zijn, de gebeurtenis, beschreven in vers 7 en 8. Die vraag “Waar is het lam,
Vader?”. Schrijnend toch, die vraag uit de mond van de jongen, die het lam zelf
zal moeten zijn?! Maar er kwam een antwoord, dat geen noodleugentje was, maar
een uiting van geloof. “God zal zelf een lam aanwijzen en geven”.
Daarmee zegt Abraham eigenlijk: God, U vraagt of ik geloof. En mijn antwoord is: "
Ja, met vallen en opstaan, gebrekkig, maar toch: ja, ik geloof. Ik blijf op U
vertrouwen. Ook nu. Ik blijf vasthouden, dat bouwen op U de weg is. De weg naar
de vervulling van de belofte, die U mij gaf. En nu moet blijken, dat U,
ja, U ook betrouwbaar bent. Bent U betrouwbaar? Ja. de belofte,
die U gegeven hebt, is al waar gebleken:
Kijk maar, daar loopt hij, naast mij: Isaäk.
Maar hoe gaat het verder? Want U beloofde méér: door en vanuit mijn zoon een groot volk. En, mijn God, wat nu?" Abraham had er alle vertrouwen in. Kun je lezen in Hebreeën 11. (vs. 8-19 gaan over Abraham.) Hij had vertrouwen in de beloften. Maar ook, allereerst, en allermeest, in de God van die beloften. Die vond de aartsvader het meest belangrijke. Van alles en van allen. Zelfs meer dan zijn zoon, en de aan die zoon verbonden belofte. Want van die God hield hij het meest, zie je!
Maar hoe gaat het verder? Want U beloofde méér: door en vanuit mijn zoon een groot volk. En, mijn God, wat nu?" Abraham had er alle vertrouwen in. Kun je lezen in Hebreeën 11. (vs. 8-19 gaan over Abraham.) Hij had vertrouwen in de beloften. Maar ook, allereerst, en allermeest, in de God van die beloften. Die vond de aartsvader het meest belangrijke. Van alles en van allen. Zelfs meer dan zijn zoon, en de aan die zoon verbonden belofte. Want van die God hield hij het meest, zie je!
Geloven, dat is leven met open handen, mensen. Leven van gaven en giften. Geloven is het leven met alles erop en eraan, je láten geven. Jazeker, maar geloven is ook: GEVEN, alles loslaten, jezelf incluis! Dat heeft de dichter Ad den Besten begrepen en gemerkt in zijn leven. Hij heeft dat verwoord in Gez. 484. “U maakt mij steeds meer vreemdeling. Ontvreemdt U mij dan ding voor ding al ’t oude en vertrouwde?... Mag ik niet eens mijzelf behouden? Want ik zie voor mij kruis na kruis…”
Geloven, dat is: ontvangen en geven. zelfs jezelf geven. Jezelf wéggeven, jezelf
verloochenen. Ja, maar het is vóór alles: vertrouwen. God vertrouwen op zijn woord.
Zijn beloften vertrouwen, omdat de gever ervan te vertrouwen is.
Heb jij dat al door? Soms is daar een dure, harde les voor nodig. Want vertrouwen op God brengt ook met zich mee: niet vertrouwen op wat anders of op iemand anders. Bijvoorbeeld op artsen. Zelf acht ik de medische wetenschap, de artsen, het verplegend personeel hoog. Want ik heb erg goede ervaringen op dat gebied. Ik heb bewondering voor verpleegkundigen in het ziekenhuis. Elke dag maar weer: sjouwen en zorg bieden.
Maar ik zou altijd méér zeggen dan alleen maar: “Ik geef me, of mijn kind, maar over aan de chirurg”. Of zoiets als: “Daar ben ik in goede handen”. Ik heb ervaren: als het er op aan komt, is er een andere hand, die de hand van de verpleegkundige of van de chirurg vasthoudt: de hand van God. Knappe dokters, ze zijn een zegen! En: God geeft ze en gebruikt hen. En in Gods hand ben ik veilig. Op HEM vertrouw ik. Geloof jij dat ook? Dat hij, die hulp beloofd heeft, betrouwbaar is?
Abraham had dat wél. Hij vertrouwde de GEVER van de belofte. Hij zal voorzien, zegt de aartsvader. God ziet het offerlam al voor zich. HIJ zal zorgen dat er een offerlam komt”. Nee, Isaäk ziet dat lam niet. En Abraham evenmin. Maar Gód ziet het lam wél.
lammetje |
ruwe stormen... |
En toch: we moeten het met Gods beloften doen. En: we kunnen het daarmee doen. Ook al is verder alles ons uit de handen geglipt, gevallen, gepakt: God en zijn beloften. die zijn er nog, die gelden ook dán nog. Die worden waar gemaakt, vervuld, werkelijkheid, volledig.
En dat blijkt. God
blijkt in de test van Abraham er goed
door te komen. Een 10 verdient Hij! Hij slaagt summa cum laude! De HEER wil het offer van Isaäk niet. Hij heeft gezorgd
voor een plaatsvervanger: een ram.
Abraham zag die niet .
Maar God zag die wél. Hij had erin voorzien. De zoon van Abraham was niet het offerlam.
Abraham hoefde niet meer gehoorzaam te offeren. Hij wás al gewillig geweest. De
HEER had al zijn doel bereikt. Niets mocht er tussen Abraham en God in staan,
ook zijn zoon niet, Helemaal niets en niemand. En dat bleek het geval, volle
werkelijkheid. Abraham liet zijn kind los, gaf zijn zoon uit handen. Maar hij
kreeg hem terug.
waar moet ik heen??? |
En dan? In elk geval de zaken in het juiste licht zien. Ja,
we moeten zaken loslaten. Dierbare zaken, bijna onmisbare dingen soms. En dan
moeten we alles, zelfs onszélf, vooral onszelf, in Gods hand leggen. Dan houden
we niets over, niets buiten God dan. Maar HIJ blijft. Hij laat ons nooit los,
weet je! Wij worden door hem vastgehouden, net als Abraham.
Die kreeg zijn zoon als door de dood heen terug. EN hij kreeg Gód terug. En een sterker geloof! Hij zag: De beloften van mijn God zijn wel héél erg betrouwbaar. Die houden het. God is trouw tegen alles in!
Hij is zelfs sterker dan de dood. Daarop vertrouwde Abraham. En dat gebeurde eigenlijk ook. Samen met zijn zoon huppelde hij de berg weer af!
Golgotha |
Ja, het is helemaal waar: de wereld keert ondank als loon uit. Niets meer, niets anders.
De Heiland wist
dat ook. En het is helder en klaar gebleken. Hij werd verworpen. Ja, Hij werd
op het schild gehesen. En even werd Hij daarop gedragen. Het “ Hosanna” klonk. Maar
een dag later kwam een heel ander woord uit de monden: “Kruisigen!” “Aan het
kruis, weg met zo’n antiheld!”
(Bijna) donker |
Dat verdroeg onze Verlosser. En dat voor, in plaats van ons.
Wat voor een God die God van de bijbel is? Nou, zó een! Een God, die zelf het
offerlam geeft. Een God en een Redder zó vol liefde voor jou en mij! Tranen van
ontroering branden achter je oogleden, als je dit tot je laat doordringen. Wat
een God! Want om dat offer van Jezus Christus mogen wij blijven leven. Geen offer, niet onszelf als offer hoeven wij te
brengen voor onze zonden.
afgod (Horus) |
Je hoort iemand nog wel eens zeggen: mijn kind, dat is álles
voor me. En natuurlijk houd je erg veel van je spruiten, die lieve rakkers. Die
wil je graag gelukkig zien. Die wil je het naar de zin maken. Die gun je alles
toch?
Mooi, hè?
Nou en of! Maar, het kan. hoeft niet, maar kan, ten koste van ons dienen van
God gaan, onze liefde tot Hem. Hij, en alléén Hij moet voor ons alles zijn.
Niet je kind, je kleinkind, je man of vrouw, nee, God alleen. Paulus noemt zich
vaak dienaar
van God of van Christus. Slaaf, staat er eigenlijk. Hij wist: Jezus is mijn
Heer, elke dag, 24 uur. Hij gaat boven en voor alles en allen, ook boven mijn
vrouw, mijn kind. Zij zijn belangrijk voor me. En ze mogen dat ook zijn. Maar
die liefde mag niet en nooit ten koste van God gaan.
“Er gaat niets boven Groningen.”, zeggen ze in, ja, goed geraden, Groningen. Een goede slagzin. Maar het is maar een beetje waar. Maar tenvolle geldt: er gaat niets en niemand boven God. De kinderen, de kieinkinderen, je vrouw, je man, ze komen op de tweede plaats, sámen. Je houdt van elk van hen weer op een andere manier. O.K., Maar de vraag is: kunnen we ze loslaten, als de Heer dat vraagt?
Offeren, echt offeren is niet aan de orde. De Heer Jezus, HIJ bracht het offer, het enige, volmaakte offer. Zulke offers hoeven wij niet te brengen. Dan kun je hooguit je afvragen: ZOU ik zo’n offer kunnen brengen?
Maar God vraagt dat offer niet. Hij offerde zijn Zoon. En die bracht zichzelf als offer. Offerde alles: zijn heerlijkheid, zijn hele leven. Om onze schuld weg te wassen. Als je daarover nadenkt, dán zie je: wát een God is MIJN HEER! Een God, die zelf het offer geeft!
Maar Hij wil wél, dat we offeren. Het dankoffer. Om Hem te
danken voor zijn offer voor ons. We mogen de berg op gaan, de offerberg. Maar
we gaan niet alleen. Hij gaat mee. Wij mogen achter Hem aan, op de weg, die Hij
gebaand heeft!
En dat wil je eigenlijk graag. Wie zou niet houden van zó’n
God? Een God die allereerst geeft? En die in alles voorziet? En
alles geeft, eerst geeft en dan pas vraagt? Wat een God! Amen.
Orde van dienst:
Eventueel vooraf
zingen Gez. 426: 2, 5Na votum en groet: Psalm 149: 1,3
(In ochtenddienst: De 10 richtlijnen voor een goed leven (ds. van Dijk) -zie onder.
Zingen: Psalm 119:6)
Gebed
Eerste lezing: Genesis
22:1-14Zingen: Zingende Gezegend 273: 2,3
Tweede lezing: Hebreeën 11:17-19
Zngen: Zingende Gezegend 276:2,4
Preek over Genesis 22:2
Zingen: Psalm 116: 4,6,8
Dankzegging en gebeden
Slotlied: Gezang 473:
1,3,10(middagdienst: Gezang 473: 1, 3, en na 12 artikelen vers 10)
Tien richtlijnen van God voor een goed leven
God zegt: Ik ben de HEER, jullie God. Ik heb je leven bevrijd.
Dien Mij daarom gráág. En ruim alles op, waar je nog aan vast zit. Of aan verslaafd bent.
Vereer Mij van harte. Op een eerbiedige manier, zoals Ik het graag zie.
Kom niet aan mijn naam. Want wie aan mijn naam komt, die komt aan Mijzelf.
Kom graag voor Mij uit. En kom ook voor Mij op.
Hou die ene speciale dag om samen bij Mij te komen, in ere. Want kom je bij Mij, dan vind je werkelijk rust, alle daggen van je leven.
Ik ga mensen gezag over je. Bijvoorbeeld je ouders. Toon daarom altijd je respect aan hen. En als zij jou de goede weg wijzen, dan moet jij die weg ook gáán.
Ik heb het leven geschapen. Ga er dus zorgzaam mee om. Met je eigen leven en dat van een ander.
Blijf elkaar trouw, als je getrouwd bent. En of je nu getrouwd bent of alléén gaand: ga zorgvuldig om met je eigen lichaam en seksualiteit. En ook met dat van een ander.
Niet stelen maar delen!
Met kwaadspreken en roddelen bederf je het lev en van mensen. Spreek daarom alleen goed over elkaar. Dat is gezond.
Wees tevreden met wat je hebt. Wees niet jaloers op een ander.
Kortom: hou van Mij, met hart en ziel en met je volle verstand.
En hou van de mensen om je heen, zoals je ook van jezelf houdt.