dinsdag, november 30, 2010

Kom er in, vreugde! Scheer je weg, verdriet! (Adventspreek)


KOM BINNEN, VREUGDE! WÉG, VERDRIET! (preek, Advent)
Gejuich en vreugde trekken de stad binnen,
gejammer en verdriet vluchten eruit weg.” Jesaja 35:10
-----------

Voorstel orde van dienst:

(Eventueel) Intochtslied: Zingende Gezegend 202 in wisselzang:Vs. 1 allen, 2 vrouwen, 3 mannen, 4 allen, 5 vrouwen, 6 mannen, 7 allen.
Na wijdingswoord en groet van God: Psalm92:2 en 3
{{(In ochtenddienst: Als verootmoediging lezen Daniël 9:9,10 en zingen Zingende Gezegend 218:2
Gods wil: Romeinen 12:9-21 en zingen Zingende Gezegend 218:4)}]
Gebed om de leiding van Gods Geest
We lezen en zingen Jesaja 35, aldus: zingen Zing.Gezeg. 23:1, lezen Jesaja 35:5-8, zingen Zing,Gezeg, 23:4
Preek over Jesaja 35: 10
Zingen Psalm 118:5,7
Gebeden
Kollekten
Gezang 114:1 en 3
{}(in tweede dienst: Aposolische Geloofsbelijdenis (eenvoudig):

"Wij geloven in de Here God, onze Vader, die alles gemaakt heeft: de wolken, de bloemen, de dieren en de mensen. Zó machtig is Hij! Wij geloven in Jezus Christus, de Zoon van God, die geboren werd in de stal van Bethlehem, die gestorven is aan het kruis en daarna begraven is. Maar na drie dagen is Hij weer opgestaan uit de dood. Wij geloven, dat de Here Jezus naar de hemel is gegaan. En dat Hij terug komt op aarde, om alles nieuw te maken. Wij geloven in de Heilige Geest, die gekomen is op het pinksterfeest en die wonen wil in ons hart. Wij geloven dat we in de kerk bij Christus horen: aks kinderen in het gezin van onze hemelse Vader, waar we allemaal thuis horen. Wij geloven dat onze Heer onze zonden vergeven wil, dat wij straks een nieuw lichaam krijgen en dat we altijd bij de Here Jezus mogen zijn." ){}

Gezang 114:3 Zegen

----------------------
Nederlanders zijn de gelukkigste mensen van de wereld. Dat is het resultaat van een onderzoek, zo was er onlangs in de krant te lezen. Het zal wel wáár zijn. In elk geval, dat mensen dat zéggen. Maar dat zou dan ook te zien moeten zijn aan de mensen. Die zouden echt wel wat blijer mogen kijken! En verbeeld ik het me, of is het wáár, dat veel mensen er nou niet bepaald blij uitzien?

Trouwens, wat is dat geluksgevoel waard, als wij Nederlanders mopperen op van alles en nog wat. Op het weer bijv. Wat was dat nou voor zomer, zo nat en koud! En wanneer krijgen we weer eens een echte winter! Mopperen op de regering, die alles verkeerd doet en jou, juist jou, altijd wil “pakken”. Op de hulpverleners, ambulance, brandweer, die altijd te laat zijn. Op de politie, die jou altijd ten onrechte wil bekeuren. Enzovoort enzovoort. Tot en met de dominee en de wijkouderling toe, die zich nooit laten zien.

En als geluk gemeten wordt alleen naar hoe je je voelt, dan is dat geluk geen ‘blijvertje”. Dan is het “Jantje lacht, Jantje huilt”. Ja, wat is het ware geluk? Wat geeft echte, blijvende vreugde? Is er iets of iemand, dat of die daar voor zorgt? Waar is dat hier op aarde te vinden? Is hier 100%, pure, onvermengde blijdschap, blijvende vreugde? Is er geluk, dat niet puur door de omstandigheden bepaald wordt. Maar dat blijft dwars door alles heen?


Hoogste tijd om naar de bijbel te gaan. De profeet (dat is iemand, die namens God spreekt) Jesaja heeft het over een stad, waarin dat realiteit zal zijn. In hoofdstuk 35 van zijn prachtige boek. En hoofdstuk 35 komt na hoofdstuk 34. Overbodige opmerking, zeg je? Op zichzelf wél, ja. Maar het is wél een flinke stap wat de inhoud betreft. In 34 gaat het over oordeel. Oordeel over Edom, het volk waar Israël wel eens tegenover stond. Maar dat zijn broedervolk was. Het waren namelijk nakomelingen van Ezau, de broer van Jakob of Israël. Die worden in Jesaja 34 veroordeeld. Het finale oordeel, de ultieme straf wordt aangekondigd. En in Edom treft eigenlijk alle heidense volkeren dat oordeel, als het zal komen.

Maar dan Jesaja 35. Daar staat boven: “bevrijding en terugkeer”. En dat betreft het volk Israël. De verlossing daagt. Het volk wordt bevrijd uit de ballingschap en mag terugkeren naar eigen land. Maar we zullen zien, dat daar ook geweldige dingen worden toegezegd aan ieder, die gelooft.

Een grote verandering wordt aangekondigd. En deze verandering is in alle opzichten een verbetering. De profeet zet tegenover de woestijn, de wildernis: de luister van de Libanon. Dat gebied was zeker in die tijd een prachtig gebied: veel groen en water, geweldige bomen. Ja, nóg groter is de tegenstelling. Want een grotere tegenstelling dan die tussen woestijn en paradijs, kun jij die opnoemen? Nou, zo’n verandering zal Israël meemaken: onderdrukking, ballingschap, ellende wordt vrijheid, nieuw bestaan, geluk in eigen land!

God komt. En niet met oordeel, maar met genade. Hij komt, als heelmeester, genezend. Hij komt als schepper, laat het leven ontluiken, opbloeien. Ja, de woestijn bloeit op. Komt tot ontplooiing, zoals een knop zich ontvouwt tot een schitterende roos.
En het gaat nog verder, nog dieper, nog groter.

Kijk, u weet het, ervaart het dag in dag uit: we hebben het paradijs verloren. Wij mensen, u, jij, ik, we zijn het kwijt, voorgoed. We zijn er uitgezet, uitgejaagd. We hebben ons er uit gezondigd. Dat is te merken. Dat ervaren we elke dag. Overal,wáár we ook zijn, en waar we ook kijken. Het paradijs is er niet meer.

Niet meer in de natuur eigenlijk. Die is verminkt, defect gemaakt. Diersoorten zijn bijna of helemaal uitgeroeid, bossen worden in rap tempo gekapt. En van het samenleven op aarde kunnen we ook geen pretje meer maken. Het is meer een soepje, een zootje geworden. En het lukt ons maar niet, de wonden te genezen. En ikzelf? En u? En ervaar jij het leven als een paradijselijk iets? Ja, soms, even,als je vreselijk verliefd bent. Als je een kind in je armen houdt. Als er voor het eerst een kind van jouw kind is, dat jou “oma” noemt.

Maar ’t verdampt allemaal zo snel, dat mooie, dat geluk hier. En ervoor in de plaats komen moeite en leed, om met Mozes in Psalmen 90 te spreken. Onze reis door het leven is eigenlijk, op de keper beschouwd, geen spelevaren. God heeft ons geen kalme reis beloofd, wél een behouden aankomst. Maar geen kalme reis. Dat merkt u toch ook? En het kan in je leven soms behoorlijk spoken! Metershoge golven! Als je dan niet wist van Gods beloften…. Als je dan Gods armen niet om je heen wist –al voel je die lang niet altijd, ze zijn er wel. Maar een paradijs hier, nou nee, niet echt! Nee, een barre woestijntocht, zo is het leven vaak.

Maar God wil het paradijs terug, weet je. Hij ziet ons graag gelukkig. Daarom slaan gejammer en verdriet op de vlucht. Ze kiezen het hazenpad, als de HEER dat wil. Als God zijn volk terugbrengt naar hun land, naar hun stad Jeruzalem, dan vluchten de krakers. Ze weten: wij zijn hier illegaal. Nou helpen geen barricades. Nu wordt het rennen voor je leven. En daar gaan ze, die jammer en dat verdriet, hals over kop!

Want daar komt God, aan het hoofd van zijn volk, de wettige bewoners. Ze waren weggevoerd om de zonde, de donkere ballingschap in. Daar verbleven ze machteloos, zonder perspectief, machteloos. Trillende handen, knikkende knieën. Hopeloos! Hoopjes ellende, in één woord gezegd. Zo was het. Maar nu? God heeft zijn belofte waar gemaakt. En kijk, nu bestaat het volk uit mensen, die stuk voor stuk “een heel andere mens” geworden zijn. Nu hebben ze weer moed en kracht. Kijk, daar is Jeruzalem!

En zie ze de stad binnen trekken! Niks geen gejammer! Geen traantje te bekennen. Nou ja, vreugdetranen, die wel. Gejammer en verdriet heeft God weg gebonjourd. En binnen de muren vestigen zich nu gejuich en vreugde. Vreugde, daar zijn zelfs kronen van gevlochten. En daar zijn ze mee getooid. Ze juichen, ze dansen en springen. Hoor ze zingen! Hoor ik psalm 150? “Halleluja, loof de HEER!” Blije mensen zijn ze. En blijven ze, want gejammer en verdriet wonen er immers niet! Gejuich en vreugde, die zijn er thuis! “Kom maar”, heeft God gezegd. “Hier mogen jullie binnen. Hier mag je wonen!

Dat is de belofte voor de toekomst. Dat was Israëls Adventstijding. En wij?

Ben jij een blij mens? Dat kan. Met Pinksteren is Jeruzalem groter geworden. Wereldwijd zelfs. Overal, waar Jezus, de Heiland erkend wordt, daar is een oord vol gejuich en vreugde. Mensen, die met Jezus leven, zijn in principe blije mensen. Want Jezus is immers de grote overwinnaar? Gejammer en verdriet zijn op de vlucht geslagen. Ze hebben geen recht meer om te wonen bij Gods volk. Dus ja, als ik geloof dan ben ik in principe een blij mens. Met de mond vol met lofzangen. Lof voor God, onze Vader. En voor Jezus onze Heiland. “Halleluja, lof zij het Lam!”

Dus nogmaals die vraag. Stel die aan jezelf. Ben ik een blij mens? Als ik in de spiegel kijk, wat zie ik dan? Een brok chagrijn of een hoofd met een kroon van vreugde? Ben ik onder de indruk van die oude kop met rimpels? Of van wat de Heer door zijn geest aan die mens gegeven heeft en zal geven. Zie ik in de spegel een nieuw mens?

Laten we geen verstoppertje spelen met elkaar en met onszelf. En eerlijk bekennen: we kijken lang niet altijd door en over ons spiegelbeeld heen. We zien die vreugdekroon vaak niet. Ook niet als we onze Heiland Jezus kennen. En dus de bril van het geloof dragen. En weten van de tweede Advent. Van de toekomst, die ons wacht, doordat Christus ons bevrijd heeft. We staan echt niet altijd te juichen. En die kroon van de eeuwige vreugde dragen.

Nou is het ons allemaal duidelijk: we hebben bepaald ook niet altijd reden tot vreugde. We zitten soms nog werkelijk midden in de woestijn. We waden door het brandende zand. Soms is het leven een moeras, waarin we in een dodelijke omklemming vast zitten. We dreigen verzwolgen te worden. Niet dan? Voelt het zó soms niet aan?

En toch: er is een belofte. Jezus is de komende koning. De koning, in wiens Rijk alles heel zal zijn. Die alle tranen droogt. Elk gejammer van verdriet verdrijft. Wat heeft Hij daarvan al veel tekenen laten zien, toen Hij op aarde was.
We zijn op weg naar de volle vervulling van Jesaja 35.

Want wat God wil, dat gebeurt. Zonder mankeren! Je zag het aan Israël bij de terugkeer uit Babel. En dat gaat nog een stuk verder! Hij zorgt er niet maar voor, dat er wat mensen in de hemel komen. Nee, Hij zorgt voor een nieuwe aarde, een nieuwe schepping zelfs! Dan jaagt Hij gejammer en verdriet weg. En dan voorgoed, definitief, helemaal!

Dat belooft de HEER. En die belofte stáát. Die belofte is niet anders dan zekerheid. Weet u waarom? De basis van Gods beloften Zijn altijd het werk van Christus. Aan de basis staan namen als Golgotha, waar Christus stierf voor de zonden. En de hof van Jozef, waar Hij opstond. Dat is de garantie, dat de dood verslagen is. En van het feit, dat ook de gevolgen van de zonde eens zullen verdwijnen. Ook gejammer en verdriet. En dan is er blijvend plaats voor gejuich en vreugde.
Dat is de reden, dat het paradijs in aantocht is. Nee, het is er nog niet. De Kerk heeft het moeilijk vandaag. In sommige landen door vervolging. En hier door verleiding, een niet minder groot gevaar. Het is moeilijk voor de Kerk. En het wordt nog moeilijker, in de tijd voor Jezus’ terugkeer. Houd daar wél rekening mee!

Maar het komt goed, echt, helemaal goed! God veegt de tranen weg. Hij jaagt alle gejammer en verdriet voorgoed weg. En in het nieuwe Jeruzalem zijn en blijven voorgoed vreugde en gejuich. Die wonen daar.

Vind je dat ook niet een reden, om er naar uit te zien?

Amen.

--------------

Suggesties m.b.t. de dienst van de gebeden:

Bidden: voor mensen, die op zoek zijn naar geluk; leren, wat ware geluk is, blijvend, bron van vrede voor altijd; leren geluk op juiste plaats te zoeken; voor wie bij zoektocht naar geluk hopeloos verdwaald zijn, zijn blijven steken bij surrogaat. Danken, dat God ware geluk geeft in Jezus, zijn Zoon. Bidden voor mensen die Jezus kennen en toch nog in woestijn leven; veel mensen verdrietig, in gemeenten, in wereld. God ziet zo graag anders; zien op Hem, wijzen op Hem. Leer verlangen naar het oord,het leven vol vreugde, waar verdriet en gejammer verbannen zijn.

woensdag, november 10, 2010

NIET GRAAIEN MAAR GEVEN (preek)


NIET GRAAIEN MAAR GEVEN (preek over Romeinen 12:1)“…uzelf als een levend, heilig en God welgevallig offer in zijn dienst te stellen, want dat is de ware eredienst voor u.” Romeinen 12:1Wat willen we met ons leven? Waar gaat het ons om? Wat is ons doel? Ik zou ze de kost niet graag geven, die het wel helemaal weten. Zoveel mogelijk elke dag plukken natuurlijk. Er zoveel mogelijk uit halen, dáár gaat het om!
Op zichzelf niks op tegen om te genieten natuurlijk. Graag, alstublieft! Gunt God ons ook. En dat zegt Hij ook in de bijbel. Hij geeft ons talloze gaven. Die pakjes mogen we blij uitpakken. Maar als mijn enige doel is: grijpen, grissen, graaien, als ons leven bestaat uit alleen maar nemen, dan zit het wél fout. Daar beleeft Hij geen grammetje plezier aan. Dat kan en mag nooit het motto van mijn leven zijn. Niet “graaien, grissen, grijpen”, maar “geven, aanbieden, offreren, offeren”.

Gods afgezant Paulus schrijft: ik vraag u om uzelf als een offer in Gods dienst te stellen. Die mensen in Rome hebben een lange brief gekregen. Tot aan hoofdstuk 12 ging het over Jezus. Hoe je door zijn offer rechtvaardig bent voor God. En over wat de Heer zoal nog méér te bieden heeft, bijvoorbeeld in het werk van zijn Geest. Joden, maar nu ook welk volk dan ook, ieder mag die geschenken in bezit nemen.
Maar dan komen de hoofdstukken 12-16. Die gaan het over wat die gaven in je leven uitwerken. Want die geschenken doen wat met en in je leven. En dat komt uit in de manier waarop je door ’t leven gaat. Dat bepaalt de koers, die je met je leven wil varen. Dat bepaalt, waar het leven op gericht is. Wat het karakter van je leven is. Hoe je in een paar woorden je leven kunt typeren. Bijvoorbeeld dat “nemen” of dat “geven”.
Kijk, in Rome stonden de nodige tempels. En er werden even zoveel afgoden vereerd. Aan al die goden werden de nodige offers gebracht. Veel offers, die de brengers daarvan veel kostten. Maar: ze hadden er wat voor over. Want ze kregen er wat voor terug, zie je. Althans, dat hoopten ze. Ze probeerden de godheid gunstig te stemmen. Zodat die gaf, wat zij graag wilden hebben. “Do ut des”, zeiden ze. “Ik geef opdat u geeft”. Ze kóchten dus wat ze wilden hebben. En ze betaalden met offers, kun je zeggen. (hiernaast een afbeelding v.d. tempel van Apollo)Moet je zo het offer, waar Paulus over schrijft, óók zien? Als een offer, om iets te krijgen van God? Dan wel een lévend offer: geen dood dier maar een levend mens. Maar toch bedoeld, om God gunstig te stemmen. Zodat Hij er welgevallen in heeft. Er met plezier, met een blijde blijk in de ogen naar kijkt. En dus geeft of meer geeft? Nou nee, zo zit het niet. Beslist en volstrekt NIET!! Dit offer is niet voordat en opdat God je wat geeft. Het is geen manier om het een en ander van God los te peuteren.
Nee, dit offer is een dánkoffer. Dit offer breng je, nadat je veel en eigenlijk alles al gekregen hebt. En uit dankbaarheid, omdat God je zoveel, ja alles gegeven heeft. Dus kun je zeggen: dit is precies het tegenovergestelde van wat de Romeinse christenen vroeger deden. En hun niet-christelijke buren nog steeds. Namelijk: ik geef opdat u, grote Zeus, geeft aan mij.
Bij hen was het fundament van de gave van de goden het offer van de mens. Maar bij de christenen was het fundament van hun dankoffer de gaven van God.

Die gaven van God waren en zijn ontelbaar veel en duizelingwekkend groot! Om maar een paar te noemen: de vergeving van al hun zonden en heel hun diepe zondigheid; elke ochtend, waarop je gezond opstaat; de gave van de Heilige Geest, Die je zo hecht verbindt aan Christus en je leven vernieuwt. En ga zo maar door… Dát stroomt er allemaal vanuit Gods barmhartigheid ons leven binnen. Paulus heeft daar een hoge dunk van, nou en of! Dat woord is een meervoud. Er stromen zóveel gaven uit…Daarom doet hij daar een beroep op bij zijn appèl. Bij zijn oproep, om te offeren.
Daarmee is al duidelijk, hoe de volgorde is. Want dat dankoffer is een vrucht van het werk van de Geest. En de vruchten komen eerder dan de struik of plant. Volkomen logisch, niet? Het kan gewoon niet andersom: vruchten plukken en dan de struik planten, waar ze aan groeien. 100% onbestaanbaar, zoiets! Alsof je een film terugdraait.
Het is veelzeggend, dit offer vrucht te noemen. Want appels, die hang je niet aan de boom, stel je voor! Nee, die komen vanzelf. Dat zit in de aard van de boom of plant. Dat komt van binnenuit. De Catechismus zegt: als je door een waar geloof aan Jezus bent verbonden, dan heeft dat gevolgen, Niet tegen te houden: de rank, die aan Christus verbonden is door een oprecht geloof, die draagt vruchten voor God, wis en waarachtig!
Daarom is het karakter van dit offer ook dat van dankoffer. Dat was één van de offers van de tempeldienst. Maar dat is het enige offer van de ware eredienst. Een offer, dat levend is. Waar geen enkel dood dier aan te pas komt. Waarbij geen bloed vloeit. Want dat heeft de Heiland eens en voorgoed gedaan. Geen zondoffer, maar dankoffer.En zo heet ons dienen van God, omdat het zó, en zo alleen, behoort. Zo is het heilig. Past het bij de dienst aan God. Zo mag het. Zo ziet de HEER het graag. Zo heeft Hij er plezier in. Dat is de ware eredienst.
--------
Zo is de volgorde, mensen, nog steeds. Wat zegt u, als trouwe kerkganger en/of bijbel-lezer? Dat u dat al lang wist?
Dat wil ik best geloven. U bent geen heiden, die uitgaat van het “ik geef opdat u, god, geeft’-principe. Maar hebt u dat nou nooit? Dat je in de war bent met die volgorde. En die twee zaken omdraait: eerst dat offer van mij. En daarna, of eigenlijk daaróm die geschenken van de HEER? Dus toch eigenlijk weer die appels zelf maken en aan de boom hangen. En dan maar met “nederige hoogmoed” er naar kijken, jongens. En stiekem een beetje hopen, dat God zal zeggen: “Och, sjonge jonge, kijk nou toch eens! Wat heeft hij zijn best gedaan. Eigenlijk lijkt het nergens op, ’t klopt van geen kant. Maar vooruit, dan zal ik maar rekenen, dat hij het met mij weer in orde gemaakt heeft”.
Nou, ik moet je diep teleurstellen. Met God valt niet te marchanderen. Geen handjeklap, maar het volle pond moet er betaald worden. Het moet er niet maar een beetje op lijken. Nee, 100% perfectie eist Hij.

En daarom is die volgorde absoluut: eerst dat offer van Christus en de gaven van God van vergeving. En dat Hij je aanneemt als zijn lieve kind. En je van alle goeds verzorgt, je altijd bewaart en alles voor je is, En dan, van daaruit dat dankoffer van je hele leven. Dat vloeit er uit voort, zoals de appels aan de boom. ’t Komt van binnen uit,
Daarom zegt Paulus tegen de broeders en zusters, die net als ik de Heer Jezus kennen als hun redder, van wie ik dus familie ben: ik vraag jullie dit. Niet een opdracht, maar een herinnering. Denk je er wel aan? Zit het wel goed bij me, wat dat betreft? is de leiding nog goed los, zodat de stroom nog onbelemmerd doorgaat?
Maar je kunt niet alleen met de volgorde modderen. Ook je bedoeling kan verkeerd zijn. Dan zeg je tegen jezelf: “God heeft gegeven wat hij had. Maar dan ben ik nu aan de beurt. Want “voort wat hoort wat”. Toch? Zo willen we dat toch? We willen eigenlijk terugbetalen. Gratis? We doen liever iets terug. Als een soort tegenprestatie, betaling achteraf. Kijk, en dat zit weer verkeerd. We kunnen niet betalen en evenmin terugbetalen. Nee, het gaat om liefde. Door zijn bewijzen van liefde heeft God onze liefde tot hem opgewekt. Tot hem en tot alles wat en allen die bij hem horen En die wil zich uiten. Die wil je bewijzen, laten zien.

En dat werd voor de oorspronkelijke lezers van deze brief wel echt een heel ander gezicht. Vooral bij het deel van de gemeente in Rome, dat uit heidenen bestond. Nu ze christen waren geworden, zagen ze er heel anders uit. En dat gebeurde niet van het ene op het andere moment. Nee, dat was een proces. Paulus bedoelt te zeggen: stel u in de dienst van God. Want je bent dienaren en dienaressen van hem. Maar dat moet je óók nog worden. Je moet steeds meer worden wat je bent. Dat christen zijn moet steeds meer naar buiten komen, zichtbaar worden. Dat je niet meer Zeus en Dionysius dient, de afgoden. Dat je niet meer meedoet aan de losbandigheid in alle opzichten, zoals die er toen was. En dat niet de keizer je heer is, maar Jezus. En de manier van leven, die HIJ graag ziet.
-------
En dat proces, die groei in het geloof moet ook vandaag nog plaats vinden in het leven van Gods dienaren en dienaressen. Als je je christen noemt, moet je ook steeds meer christen worden En dus als christen naar buiten toe zichtbaar worden.
Wij zijn van God. En dus zijn we -en moeten we steeds meer worden- er ook vóór hem. Zo hebben we een lichaam gekregen. En dat mogen we hem ter beschikking stellen. Dat betekent niet, dat je aan ascese gaat doen. Aan onthouding van seksuele activiteit. Aan onthouding van bepaalde producten. Dat je als een beul optreedt voor jezelf. God gunt ons genot en liefde en vreugde. Nee, God dienen met je lichaam is wat anders. Namelijk, dat je heel het lichaam in dienst van God stelt. Het lichaam met al zijn functies. En dat is één groot wonder, vind je ook niet?

Zullen we dat eens wat concreet maken, dat lichaam met al zijn functies in dienst van God? Wat kunnen wij, u, jij, ik op dat dankaltaar leggen?
Ik heb een mond gekregen. En , ja echt, niet alleen om mee te eten. Dat kunnen dieren ook met hun bek. Maar de mens kan spreken. Je kreeg die mond, die stem, die taal niet om te vloeken, te roddelen, te schelden, ruzie te maken. Niet om altijd met je bekkie vooraan te staan, om je eigenwijze mening te geven. Maar ook die stem mag op het altaar: je mag er God en de naaste mee dienen. Hem zegenen, de goede weg wijzen soms. Zo kun je niet alleen babbelen, maar ook een praatje maken met een ouder en/of eenzaam mens..
God eren, door als het “gelegener tijd” is, een goed woordje voor onze Heer te doen. Door Hem te loven in liederen, samen met anderen of alleen, al dan niet mooi. Ik kan met die mond bidden, de nood van mensen dichtbij en veraf bij God brengen.

Om te offeren heb ik ook ogen. Die kan ik gebruiken, om me te vergapen aan dingen, die me geen enkel voordeel, maar wél alleen nadeel bezorgen. Ik kan ze gebruiken, om dodelijke blikken te werpen op hem die me te na komt. Ogen met een tunnelvisie, alleen mijn eigen voordeel, geluk voor ogen. Maar op het altaar voor God krijg je God en je naaste in het vizier. Dan kun je oog krijgen voor iemands onbekend verdriet of voor eenzaamheid, waar niemand van weet. En daar wat aan doen of laten doen uiteraard.

Ik kreeg van mijn schepper ook oren. Je kunt je oren te luisteren leggen. Niet om wat je hoort te misbruiken, door bijvoorbeeld roddelen. Maar om er iets positiefs mee te doen, Of, dat kan ook, om het te sussen of met de mantel der liefde te bedekken. Misschien heb je de gave, om goed te luisteren, als je met iemand een persoonlijk gesprek voert. Daar kun je soms die ander heel goed mee helpen.

We kregen ook een neus. Niet alleen om te kunnen ruiken. En zeker niet om ongevraagd in de zaken van anderen te steken. Evenmin om die neus uit minachting op te halen voor je naaste. Maar het is een goede gave van God, als je een neusje hebt voor de nood van iemand. Of voor de gaven van iemand. Dat komt goed uit in de gemeente van Christus. Daar kan de kerkenraad wat mee.

Zo kreeg je handen om die uit de mouwen te steken. In je dagelijkse werk, als roeping, als goddelijk beroep. En in je vrije tijd. In je hobby. Maar ook in de gemeente. Je kreeg voeten om mee te lopen. Naar mensen, die gedeprimeerd zijn, die eenzaam zijn en/of verdriet hebben. Je kreeg je verstand, ja, om te denken. Maar dat kan óók weer twee richtingen op. Vraag Gods Geest, je verstand, je deken te richten op Góds zaak. Ten bate van zijn dienst.

Dat is concreet, dacht ik. Als we dat op onszelf toepassen, och, misschien krijgen we een kleur van schaamte. Wat blijven we daar ver vandaan! Dan mogen we zien op Jezus. Onze Heiland was, heel zijn leven lang, in alle opzichten, een levend offer. En God welgevallig. Zijn Vader kon er met veel plezier naar kijken! En naar mij wil Hij kijken door Jezus heen. Mensen, wat een wonder!
Maar toch, ook dan blijft het daar niet bij. Dat mag niet. Dat kan niet!

Er verandert heel wat in je leven, als dat leven helemaal een offer wordt. Een offer in dienst van God en zijn zaak, zijn Rijk, zijn Kerk. Er verandert heel wat in de gemeente, als de leden dit doen. En, als we eerlijk zijn: het blijft zo’n broddelwerk van onze kant. Zo’n prutswerk en geknoei. Maar hoe vaker je dat zegt, des te meer ga je dat zien als een voldongen feit. En des te minder ga je dan jagen naar het ideaal. Want God vraagt het. Toch? “Op het altaar, dat leven van je! “, zegt Hij.
“Oei!”, zeg ik dan.

Maar…
Het geheim?
ALLES, letterlijk A.L.L.E.S., alles wat de Heer vraagt, wil Hij geven. Zullen we daar dan na het “amen” samen om bidden in ons lied?
Amen.
-------
Voorstel van een liturgie:
Eventueel vooraf: "Voorzichtig licht" (van A.F.Troost) 103:1,2,5
(melodie: Gezang 289)
1.Rond het licht dat leven doet / groeten wij elkaar met vrede; wie in voor- of tegenspoed / zegen zoekt, mag binnentreden- / bij de Heer zijn wij hier thuis, / kind aan huis.
2. Rond het boek van zijn verbond / tellen wij elkaar bij name, / spellen wij met hart en mond / levenswoorden: ja en amen- / als de kerk van liefde leest / is het feest!
5. Rond het licht dat leven doet / groeten wij elkaar met vrede. / Paaslicht, straal ons tegemoet, / zegen wie uw liefde delen - / licht dat dit geheim behoedt: / God is goed.
Wijdingswoord en groet
Zingen: Psalm 122:1,2

(in ochtenddienst: schuldbelijdenis, ook voor het goede, wat we niet gedaan hebben en het krakkemikkige in de dienst aan God
Zingen: Evang. Liedbundel 189b:2,3,4
Tien richtlijnen van God voor een goed leven (ds. van Dijk):

God zegt: Ik ben de HEER, jullie God. Ik heb je leven bevrijd.
1. Dien mij daarom graag. En ruim alles op waar je nog aan vast zit. Of aan verslaafd bent.
2'. Vereer Mij van harte. Op een eerbiedige manier, zoals ik het graag zie.
3. Kom niet aan nijn naam. Wie aan mijn naam komt, komt aan mijzelf.
Kom graag voor mij uit. En kom ook voor Mij op.
4. Hou die ene speciale dag per week in ere om samen bij Mij te komen.
Want kom je bij Mij, dan vind je werkelijk rust, alle dagen van je leven.
5. Ik gaf mensen gezag over je. Bijvoorbeeld je ouders. Toon daarom altijd je respect aan hen. En als zij jou de goede weg wijzen, dan moet je die weg ook gáán.
6. Ik heb het leven geschapen. Ga er dus zorgzaam mee om. Met je eigen leven. En dat van een ander.
7. Blijf elkaar trouw, als je getrouwd bent. En of je nu getrouwd bent of alleen: ga zorgvuldig om met je eigen lichaam en seksualiteit. En ook met dat van een ander.
8. Niet stelen, maar delen!
9. Met kwaadspreken en roddelen bederf je het leven van mensen.
Spreek daarom alleen goed over elkaar. Dat is gezond
10. Wees tevreden met wat je hebt. Wees niet jaloers op een ander

Kortom: hou van Mij, met hart en ziel, en met je volle verstand. En hou van de mensen om je heen, zoals je ook van jezelf mag houden.
Zingen: Psalm 25:4)
 
Gebed om Gods Geest
Schriftlezing: Romeinen 12:1-10
Zingen: Gezang 187:1,2,3
Preek
Zingen: Gezang 473:1,2,3,4,5
Gebeden
Kollekte
Zingen: Ps. 118:5 (middagdienst: geloofsbelijdenis) en 10
Zegen.
---------------
"Voorzetjes" voor de dienst van de gebeden:
Zonden zijn nu heel concreet: van binnen egoïsme, verkeerde waardering van bezit, God en de naaste. Aan de buitenkant, de daden en woorden; m.a.w. verkeerd gebruik van handen, mond enz. Dit belijden en vragen om vergeving.
Vragen om wijsheid om te reageren bij de ontmoeting met mensen, van wie "graaien" het enige doel is.
Vragen om geloof. En om wijsheid, inzet, leiding van Gods Geest, om dat geloof concreet in daden te uiten.
Dat Gods Geest onze ogen, oren enz. beheerst. En ook ons verstand, ons denken!