dinsdag, mei 17, 2011

TEL JE ZEGENINGEN Joh.22:11 (meditatie)

TELLEN OM (BETER) TE KUNNEN VERTELLEN
“…welgeteld honderddrieënvijftig (vissen)…” Johannes 21:11
Als jongen mocht ik graag na schooltijd vissen. Dat deed ik in “het daip”. Zo noemden wij het kanaal, dat voor afvoer van het overtollige water gegraven was. En waar schepen voor het vervoer, eerst van turf alleen, later ook van aardappelen (voor de aardappelmeelfabriek) , bieten en dergelijke, gebruik van maakten.
Het ging er ons om, om de vangst van ons leven te doen. Om die reusachtige vis te vangen en die trots thuis te laten zien. En ook aan de kameraden natuurlijk, om vervolgens flink te kunnen opscheppen! Helaas: meestal vingen we alleen wat miezerige baarsjes en voorntjes.

Petrus en co doen een bijzonder goede vangst. De leerlingen van Jezus zijn nu hun Meester is gekruisigd en weer opgestaan uit de dood, een beetje de weg kwijt. Ze weten wel, dat ze eigenlijk dat goede nieuws dóór moeten vertellen. Maar hoe en wanneer precies… De moed zakt hun in de schoenen. Zeven van hen denkt aan het brood, dat op de plank moet komen. Dus weer het oude beroep eens uitgeoefend, dat van visser. Dan konden ze op de markt misschien weer wat vis verkopen.

Maar veel had een hele nacht ploeteren niet opgeleverd. Of beter gezegd: helemaal niets. Nog geen sardientje zo groot als een babypink!

Een man op de wal had de gouden tip gegeven. Op zijn aanwijzing hadden ze nog een keer de netten uitgeworpen. En ziedaar, de grote vangst! Het net was te zwaar om aan boord te hijsen. Dus maar meeslepen naar de wal.

Wat een bijzonder grote vangst! Allemaal kanjers –en daar is geen woord visserslatijn bij! En véél! Asjemenou, zeg! En allemaal voor de verkoop! Want er blijken voor het ontbijt al broden en vissen op een vuurtje een heerlijke geur te verspreiden. Dat wordt smullen! En straks naar de markt, om al die kanjers van vissen te verkopen. Kunnen ze weer dagen vooruit! Dankzij die man. En het kan niet anders: dat moet Jezus, hun Meester, zijn. De levende, de wéér levende, de opgestane Meester.

“Welgeteld 153 vissen”, schrijft Johannes. En dat is veelzeggend. Dat zegt bijvoorbeeld: hier moet een ooggetuige aan het woord zijn! Hij kreeg dit geschenk samen met de anderen. En een visser in hart en nieren herinnert zich na jaren nog precies het aantal. En denkelijk ook de goede opbrengst op de markt die dag. Kijk, en dat is geen sprookje. Zoiets verzin je toch niet?! Hier is een bewijs, dat Jezus door de dood heen werkelijk leeft.

Nou ja, bewijs… Niet iedereen zal daar zomaar door overtuigd zijn. Eigenlijk alleen maar zij, die de bijbel als het boek te zin, waarin God zelf, door de dienst van de menselijke schrijvers, spreekt.
Ik hoop, dat u en jij hier God aan het woord horen. De boodschap nog eens weer tot troost horen: we hebben een Heer, die leeft! Die bij ons hier in het land der levenden is. En ons steunt en leidt.

Dat is bemoedigend. In allerlei moeilijke omstandigheden van het leven, jazeker! Als je bedolven wordt onder moeiten en zorgen, en of! Zelfs als je de dood voor ogen hebt, wis en waarachtig!
Maar de leerlingen moesten en moeten allereerst aan iets anders denken. Dit is ook een hart onder de riem met het oog op de opdracht. En die opdracht luidde: mensen vangen.

Die opdracht hadden ze al eerder gekregen. Bij een soortgelijke gelegenheid. Toen er ook veel vissen in het net waren beland. Eveneens gestuurd door hun Meester. Een bemoediging bij het uitoefenen van dat beroep: mensenvanger zijn.

Want die opdracht geldt nog steeds, zegt de Levende-door-de-dood-heen. Die geldt nu pas écht. Nu gaat dat werk beginnen. Daar krijgen ze een opzetje, een steun in de rug bij. Déze bemoediging: de Meester zorgt, dat er mensen gevangen worden. Zij hoeven alleen maar het net uit te werpen. En dan komt de vangst. En niet zo zuinigjes ook, hoor! Geen miezerig muizenmaaltje, maar garantie voor een topdag op de markt! Dat betekent: vol vertrouwen aan het werk, om die opdracht te gaan vervullen! De Meester zelf zegent het leven en werken van ieder, die aan Hem verbonden is!

Zo kun je volvertrouwen aan het werk gaan, leerlingen van Jezus! Die leerlingen van zoveel eeuwen terug. En allen, die vandáág nog van Hem als Meester willen leren. En die Jezus willen volgen, dienen. En iets van zijn grote rijkdom in hun leven willen uitstralen en uitzeggen. Hij geeft wat Hij vraagt. Hij zegt: ga mensen vangen. Maar Hij brengt zelf die mensen in het net van het Evangelie.

Mij viel ook op dat wat vreemde getal. Zo opvallend precies in de herinnering van die oud-visser gegrift. Die man, die zo vaak netten geleegd heeft, herinnert zich die ene keer nog. Toen er niet maar een goede vangst was. Maar welgeteld 153! Inderdaad welgeteld. En wél geteld. Die ervaren vissers, ze hebben niet de vangst ruwweg geschat. “Nou, ik denk wel ruim 150 vissen, jongens”. Nee, geteld. Ze hebben ze één voor één in handen gehad, die glibberige vissen. En geteld: “1, 2, 3, …152, 153”.

En toen herkenden ze Jezus pas echt, weet je! Toen zagen ze hun Meester en wisten ze weer: zó gul is Hij! Zijn zegeningen zijn groot en zijn veel. Over Hem kun je veel goeds vertellen!

Dat hoor je nog wel eens zeggen om je heen: “Niet zeuren, man. Tel je zegeningen!”. Ze bedoelen dan: ”zeuren helpt niet. Er zijn vast en zeker ook nog wel mooie dingen, waar je op kunt letten”. Maar in de bijbel gaat het toch nog wel een flink stuk dieper. Dan blijken er zegeningen te zijn, die niet bestaan in bijvoorbeeld geld. Die niet zichtbaar zijn. Waarvan een niet-gelovige zou zeggen: “Nou, wat heb je dáár nou aan!”.

En toch is dat anders. De zaken, die een gelovige op kan noemen bij het tellen van zijn zegeningen, zijn geschenken van God. En is God zelf. Is de Heer Jezus. En zoiets zijn allesbepalend voor je geluk. En zó te tellen is: jezelf weer eens wijzen op wat je “in Christus hebt”. En dat te bedenken als je overweldigd wordt door problemen, dat doet je Jezus, je redder, weer zien. Omdat je weer iets van de gulheid ziet, die alleen Hij heeft.

Zo zegeningen tellen, “daar word je blij van”! (om de woorden van een reclamespotje te gebruiken.)
Blij, dankbaar. En zó vol van die gaven, dat je ze ook aan anderen gunt.

Jazeker, tellen om te vertellen.
.................
Zingen/bidden:

Gij hebt met vuur van liefde
een maaltijd ons bereid.
Gij scheldt ons wat U griefde,
de schuld, van harte kwijt.
Gij legt uw brood, uw vis,
in onze holle handen -
wie hier genodigd is
vindt overvolle manden.

Gij hebt met taal en teken
de duivel aangezegd,
dat eens de tijd verstreken,
het pleit zal zijn beslecht.
Zodra uw roep weerklinkt,
de zee zich leeg laat lopen
ons net vol vissen blinkt,
bloeit rood uw toekomst open.

(Zingende gezegend 172:2,3. A.F.Troost)
(melodie: psalm 107)

maandag, mei 02, 2011

1,2,3,4, KOMT ER NOG WAT VAN ? Habakuk 2:3 (preek)


1,2,3,4, KOMT ER NOG WAT VAN ?













“Wacht maar, het komt zeker
het zal niet uitblijven” . Habakuk 2 : 3b


Voorstel orde van dienst:
Eventueel vooraf Psalm 103:1,2
Na stil gebed, votum en groet: Psalm 90:1,2
(In een ochtenddienst: Gods wil voor ons leven uit 1Tess. 5: 12-24 en als antwoord Gez. 449)
Na Schriftlezingen Hab. 1:14 tot hoofdst.2:4zingen Gez.288:1,7,8
Na preek Gez. 63
Slot: Gez. 300:1,4
,6

-----------------------------------


De beloften van God zijn wel mooi. Erg mooi zelfs. Maar er is één probleem mee. Een groot probleem. Reusachtig groot. En wezenlijk. Dit probleem: ze lijken net kauwgom. Dát kun je opblazen. En dan rekt het uit, heel ver. Maar op een gegeven moment dan spat het ballonnetje uiteen. Zo lijkt wat God beloofd heeft óók van elastiek. Ze gaan heel lang mee, maar je komt nooit aan het eind, bij de vervulling. Bijvoorbeeld de belofte van Jezus’ wederkomst. En van de nieuwe hemel en aarde. Daar lijkt ook nooit iets van te komen. En zo gaat het met meer van die beloften. Vandaar het thema: 1,2,3,4, komt er nog wat van? Een liedje van ongeduld. Waarvan je misschien de melodie niet kent. Maar dat je, wellicht met andere woorden, allemaal wel eens zingt.

Habakuk was een profeet, een man die namens God diens woorden doorgaf aan het volk van God. En hij zat met precies hetzelfde probleem. Ook hij vroeg zich af, wat er van Gods beloften terecht zou komen. En hij leed met dat volk mee. Hij was niet voor niets de “man van God”. Hij stond in zekere zin tussen de HEER en dat volk in. Dus trekt hij zich dat uitblijven van wat God beloofd heeft aan. Hij huilt mee.


Daar was de situatie dan ook naar.
Hoe wás die dan? Nou, wel heel erg treurig. Zonder meer. Er is onderdrukking, geweld, onrecht. En de rechtvaardigen zijn de dupe.
De profeet trad op in de tijd van de koningen Jojakin en Zedekia. Het volk van Juda wordt onderdrukt door de Assyriërs. En dat volk kon er wat van! Die waren beroemd, beter gezegd berucht om hun wreedheid.

Nu, met die rauwe, bittere realiteit worstelt Habakuk. “Help”, dat is zijn schreeuw naar God toe. Naar de HEER, de God van zijn volk. De God van het verbond en van de trouw aan dat verbond. De God van de beloften. De beloften waar je op kunt bouwen. De beloften, die werkelijkheid worden. Ook de belofte van hulp in benauwdheid. Van de verhoring van het gebed om redding.
Maar God lijkt blind en doof. Hij lijkt het onrecht niet te zien. En het blijft.
Uiteindelijk komt het antwoord. En dat antwoord –het staat in Hab. 1:5-11- luidt: straks is het gedáán met de macht van Assyrië. Ze zullen gekortwiekt worden door de Chaldeeën. En die zullen alle volkeren onderwerpen.

Nou, je ziet de profeet opstuiteren, zeg maar. De Chaldeeën? Dat betekent alleen maar nog méér ellende.
Nog meer ellende? Dat volk kan alleen maar nog erger straffen!! Mag dat, roept de profeet. Laat U dat toe? Komt er nou nooit een dag van vrede en heil? Die vraag leeft in zijn hart.


Een vraag, waarop een antwoord moet komen. En Habakuk verwacht dat antwoord. Hij gaat zijn wachtpost betrekken. Op de uitkijk staat hij. En hij wacht.
Maar wachten duurt lang. Tenminste als het gaat om iets, waar je veel belang bij hebt. Kijk, als je lekker in het zonnetje op bus of trein zit te wachten, en je hebt geen haast, dan valt het wel mee. Maar als je de aansluiting met de laatste trein dreigt te missen, dan is het heel andere koek! Dan kruipen de minuten voorbij. Lijken dat wel uren, zie je.

Nou, bij Habakuk gaat het om wel héél belangrijke dingen. Het is nijpend, het onrecht, het leed. Levensbedreigend zelfs. En dat voor een heel volk! Het volk van God dreigt er aan ten onder te gaan! Aan de onzekerheid moet heel snel een eind komen. God moet laten horen, dat Hij zijn volk door alles heen vast zal houden, zal redden.
Dat heeft de HEER gedaan. Maar Hij laat er een ander probleem voor in de plaats komen. De problemen in levenden lijve: de Chaldeeën. Dat schiet óók voor geen meter op! Integendeel, dat is áchteruitgang. Wat moet je dáár nou mee?! Wanneer komt er dan heil?


Nu, dat komt. Zeer zeker. Wacht maar af, zegt God. “Wacht maar, het komt zeker, het zal niet uitblijven.”
Waarom niet? Omdat het door God beloofd is. En God is de HEER, de God van Israël. En die heeft hart voor zijn volk. Hij beleeft erge pijn aan die ellendige toestand. Jazeker! Dat moeten we nooit vergeten. God is niet een onbewogen toeschouwer. Hij is geen God, die onbewogen toeziet, hoe wij lijden. Al is het dan ook gevolg van onze eigen zonde, van de zonde in het algemeen, Hij heeft er enorm veel last van. Hij háát die ellende, fel en intens. Hij wil het zo snel mogelijk weg hebben, nou en of!
Vandaar: wacht maar, het komt zeker, het zal niet uitblijven.



"Het", dat “het” is het visioen, waar dit vers over spreekt. En dat visioen houdt in de openbaring van vers 4: “Wie niet oprecht is kwijnt weg, maar de rechtvaardige zal leven door zijn trouw”. Weet je, het mag dan lang duren. En velen zullen misschien afhaken. En die kwijnen weg. Die kunnen het op zeker moment niet meer aan. En gaan er onderdoor. Gaan ten onder. Gaan de dood in. Want ze laten Gods beloften en zo God zelf, los. En dan ben je nergens meer.
Maar wie zich gelovig vastklemt aan God, die gaat niet ten onder. Die kan blutsen en builen oplopen. Maar die zal leven.

Want het is gekomen. De ballingschap. Maar ook het einde daarvan. En de grote, echte, enige Verlosser is gekomen: Jezus, de Christus, de Heer. Hij heeft verlost door zelf ten onder te gaan op Golgotha. En via de weg door het oordeel, door dood en graf heen. De verlossing werd zichtbaar op Paasmorgen. In dat open en lege graf. In Jezus, die aan de zijnen verscheen. Liet zien, dat Hij de Levende is.
En ook wij nog mogen iets van die overwinning zien. En in die verlossing delen. En dat eveneens door het geloof. Door te vertrouwen op die Verlosser.

Maar ook dat is nog maar half. Het wachten is nog op de tweede komst van de Heer Jezus. En dat wachten daarop is ook alweer een zaak van lange adem. In Hebreeën 10 (voor wie het na wil lezen: vers 36-39) staan woorden, die erg lijken op die van Habakuk. Ze zijn dan ook een citaat van die profeet. Het gaat daar over de wederkomst van Christus.
Daar is volharding voor nodig, zo kun je daar lezen. Je kunt óók, als het moeilijk wordt, of als het je te lang duurt, terugdeinzen voor de consequenties. Maar ook dát blijft niet zonder gevolgen. Dan word je op de dag van het gericht niet gered. Dan ontvang je geen vrijspraak. Dan blijf je niet leven. Immers: dan verlies je de gunst van God. Is Hij je niet langer welgezind. Dan ga je ten onder. Dan is God voorgoed weg voor je. En dat is wegkwijnen. Want dat is geen leven!

Maar als je volhardt, ieder die zich blijft vastklampen met de handen van het geloof aan de Heiland, die zal, door het gericht heen, léven. Leven met de uit de hemel weergekeerde Zoon van God. Echt leven, voorgoed. Wel iets om naar uit te kijken dus. Naar al dat nieuwe en volmaakte, dat komt. En vooral en allereerst naar Hem die komt: de Verlosser, de Koning, de Heer en God.

Dat is beloofd. En het komt, jazeker. Het zal niet uitblijven. O nee, geen sprake van. God heeft een tijdstip vastgesteld. Dán gaat het gebeuren. Want hij houdt zich aan zijn woord. Het gaat wis en waarachtig door, zo vertaalt de Grunneger Biebel. Het komt niet te laat, het hijgt naar het einde, aldus de Naardense Bijbel.
Maar het duurt wel heel erg lang. Vind je niet?

Of ben je daar niet zo erg mee bezig, als je eerlijk bent? Weet je, we hebben zo ons leventje hier. En we zijn min of meer gelukkig. Want zo is het leven nu eenmaal: ieder krijgt zijn eigen baaltje of baal op de nek. En bovendien: we hebben een volle agenda. We moeten tóch al van alles. Vaak léven we niet, maar wórden we geleefd. En komen we niet toe aan genieten van wat er allemaal is. En wát er zoal is, het is zo broos, zo kort, zo beperkt. Zodat hoe eerlijker je naar jezelf, naar het leven, naar jouw leven kijkt, des te meer heb je reden om te zeggen: is dat het nou?



En dan is de boodschap van de bijbel overduidelijk: O jonge nee! Er is veel en veel méér. In het geloof hebben we door Jezus nog te wachten, wat eigenlijk het leven, de toekomst is. De toekomst van de levende Heer, die we nog te wachten hebben.

Geweldig, als je dat gelooft! Als dat ook jouw toekomst is!

Maar dat blijft en is niet onbestreden. In die zin, dat Gods vijand nog aanknopingspunten genoeg heeft, om dat aan te vechten. En dat doet hij dan ook naar hartenlust. En hij hééft er lust in. En zijn hart is boos en listig.
Hij kan je in de houdgreep krijgen. En het je behoorlijk benauwd maken. Bijvoorbeeld met die spottende vragen uit 2 Petrus 3. “Waar blijft die Jezus nu? Hij had toch beloofd te komen?“ Daar kun je ’t benauwd van krijgen, Omdat die vragen áánkomen bij ons. De landingsstrook in ons hart is vrij toegankelijk. Want er lijkt inderdaad niets van te komen. Er is nog steeds niets veranderd, zo te zien.

Maar het gáát door. Wis en waarachtig. Juist die vreselijke dingen die er gebeuren vertellen ons dat. Die rampen, oorlog, honger, natuurrampen, die steeds frequenter en heviger schijnen te worden, zeggen dat. Ook wat er rondom ons heen in de maatschappij gebeurt zijn voetstappen van de Jezus, die komt. Maar intussen gebeuren die vreselijke rampen. Zijn er ook die onvolkomenheden in ons eigen leven. Die moeiten, dat verdriet, die pijn, die eenzaamheid. Is ons leven boordevol pijnlijk vol blutsen, builen, wonden. En ook dat gebrekkige in ons geloof. Die twijfel, die onverschilligheid, die moedeloosheid. We weten van dat schild boven ons hoofd. Maar het lijkt geen spat te helpen.
En die belofte, wat komt er van terecht? Is Jezus wérkelijk onderweg?

Jazéker! Dat mogen we geloven. Is dat zeker? Zeker, ja toch wel. Het staat toch zwart op wit in het woord van God, de bijbel? In dat woord, dat in alle opzichten betrouwbaar is? Je ziet er niets van, van de vervulling van die belofte. Er is ook niets van te zien met het blote oog. Maar als Gods Geest ons oog opereert, dan zien we het wél. Dan zien we die beloften, die stáán. Als rotsen in de branding.
En dan kun je wel eens verlangen naar die toekomst. Naar wat komt. Naar Hem die onderweg is.
Want dat zal pas wat zijn! Niet maar een verbetering van de huidige situatie, maar volkomen nieuw, gloednieuw! En alles, voorgoed! Zal me dat wat zijn! Niet alleen geen tranen, rouw, pijn, maar ook geen zonden meer! Zelfs geen strijd meer tegen de zonde. Niet alleen maar blije mensen, maar ook een God en een Heiland, die nooit meer op het hart getrapt wordt. En die alleen maar lof ontvangt!

Komt er nog wat van? Nou en of! Maak je maar klaar voor het komende, eeuwige feest!
Amen.



-------------


Vergeet in je gebeden de zorgen niet, die we kunnen hebben over onze samenleving, de wel enorm groeiende onkerkelijkheid, de vele "gelovigen", die van de God van de bijbel en de Middelaar niet willen weten. Denk ook aan de (onzichtbare) eenzaamheid dichtbij en veraf.

Dank voor de vastheid van Gods beloften! En voor het feit, dat God al bezig is, alles nieuw te maken! Vraag om (meer) geloof, dat is: vertrouwen op Gods beloften.