zaterdag, juli 28, 2007

EENSGEZIND, DAT IS...? (preek)


Eensgezindheid, wat houdt dat eigenlijk in?


“Moge God … u de eensgezindheid geven, die Christus Jezus van ons vraagt…” Rom. 15 : 5 (NBV)

Eenheid is voor een groep of partij wel heel erg belangrijk. En wil er eenheid zijn, dan moet er ook eensgezindheid zijn. Moeten de leden van zo’n partij wél op hetzelfde gericht zijn. Als in een politieke partij ieder lid een eigen doel op het oog heeft, dan kan zo’n partij niets uitrichten in de politiek. Dan valt ze uiteen. Lost ze op. Voorbeelden te over!


Ook christenen worden opgeroepen tot eenheid en eensgezindheid. En dat die oproep niet bepaald overbodig is, blijkt wel uit de grote hoeveelheid kerkgemeenschappen, die er zijn. En ook binnen die kerken en gemeenten wil er nog wel eens verdeeldheid zijn. Is er soms sprake van groepen en partijen.

Hoe komt dat? Dat ligt er natuurlijk aan, dat ook kerkmensen erg verschillend zijn. Maar de realiteit is ook, dat de bijbel op zichzelf wel erg duidelijk is. Dat de boodschap, waar het om gaat, slechts voor één uitleg vatbaar is. Maar dat er tegelijkertijd gedeelten zijn, die uitleg nodig hebben, om ze te begrijpen. In dat gedeelte komt dan een bepaald aspect van die ene boodschap naar voren.En die kan soms op verschil
lende manieren benaderd worden.

En zo zijn er veel verschillende opvattingen binnen die ene gemeente. En dat kan wel eens betekenen, dat er wrijving ontstaat. Dat mensen daar niet goed mee om kunnen gaan. Dat mensen, en groepen mensen, min of meer en soms veel meer méér dan min!- tegenover elkaar komen te staan. Kortom: onenigheid.

Dus dat woord van Paulus, “eensgezindheid” is ook voor nu, voor u, jou en mij niet overbodig. Maar wat wordt er dan precies onder eensgezindheid verstaan? Moeten christenen allemaal gelijk denken? Is het allemaal uniformen van buiten en koekoek-éénzang van binnen? Of ligt dat anders? We willen eens samen kijken.


Paulus schrijft aan de christenen in Rome, dat ze eensgezind moeten zijn. Dat is niet toevallig. Het is niet verwonderlijk ook. Want de gemeente in Rome werd gekenmerkt door een grote diversiteit. Rome was echt de hoofdstad van het Romeins Imperium. Het was tóen al echt een wereldstad. Je kwam er mensen van overal tegen. Ook veel Joden woonden er. (foto: Ark van Titus,Rome)

Vandaar dat de christelijke gemeente aldaar bestond uit Romeinen, heidenen dus van oorsprong, én Joden. En dat kon ervoor zorgen, dat de eensgezindheid te wensen overliet. Want ze waren dan allemaal christen geworden. Maar Joden hebben een totaal andere achtergrond dan heidenen. Joden kenden de ene God, Schepper van al wat is. En heidenen waren polytheisten, waren het veelgodendom gewend. En gingen totaal anders om met hun goden dan de Joden met de HERE.

Dan kunnen groepen naast en zelfs tegenover elkaar komen te staan. En dan kunnen verschilpunten al snel geschilpunten worden, strijdpunten. En dat schijnt in Rome toen al aan de orde geweest te zijn. Paulus schrijft over zwakken en sterken in het geloof. En die zwakte en sterkte kwam bijvoorbeeld uit in de houding tegenover eten en drinken.

Een voorbeeld: het eten van vlees, zoals dat op de markt aan geboden was. Dat kon namelij
k vlees zijn, dat aan één of andere afgod gewijd was. Nu kon je zeggen: dat eet ik niet, want ik erken alleen de Here als God. En een ander kon zeggen: afgoden betekenen niets. Dus mag ik dat vlees gerust eten.
Of er kon verschil zijn in visie op de spijswetten van het Oude Testament en de beleving daarvan. Je kon je daaraan houden. Of zeggen: Jezus heeft de wet voor ons vervuld. Nu zijn we bevrijd van die schadu
wachtige wetten.

Zo was er verschil in beleving van deze aspecten van het geloof. Verschillen, die uitgroeiden tot geschillen. Men veroordeelde namelijk elkaar om dergelijke zaken. De zwakken, de “niet-eters” vonden de “eters” maar heidens, heidenen eigenlijk. En de sterken vonden de zwakken nog halve Joden, die niet voluit, niet écht leefden uit het werk van de Heiland.


Ook vandaag wordt de eensgezindheid onder christenen nog wel bedreigd door v
ergelijkbare zaken. Er bestaan grote verschillen ten aanzien van de houding tegenover wat op ons afkomt vandaag de dag. Hoe moet je de nieuwe dingen beoordelen? Denk maar aan de Nieuwe Bijbelvertaling. Hoe ga je er mee om? Maak je er gebruik van? Of schuif je die uit al dan niet terecht principieel geachte overwegingen zo ver mogelijk terzijde?

In de
gezinnen is die verschillende houding soms overduidelijk. De jongere generatie staat uit zichzelf veelal open voor de nieuwe uitingen van bijv. de cultuur, zoals muziek en film. En de oudere generatie is veel meer geneigd, die uitingen te verwerpen. Ook nog wel eens zonder er eigenlijk kennis van te hebben genomen. De ouders van nu zijn vaak wat gemakkelijker, vrijer, minder streng in de opvoeding. Terwijl de grootouders van nu daar wel eens andere ideeën over hebben.

Ook tussen ouders onderling kunnen er verschillen zijn als het gaat om de visie op en de beleving van de zaken in het leven. Vrouwen kijken tegen bepaalde zaken wel eens heel anders aan dan mannen. Anders dan eigen mannen dus ook. En dan heb je een probleem in je huwelijk. Althans: dan is er een meningsverschil. Maar is dat een probléém? Dat is het zeker, als je de ander om die andere visie veroordeelt.

En daartoe zijn we wél geneigd. We menen, dat we als man en vrouw, zeker als het gaat om de opvoeding van de kinderen, het ééns moeten zijn, eensgezind. En dus hebben
we de neiging als man en vrouw, elkaar met argumenten te bekogelen. Alles er aan te doen, die ander over de streep, onze streep te trekken. Je gaat tegenover elkaar staan en gooit met argumenten, alsof het sneeuwballen waren. Ook binnen de gemeente gebeurt dat.

En dat is riskant. Want soms ráák je die ander op een gevoelige plek. En soms kan er in die sneeuwbal een steentje zitten. Nee, daar komen ongelukken van.

Duidelijk is, dat het zo niet moet. Dus: eensgezindheid, ja, maar wat is dat? En hoe bereik je die?

Kijk
eens goed in dit vers, vs. 5. Deze eensgezindheid komt van buiten. Beter: van boven. Van God namelijk. En Hij is de God van de volharding of het geduld en van de vertroosting. Dat betekent: Hij heeft geduld en troost in bezit. Hij heeft die zaken te géven. En Hij geeft ze ook. Hij deelt ze uit via zijn Woord. Aan allen, die zich door dat Woord láten voorzien van wat God te bieden heeft.

Als u d
at doet –en dat hoop ik van harte!-, dan wordt u voorzien. Van troost. En als jij troost hebt, vertroost bent, dan kunt u dat ook delen. En als je volharding hebt, ook te vertalen met geduld, dan kunnen mensen om je heen daar veel plezier van hebben.
Nu, komt er eensgezindheid. Door die wisselwerking. Door elkáár geduld en troost te geven.

Nee, dan ben je het niet als bij toverslag allemaal over alles volledig met elkaar eens. Dan ga je
echt niet opeens allemaal op dezelfde manier denken. Dan blijven sociale en culturele achtergrond, kennis en ontwikkeling meespelen. Dan ontstaat er niet één en dezelfde visie binnen de gemeente of in het huwelijk of gezin of in de club of vereniging. Dat zou maar saai zijn ook! Maar dan is er wél eendracht.

Want dan komt die volharding, die door de band aan God naar je toe komt, zeer goed van pas. Da
t is immers, zo zagen we, ook geduld. Dan heb je in beginsel de gave gekregen, om geduld met de ander te hebben. Om volhardend die ander te dulden, te verdragen. God is de Bron, de Schenker van alle moois en goeds. Oók van dát mooie en goede.

Zie je, hoe belangrijk het is, op die Bron aangesloten te zijn? Want hoe meer je van Hem ontvangt, des te minder ga je richting mensen denken. Dan ga je daarom ook in een bepaald probleem niet persé dezelfde kant op denken. Maar je denkt wél allen, en samen, richting God. Daarin ben je één. En al ben je het op een bepaald punt misschien totaal en radicaal oneens, je blijft wél één in dat zien en gericht zijn op de Vader.

De Vader boven, Hij is de Bron, beheerder en gever van de ware eensgezindheid. Maar de Zoon, o
nze Here Jezus is ook van belang hiervoor. Kijkt u eens in vers 3. Ook Christus zocht niet zijn eigen belang. Integendeel: Hij droeg de verachting, de smaad, die men God aandeed.

Paulus zegt: het moet ons niet om onszelf te doen zijn. Het gaat er niet om, het jezelf zoveel mogel
ijk naar de zin te maken, jezelf te behagen. Alleen maar het goede voor jezelf op het oog te hebben. Jezelf te ontplooien, op te bouwen en uit te bouwen. Nee, kijk eens naar Jezus. Die heeft niet zichzelf behaagd. Hij liet zelfs Zich overladen met smaad, smadelijke woorden en daden. Hij verdronk er als het ware in. Hij kwam er in óm.

Zo is Jezus onze Redder. Hij verzoende ons schuld. Halleluja! Maar Hij is ook ons voorbeeld. We mogen achter Hem áán lopen. Vanuit dat gered zijn, mogen we doen, zoals Hij deed. En dat is: afstand doen van eigen rechten en vrijheden. En dan rekening houden met de ander. Ook het geweten van de ander respecteren.

Kijk, er zijn zaken in de bijbel, die voor geen tweeërlei uitleg vatbaar zijn. Als het gaat over de betekenis van Jezus’ sterven voor de zonde bijvoorbeeld. Of over de historische werkelijkheid van zijn opstanding uit de dood. Daar mag en moet je voor stáán. En staande blijven als een grote hunebedsteen! Onwrikbaar!

Maar er zijn ook andere dingen. Zaken, waarbij het gaat over het leven uit het geloof. De vraag: bepaalde grondregels van de bijbel, hoe pas je die toe. Nu, dan kan een ander wel eens tot een andere conclusie komen dan jij. En dan kan hij of zij er geheel van overtuigd zijn, dat het zó is en zó moet. Even vast als jij meent, dat het op jouw manier moet. En dat moet je dan aanvaarden van die ander. Dat moet je respecteren.

Er wordt in het verband van de tekst nog wél een heel duidelijk kenmerk bij gegeven. En dat is tegelijkertijd een beperking. Kijk maar in vers 6. Jezus heeft in alles wat Hij deed en zei en op zich nam één doel voor ogen gehad: zijn Vader verheerlijken. Nu, dat moet bij ons, bij u, bij jou, óók vóórzitten: de God en Vader van onze Here Jezus Christus verheerlijken.

Want laten we wél wezen, beste mensen: onze visie, hoe welgemeend ook, en hoe degelijk gefundeerd op de Schrift naar onze mening, mag van geen kant ten koste van Gods eer gaan.
En réken maar van yes, dat de duivel dozen vol plezier beleeft aan onze vasthoudendheid aan onze men
ing. De mening die we dan laten prevaleren boven de glorie van God. De mening, die Gods eer onbedoeld dan juist aantast.

En ook als we als kinderen van God als haviken of als kemphanen tegenover elkaar staan in plaats van als duiven náást en met elkaar te leven, is dat niet tot eer van God. Dat vát je wel. Dus: eensgezind. En niet de ander veroordelen en bevechten om diens afwijkende mening. Van jouw kijk op de zaak afwijkend namelijk. Je man of vrouw niet, je kind, je ouders niet, je medegemeentelid of kerkernaad niet. Nee, eensgezind..

Maar eensgezindheid is méér en gaat dieper dan kadaverdiscipline. Is niet als een kudde schapen allemaal hetzelfde doen. Is niet als gehersenspoelde mensen allemaal dezelfde mening hebben en verkondigen. Nee, het gaat hoger en dieper. Het gaat dan om een bepaalde gezindheid. Gezindheid, die uit de gemeenschappelijke verbinding aan Jezus voortvloeit. hetzelfde gevoelen zijn”.

En dat houdt respect in voor die ander. Oók respect voor diens mening, al wijkt die af van die van jou. Omdat je van die
ander mag weten en moet aannemen op grond van de liefde, dat hij of zij op hetzelfde uit is als jij. Maar dan op de manier, die hij verantwoord en juist vindt.

Eensgezindheid, dat is: dat hart en wil en gevoel en verstand op één ding uit is, samen met die anderen. Namelijk God en zijn wil en zijn dienst en zijn eer.

Dat is de weg, die God ons aanwijst. En nu weet ik heel goed, dat in de praktijk dat bepaald geen gesneden koek is. Kerkscheuringen, grote problemen in christelijke gemeenten, een gapende kloof tussen predikant en gemeente, generatieconflicten in gezinnen, hooglopende ruzies tussen man en vrouw soms, ze bewijzen dat. Met gelovig zijn blijkt het bewaren van de eensgezindheid niet gegeven.

Dat blijft een zaak van tastend samen spreken. Van biddend samen zoeken. Van vooral samen zoeken in de bijbel. En dat vanuit de troost van God. En volhardend, met het geduld, dat de Here telkens weer wil geven. Geduld met die ander, al is hij naar jouw mening ook nóg zo zwák in het geloof. Heeft zij ook nóg zo’n verkeerde visie op wat de Schrift over iets zegt.
Geduld met de zwakke. Met de zwakke juist veel geduld.

Moeilijk!, zegt u? Zeg maar gerust: moeilijk in het kwadraat. Zo geduldig bén ik niet, zeg ik dan.
Ja, wie zou dat uit zichzelf ook op kunnen brengen. Als je nou vast, ja heilig ervan overtuigd bent, dat je Gods Woord aan je kant hebt?! En dat die ander er lelijk náást zit?

Maar dan benadruk ik nog even, dat het verkrijgbaar is. Te krijgen, te ontvangen. Het is een geschenk, schrijft Paulus. “God geve u dat”, zegt hij. Dat is geen vrome wens. Dat geschenk krijgt ieder, die er in het geloof om vraagt. Er telkens wéér om vraagt, bij elke barst, die dreigt te ontstaan. Er sámen om vragen, dat is de weg.

Zo bloeit in beginsel eensgezindheid op. En dat is een prachtige bloem. Heel opvallend ook, want zeer schaars. Maar ze bloeit werkelijk. In het leven van groepen mensen .Door de verbinding aan de God van troost en geduld.
Amen.
-----

Voorstel liturgie:
Vooraf: Ps. 122 : 1,2
Na votum en groet: Ps. 122:3

(In ochtenddienst: als schuldbelijdenis en woord van genade zingen
Gez. 449 : 1,2,3,4
Gods wil: Matth. 5 :13-16 en 43-48
Zingen: Gez. 449:5)
Schriftlezing: Rom. 15:1-13
Zingen: Ps. 133
Preek over Rom. 15:5
Zingen: Gez. 303 : 1,2
Slotlied: Gez. 308: 1,2,3 (middagdienst geloofsbelijdenis) en 4
-----
Suggesties voor de dienst van de gebeden:
Danken, dat je elkaar gekregen hebt als man en vrouw, gezinsleden, gemeente, landelijk kerkverband. Gave, die ook ópgave is
Gebed om aanvaarding van elkaar.
Gebed om eensgezindheid binnen gezin, huwelijk, gemeente, landelijk kerkverband.

Om eenheid van kerken, die bijeen horen op grond van Schrift en belijdenis
Gebed om gehoorzaamheid aan Gods wil tot eensgezindheid.
om veel te zien op Christus, onze Verlosser en Voorbeeld.

donderdag, juli 19, 2007

VOGELTJES IN DE KERK ?


VOGELTJES IN DE KERK?  (meditatie)

Zelfs de mus vindt een huis,
en de zwaluw een nest,
waarin ze haar jongen neerlegt:
bij uw altaren, HEER van de hemelse machten…”
Psalmen 84:4


Vogeltjes staan altijd wel in de belangstelling bij mensen. In de winter worden ze veel gevoerd, met aan een draad geregen pinda’s en vetbolletjes. Hebben ze wel nodig ook. Ook al om reserves op te bouwen voor het voorjaar. Maar als de lente gekomen is, moet dat bijvoeren afgelopen zijn. Dat is dan niet nodig. En de jongen kunnen het niet verteren. En ze gaan er zelfs dood aan, als ze niets anders krijgen. Dat zeggen mensen, die het kunnen weten.
Maar dan hebben die beestjes het zo druk als kleine baasjes. Want dan moet er een nest gebouwd worden. Dan wordt er een gezinnetje gesticht. En de kleine bekjes van zoontjes- en dochtertjeslief staan de hele dag open!

-------      
Psalm 84 is een lied, dat bij nogal wat christenen een plaats in de top-tien aller tijden bezet. In dat geliefde dichtwerk gaat het ook over nestelende vogels. Vogels, die wíj ook kennen. (Al schijnt het woord, dat hier met “mus” vertaald is, ook een klein vogeltje in het algemeen aan te kunnen duiden.)
Zwaluwen kunnen we over sloten zien scheren, op jacht naar muggen en andere vliegende insecten.
En de mus? We zien hem veel minder dan in mijn jeugd (héél lang geleden dus!). Want het is één van de dieren, die het door ons menselijk toedoen soms moeilijk hebben. Want onder de dakpannen van tegenwoordig kunnen ze niet meer terecht voor hun bouwvakkeractiviteiten. Maar toch kennen we hem nog als de kwajongen onder de vogels, slim en brutaal.

De dichter noemt ze. Om aan te geven, hoe veilig je wel bent in het huis van God, de tabernakel of tempel.
De tabernakel (dat woord betekent gewoon: tent) was eigenlijk een mobiel, draagbaar heiligdom. Het volk Israël droeg dat mee, op hun reis naar het land, dat aan Abraham en zijn nakomelingen beloofd was: Kanaän. Later werd een tempel gebouwd in Jerusalem.
Nu, tabernakel en tempel, beide zijn prima plaatsen, om veel naar toe te gaan. Een uitgelezen plek om te wonen zelfs. Kijk maar: dat doen de zwaluw en de mus soms óók wel!

In het heiligdom, om het altaar is het een drukte van belang. Er komen dagelijks véél mensen. En toch zijn die vogeltjes dáár te vinden. Ze vinden er zelfs wel eens een plekje om te nestelen. Ze leggen er eieren en brengen er hun jongen groot.
Ondanks de drukte van belang. Ze voelen aan en merken: hier zijn we veilig.
En dat gevoel was er met recht en reden. Want het was in die tijd gewoonte, het vogels in het heiligdom op geen enkele manier moeilijk te maken. Ze waren er hartelijk welkom!
-----------
Zó zijn ook wij volledig veilig bij God. Hoewel Hij hier “HEER van de hemelse machten” genoemd wordt. De Aanvoerder van de legermachten dus. Bij Hem ben je veilig. Daar heb je het góed! Die macht, dat leger wordt ingezet ten gunste van ons.
Waarom dan? Dat hebben we toch niet verdiend?
Nee, u hebt gelijk, integendeel. De zonde is realiteit. We hebben God op het hart getrapt. En we beledigen Hem nog wel, meermalen zelfs. Ook als we dat persé niet willen.
Hoe zit dat dan? Dat we dan toch zo welkom zijn bij die machtige Koning? Dat we zo veilig zijn bij die machtige koning?

Nou, dat altaar dat hier genoemd wordt, ziet u. Dát is het centrale van de tempeldienst. Die offers, om de zonde te verzoenen. Om al die tekortkomingen af te dekken. Om al die verkeerde daden, foute woorden en rotte gedachten weg te werken. Dát is het heerlijke van het heiligdom. Dat is de reden, dat je zo welkom en zo veilig bent in Gods tempel! Dat je er kunt wonen, net als dat musje en die zwaluw.
Ik geef een voorbeeld van die veiligheid. Ook in die tijd werd de dood van iemand wel eens door de familie gewroken. Nu kon het voorkomen, dat iemand een ander per ongeluk dodelijk trof. Dan kon zo iemand naar de tabernakel of tempel rennen. Dan greep hij één van de hoornen van het altaar (zie het plaatje). En dan was hij veilig. En kon de rechter er aan te pas komen.

En nu dan? Dat heiligdom en dat altaar zijn er toch niet meer?
U hebt gelijk. Maar Jezus Christus, onze Heiland is er wel. En Hij is altaar en offer tegelijk. Na het opgerichte kruis op Golgotha is iedereen welkom bij God. Nu kan ik en kan jij bij Jezus aankomen. We mogen bij Hem wonen.

Lijkt dat je wat? Hebt u de Heiland zó lief, dat u gráág bij Hem bent?
Een gelovige Israëliet vond het gewéldig, naar de tempel te gaan. En daar met de grote feesten tegen verblijven. Maar na het feest moest hij weer naar huis.
Wij mogen naar Jezus toe en naar de plaats, waar Hij centraal staat, de kerkdienst bijvoorbeeld.
We mogen dag in dag uit met de Heiland omgaan. We mogen ons bij Hem als het ware nestelen. We mogen bij Hem intrekken.
En dan kun en mag je ook in alle omstandigheden, hoe moeilijk die ook zijn, bij Hem schuilen.

Zingen/biddden:
Laat mij als een kleine vogel
schuilen mogen
waar U uw vleugels om mij slaat!
Want U weet, aan Wie ik mij wijdde,
toen ik zei:
“Heer, U bent mijn toeverlaat!” (Psalm 61:3 berijmd)