vrijdag, mei 25, 2007

IN HET ISOLEMENT. MAAR...(preek, event. lijdenstijd)


N.N. IN HET ISOLEMENT. MAAR CHRISTUS

“…ik ben eenzaam als een vogel op het dak.” Psalmen 102 : 8b

Voorstel orde van dienst:

Eventueel vooraf: Gez. 177: 1,2,3
Na votum en groet: Gez. 177: 4,5,6,7

(Ochtenddienst: na wet uit Deut. 5 en Rom. 12:1,2 : Gez. 179:4,7)

Gebed
Lezen en zingen Psalm. 102 en wel:
zingen: vs. 1; lezen vs. 4-12; zingen: vs. 6; lezen: vs. 15-23; zingen: vs.11; lezen: vs 26-29;
Lezen: Matth. 27: 45-50

Zingen: Ps. 25:8
Na preek: Ps. 40:3,4

Gebeden
Slotzang: Zingende Gezegend 322: 1,4

(in middagdienst geloofsbelijdenis) en Zingende Gezegend 231:3

-----
Armoede is een probleem in onze tijd. Natuurlijk in bijvoorbeeld Azië. Maar ook in Europa. Zelfs in ons eigen landje, in deze tijd van welvaart. Niet iedereen kan méé in het volop profiteren van de luxe, die ons omringt. En sommige mensen hebben een echt sober leven.

Armoede, voor sommigen een echt gróót probleem. Maar een ánder probleem, ik denk nog veel groter en ook op groter scháál, is de eenzaamheid.
Dat wordt ook onderkend. Ik hoorde in het nieuws van het grote aantal eenzame mensen in Amsterdam. Ja, maar het komt overál voor. In de dorpen is er meer sociale controle. En daar zijn de contacten talrijker. Maar ook dáár is eenzaamheid.

Het lijkt me erg, als je niemand “hébt”. Niemand, die naar je omziet. Bij wie je terecht kunt. Niemand, die werkelijk om je gééft. Met wie je echt kunt práten. Die oog voor je heeft. Die je het oor leent. Die je tot een hand en een voet wil zijn, als het nodig is. Erg, als je eenzaam bent. Eenzaam, ook al loop je door de Kalverstraat. Eenzaam op de overvolle tribune bij een belangrijke voetbalwedstrijd.

En….Ik durf het bijna niet te zeggen, maar: eenzaam in een overvolle kerk?

Ja, want eenzaamheid zit niet in het áántal mensen om je heen. Maar in wie er bij je is. En of die zich met je wil bemoeien. Omdat hij om je gééft. En als je niemand hebt die zo bij je is, ben je eenzaam. Dan lijd je aan eenzaamheid, kun je zeggen.
Want eenzaamheid kan veel pijn betekenen in je leven.

De dichter van Psalm 102 spreekt óók over eenzaamheid. Wat meer over weten? En over een remedie voor eenzaamheid? Want die is er, als je het hoopvolle tweede deel van dit lied leest. Luister dan goed.
Deze dichter is een ongelukkig mens. We kennen hem niet. Maar hij stelt zich in het opschrift voor. “Gebed van een ellendige”, zo luidt dat. Hij is dus dóór en dóór ongelukkig.
Dus: zijn naam is “Ellendige”. Nou ja, dat is wel héél wrang. Dus houden we het maar op N.N.

Die zit tot aan zijn oren in de problemen. En alwéér moeten we zeggen: welke problemen dat zijn, wéten we niet. In elk geval lang niet precies.
Wel weten we: er zijn vijanden in het spel. En die hebben de overhand. Daarom drijven ze de spot met hem. En ze hebben het echt op zijn leven voorzien.

Bovendien is hij enorm begaan met zijn volk, Israël. Want daar gaat het ook bepááld niet goed mee.
Integendeel: er is sprake van ruïnes. Nou, dan weet je ’t wel! Dan is de situatie erg. Dan hebben de vijanden huisgehouden. Dan is het land bezet gebied.

Dus dat maakt de dichter mee. Geen wonder dat hij zo beroerd in zijn vel zit. Hij is er letterlijk ziek van. Eten? Hij krijgt er geen hap meer van door de keel. Tot op het bot vermagerd is hij. En slapen, dat kan hij zich niet veroorloven vanwege die vijanden.
Ja, het is zó erg, dat hij moet schrijven: mijn dagen vervliegen als rook. Rook, zo is het er. En zo is het verdwenen. Dus bedoelt de dichter: ik máák het niet lang meer. Het uur van mijn dood komt heel spoedig.

En daarom is hij óók nog méér ziek. Hij zit in een diepe dip. Hij is enorm depressief. En wie dat wel eens meegemaakt heeft, die weet, dat daar niet mee te spotten valt. Dat je dan geen leven meer hebt, als het werkelijk een ernstige depressie is.
Dan kun je je ook wel enorm eenzaam voelen. Deze dichter in elk geval wél. Ik lijk op een eenzame vogel op het dak, zegt hij.

Hier is een dichter aan het woord. En dichters kunnen niet alleen goed met woorden overweg, ze kunnen soms ook heel goed kijken. Bovendien: deze man is een natuurliefhebber.
Hij heeft in de natuur heel goed om zich heen gekeken. En vooral vogels, daar heeft hij wel wat mee, zo lijkt. Want een pelikaan wordt genoemd en ook een steenuil. En die zitten in moeilijke of in elk geval troosteloos lijkende situaties: de woestijn en ruïnes.

En dan dat eenzame vogeltje op het (platte) dak. Je ziet het beestje zitten. Een groot dak en een klein vogeltje als een stipje daarop. Helemaal alleen. Geen huiszwaluw, want die zie ik in de zomer wel in een grote groep op het dak van ons huis zitten. Om even uit te rusten van de jacht op insecten.

En ook geen musje. Want die brengt meestal zijn hele familie en kennissenkring mee, als het een bezoek brengt aan onze tuin. Nee, een vogeltje. Moederziel alleen. Zoals die merel en dat roodborstje, die onze tuin wel bezoeken. Eenzaam en verlaten lijken die.

Nu, zó voel ik me, zegt de dichter. Eenzaam, in het isolement. Alleen tegenover mijn vijanden. En dan ziek en de dood nabij. En niemand om te helpen. Volledig isolement.


Is dát geen ernstige situatie? Er zijn, ook in ons volle landje, eenzame mensen. Het komt voor, dat mensen pas dágen of nog langer na hun dood gevonden worden. Er zijn mensen in verpleegtehuizen, die soms naast hun verzorger(s) eigenlijk nooit iemand zien. Die soms de hele dag geen woord met iemand kunnen wisselen.

Dat komt in uw gemeente of in uw omgeving toch niet voor? Laat zulke broeders en zusters niet over aan de kerkenraad en de wijkdames of andere mensen, die ervoor aangesteld zijn. Maar zoek ze eens op.
Ook al krijg je misschien een jeremiade, een serie klaagzangen te horen, het is toch onze opdracht. We zijn verantwoordelijk voor elkaar. We zijn samen gemeente. En we zijn samenleving.

Bovendien: iedereen kan zich wel eens eenzaam voelen. Dan lijkt het, alsof niemand naar je wil luisteren. Alsof de hele wereld tégen je is. Je zit in een diepe dip.
En je zit alleen in die kuil. Moederziel alleen, eenzaam en verlaten, als een klein vogeltje op een groot plat dak. Je voelt de liefde van niemand. Je kunt nergens schuilen. Bij niemand onderdak vinden, je geborgen voelen en weten. Wat een pijn! Hopeloos gewoon!

Nee, toch niet hopeloos. Kijk maar naar de dichter van Psalm 102, die ellendige, dat eenzame vogeltje. Want hij heeft een geheim: hij bidt. Hij heeft God. En hij weet, dat hij dáár altijd terecht kan. Hij roept: “Help!” En hij dringt aan op spoed. Nu kun en mag je de HEER niet dwingen. Maar in dit geval is er haast bij. Het gaat om leven of dood! “Help, snel, voordat ik sterf!”

Dat is de enige uitweg, die de dichter ziet. Ménsen willen niet helpen. Die láten hem in de ellende. Die laten hem omkomen. Of willen hem zelfs ombréngen. En als ze al willen helpen, dan kúnnen ze niet.

Nee, als het van ménsen zou afhangen, dan werd het helemaal niks. Maar gelukkig kent hij Hem, wiens naam ook wel Heiland is. Die gráág helpt. Die gespecialiseerd is in helpen. En dan helemáál helpen. Tegen werkelijk álle vijanden. Tegen de zichtbare, maar ook tegen de ónzichtbare daaráchter: de duivel. Die mensen tiranniseert door middel van de zonde.

Tot die helper gaat de dichter. En niet tevergeefs. Want Hij heft zijn eenzaamheid op. Is bij hem. En laat dat ondubbelzinnig merken.

Waarom is dat? Want de dichter is een mens zoals u en jij en ik dat zijn. Dat wil zeggen: een zondig mens. Door en door zondig zelfs. Van buiten én van binnen. Ja, hij gaat naar God toe en bidt. Maar hij verdiende, dat God zich doof hield. Maar God hoorde. Waarom toch?

Moet u maar eens kijken in vers 13 en volgende. De God, tot wie hij bidt, is de HEER. En dat is de God, bij wie die andere woorden horen uit vers 13-15. Namelijk: ontfermen, genade. En dat nog wel van geslacht tot geslacht.

Want HEER, dat is de God van Israël. En ook de God van de dichter. De God die erbij is. En in trouw erbij blijft. En genade, onverdiende goedheid, bewijst. Dáárom hoort God.
Daarom was Hij ook bij de dichter van Psalm 102. Alleen, deze voelde en merkte dat niet. Maar God is er. Hij hoort en Hij helpt.

We denken aan Jezus. Jezus was óók vaak alleen. Soms wilde Hij alleen zijn, alleen met zijn Vader. Om te bidden. Om zeg maar “werkoverleg” te voeren.
Maar eigenlijk was Jezus altijd alleen. Ja, de leerlingen waren er. Die hadden hun Meester lief. Maar toch bleven ze zo ver bij Hem vandaan. Ze volgden Hem. En tegelijkertijd konden ze Hem vaak niet volgen. Niet begrijpen, wat zijn opdracht en taak was.
En niet begrepen worden, ook dát is een brok eenzaamheid. Dat zet je in het isolement. En dus is dat lijden.

Dat werd intensiever in de laatste week. En vooral die laatste avond. Toen de leerlingen sliepen, terwijl Hij zijn strijd voerde in Gethsemané. Toen ze als één man op de vlucht sloegen, toen Jezus gevangen genomen werd. Jezus was eenzaam in de rechtszaal. Toen Hij vals beschuldigd, gemarteld en onschuldig ter dood gebracht werd. Jezus in het isolement.

Alléén hing Hij aan het kruis. Ja, er stonden veel mensen rondom het kruis.Maar die stonden er als toeschouwers. Dat waren de mensen, die een week geleden “Hosanna” hadden geroepen. Maar die Hem deze dag naar het kruis hadden geschreeuwd. Ze stonden er als toeristen, om te kijken. Kijken naar andermans leed, ja, zo zijn wij mensen wel.

Er was ook een handjevol mensen, dat medelijden had. De vrouwen, zijn moeder, zijn leerling Johannes. Maar die stonden óók op een afstand. Die konden letterlijk niet bij Hem komen. Maar die konden ook bij lange na niet aanvoelen, wat Hij leed. Ze stonden ver weg.

Er waren ook lotgenoten. Twee misdadigers waren mét Jezus gekruisigd. Aan iedere zijde hing er één. En gedeelde smart is toch halve smart? Toch ging dat hier niet op. Die misdadigers leden lichamelijk. Maar Jezus leed oneindig veel méér en dieper.

Vooral toen die drie uren duisternis kwamen. Toen de zon zich verstopte. Toen de Vader Hem verliet. Tóen kwam pas de diepste eenzaamheid voor de Heiland. Hij moest verder zonder zijn Vader. En Hij wilde en kon geen stap doen zonder Hem!

Wat dat voor Hem inhield, we kunnen er nog geen millimeter van peilen! Hij was werkelijk in het totále isolement. Drie uren, dat was in wezen een eeuwigheid lang! Ieder mens mag in de diepste eenzaamheid tóch nog delen in Gods liefde. Ook, als hij daar niets van beseft en gelooft.

Maar Jezus moest het daar zónder stellen. Hij kermde het uit: “Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?
Dát is pas eenzaamheid. Want dat is de hél! En het uniek vreselijke kunnen wij ons in de verste verte niet voorstellen. Gelukkig maar!

Wát een lijden moest Jezus ondergaan. En Hij wílde dat. Hij kóós daarvoor. Voor u, jou en mij. Omdat Hij graag wilde, dat wij nooit meer eenzaam zouden zijn. Altijd in gemeenschap met de hemelse Vader zouden kunnen zijn.

Hoe? Wat is de wég daarheen? Ja juist: het geloof in Jezus. Dat is ook: naar Hem toe vluchten, als je alleen bent. Als ieder je in de steek laat. Of als je je verlaten voelt. Dat mág. Voor de eerste keer in je leven. En telkens wéér. En dan: levenslang ben je niet eenzaam meer!

Dan kun je nog wel eens die eenzaamheid voelen. Het geloof is geen tovermiddel tegen alle lijden. Kijk maar in Psalm 102. Die begint met klagen. Halverwege spreekt dan het geloof van Gods trouw aan zijn beloften. Maar later klaagt hij toch weer zijn nood.
Die benarde situatie blijft. En als de dichter dáár naar ziet, dan heeft hij het weer moeilijk. Zien op God en zijn beloften, dát maakt, dat je je beter voelt.

Zien op Jezus, dát geeft kracht in eenzaamheid. Want Hij is opgestaan. En Hij is bij ons, elke dag van ons leven. Nooit meer alleen, wát heerlijk! Wat een liefdevolle Heiland hebben we. Dat Hij dát voor ons heeft gedaan!
Om voorgoed Hem te loven! Loven, in ons gebed. In ons spreken over Hem. En in ons dóen.

Dan kunnen we ’t om Jezus wil niet hébben, dat er mensen in onze omgeving eenzaam zijn. Dan doen we, wat we kunnen, om het lijden van mensen, die alleen zijn, te verlichten.
En de liefde van de Here Jezus wijst je de weg. En zijn Geest geeft je kracht en wijsheid, om hulp te bieden. Al is het alleen maar, door geregeld even een bezoekje te brengen. Of een boodschapje te doen.

Jezus vraagt dat van ons. En Hij gééft daarvoor ook alles aan ons. Want Hij houdt zoveel van ons, zie je!

Hoeveel? Niet te peilen! Je raakt nooit uitgeput, hoeveel je ook uit die bron van liefde schept, elke dag weer! Tast gerust toe!

Hoeveel Hij van ons houdt? We hebben er iets van gezien in deze preek. Maar het is onzégbaar veel!
Geloofd zij déze Jezus Christus!



Amen.



Aandachtspunten voor gebeden:



Bidden voor mensen die eenzaam, óók om ons heen; ook soms, als je dat niet verwacht.

Bidden voor (ook jonge) mensen, die depressief. En die dat soms wegstoppen achter vrolijkheid.

Gebed, dat we proberen te helpen; ons "oor te lenen" aan hen.

Bidden voor oudere mensen in verpleeghuizen e.d.

Gebed om troost. Troost door te zien op Jezus. En door de blijde wetenschap, dat God altijd bij me is. Gebed, dat Hij dat ook aan ons laat mérken en vóelen.

God loven om zijn liefde.

Jezus danken, dat Hij onvergelijkbaar eenzaam heeft willen zijn. Ten bate van óns!

zaterdag, mei 12, 2007

JEZUS IN DE HEMEL, WAT KOOP JE DAARVOOR?(preek) (na) Hemelvaart



HEMELVAART, WAT KOOP JE ERVOOR?

“Christus Jezus…die aan de rechterhand van God zit, pleit voor ons`. Romeinen 8 vers 34

Hemelvaart "scoort" niet
zo goed bij de kerkmensen. Er is maar één dienst. En daarbij is de kerk dan nog vaak half gevuld. Nee, dán Pasen! Om over Kerstfeest nog te zwijgen…

Waaróm die geringe belangstelling, als we gedenken, dat Jezus naar de hemel ging? Waarschijnlijk toch, omdat we niet zo heel erg goed begrijpen, wat we daaraan kunnen hébben. Onze houding is een beetje van: Jezus is in de hemel, nou en?. Voor Hém is dat heerlijkheid. Dik verdiend na dat zware lijden. Nou kan Hij uitrusten. Fijn voor Hem. En daar ben ik toch ook wel blij om. Jij niet soms?

Maar ikzélf, wat kóóp ik
er verder voor? Wat word ik er wijzer van? Ik denk, dat we die vraag ons wel eens stellen.

Nou, daar geeft Paulus, de schrijver van de brief aan de gemeente in Rome, een antwoord op.
Jezus zit daar aan de rechterhand van God. Hemelvaart, dat was zijn troonsbestijging. Ja, de bijbel zegt óók (Hebreeën 8), dat Hij in de hemel aan het werk is. Dat Hij dienst verricht. Priesterdienst doet Hij. Dat deed Hij op aarde. Hij bracht het offer. Priesterdienst, dat doet Hij nú nóg.

Maar zegt Paulus: de Hogepriester is priester-kóning. De priester zit op de kóninklijke troon, naast de Vader.

Hemelvaart is dus
de bekroning van wat Hij hier op aarde deed. Goede Vrijdag was het: Jezus deed de zonden weg. Zorgde voor vergeving. Waarborgde ons de liefde van God, voorgoed. Het werd ook Pasen. “Wat méér is: de Opgewekte”, omschrijft Paulus dat. De dood kwam op een dood punt terecht. Hij liep zich vast op een doodlopende weg. Vocht zich dood tegen Jezus. Geweldig. Léven brengt dat voor ons mee. In volmaaktheid. Zonder eind!

Maar nu de kroon op dat werk. Jezus zit aan de rechterhand van de Almachtige. En dat betekent: uit naam van God oefent Jezus al die macht uit. Jezus, mijn Heiland, is de uitvoerende macht. En zó pleit Hij voor ons. Niet alleen in verband met mijn zonden en mijn verkeerde binnenste. Ja, dát ook. Maar dat niet alleen.

Als ik vraag om vergeving en om vernieuwing van binnen. Als ik bid om kracht om meer te leven, zoals God het graag ziet en bedoeld heeft. Als ik daarom bid, dan pleit Jezus bij de Vader voor me. En dat betekent, dat God dat gebed verhoort. Maar er is méér. Ook als ik mijn dagelijkse problemen bij God breng, dan komen ze áán bij Jezus.

Hij is mijn Pleitbezorger.

Paulus had óók al gezegd: de Geest bidt voor ons. Kijk maar in vers 26. Soms weten we niet, wat we, als we bidden, tegen God moeten zeggen. Nou, dan spreekt de Heilige Geest. Als wij dan alleen maar kunnen zuchten en steunen, dan brengt de Geest dat onder woorden. Dan brengt Hij dat bij God. Een geweldige bondgenoot!

Maar Jezus is dat óók. Hij pleit voor ons. Hij is onze Topadvocaat! Hij behartigt onze belangen bij God, de Koning van alles en iedereen. Alles, wat we bidden, alle vragen, zorgen, moeiten, ze gaan door zijn handen heen, zou je kunnen zeggen. Hij hoort ervan en wéét ervan.

Nou wordt het daar niet meteen gemakkelijker
van. Integendeel, zou je zo zeggen. Jezus bemoeit zich dus met heel ons leven. Met alles in ons leven. Alles, wat me meemaken, graag willen, te doen hebben. Onze idealen, onze voornemens, onze plannen. Maar ook onze problemen. Ons wereldje. En de grote wereld, waarin we leven. Met alles erop en eraan. Alle ellende, oorlogen, noem maar op. Nou ja, Paulus noemt het één en ander in dit hoofdstuk…

Daarin pleit Hij voor ons. Brengt Hij in de bespreking met de Vader ín, wat Hij voor werk gedaan heeft. En wat Hij met en in de toekomst voor ogen heeft.

Moeilijk te begrijpen,
als er zoveel rottigheid in je leven is, niet? En als er zoveel helemaal verkeerd is en verkeerd gáát in je familie, in Nederland, in de wereld. Dingen, die je in je gebed richting God hebt gestuurd. En waar God blijkbaar niets aan doet. En waarin het pleiten van Jezus, zijn voorspraak, zijn pleidooi ten bate van je, helemaal niets doet.

Ja, maar Jezus is niet zoals advocaten hier. Hij pleit niet, om eruit te slepen aan succes, wat Hij kan hálen. Stel je voor, dat ons dankzij de voorspraak van Jezus alles zou gelukken. Zo van: Jezus pleit voor me, dus succes verzekerd. Dat zou totaal verkeerd voor ons zijn. Nee, dankzij Jezus’ pleidooi krijgen we, wat werkelijk goed voor ons is. En wat dat concreet inhoudt, dát bepalen onze Vader en onze Heiland.

Dat is dus moeilijk. Want het strookt niet altijd met onze wensen. Met wat wij voor ogen hadden, toen we baden. Want uit onszelf willen wij wel succes, voorspoed, vervulling van al onze idealen enzovoort. En dat kómt lang niet altijd. En wat we aan goeds willen voor de ander, voor de wereld, dat hóórt Jezus. Dat bespreekt Hij met de Vader.

En dat kómt ook. Maar misschien op een heel andere manier en op een heel ander tijdstip dan wij voor ogen hebben. Maar zo is het góed. HIJ máákt het goed.

Dus komt het er op aan,
dat we daarop vertrouwen. Dat we ons overgeven aan Gods liefde. De liefde van de Vader, die alles leidt. De liefde van de Geest, Die het contact in stand houdt, als wij dat niet kunnen. En de liefde van Jezus, de Zoon, Die onze zaakwaarnemer is.

En nogmaals, dat is gewéldig! Want nou kan de duivel zijn koffers wel pákken! Hij heeft soms een grote mond in ons leven. En wat ons betreft terécht. Want de zonden zijn er. Méér dan de mensen weten. Ze zouden eens achter onze voordeur moeten kunnen kijken, de buren! Ze zouden eens in je hart moeten kunnen kijken, je huisgenoten! Wat een zonden ! En als je ouder wordt, gaan soms de zonden van je jeugd je nog plagen ook! Wat kun je je vies en smerig en waardeloos voelen!

Maar dan zegt mijn advocaat tegen zijn Vader: “Die duivel, heeft over die broer, die zus van mij geen cent te koop, hoor. Die is van mij en van mij alléén. Wat die aanklager zegt, geldt niet. Want ik gaf mijn leven voor hem en haar. Ik bedek al zijn en haar zonden met mijn bloed en mijn heilig leven. En ik wil niet, dat er ook maar een millimeter afstand komt tussen mij en hem, tussen haar en mijn liefde”.

Dát koop je voor Hemelvaart.
Dat krijg je ervoor. Een pleitbezorger. Een waarnemer van ál je zaken! Dat krijg je, als je gelooft. Je overgeeft aan die God. Je toevertrouwt aan die Jezus. Doen dus! Vandaag nog!

Dat is grandioos. Te weten, dat er Iemand is, die je niet smerig vindt. Maar die je reinigt met zijn bloed. Iemand, Die je niet waardeloos vindt. Maar je vasthoudt, als een parel, een unieke parel. En die je nooit kwijt wil. Bij wie je troost vindt en geborgenheid.

Jezus, die je ziet,
als de grond je onder de voeten wegzakt. Hij is aan de rechterhand van de Vader. En zegt dan: “Vader, ziet U Jan daar? Ziet U wel, hoe moeilijk hij het heeft? En Annemieke zit ook behoorlijk in de kreukels. Houdt u hem en haar vast? En let u op die oude vriend van me in het verpleeghuis? Weet U, hoe eenzaam hij zich voelt? Troost u hem en maakt hem blij?”

En dat doet de Vader dan. Wis en drie! Want Hij kan en wil zijn Zoon niets weigeren.
Geweldig, dat Jezus naar de hemel is gegaan en voor ons pleit. Daar kóóp je misschien niets voor. Maar daar krijg je heel veel voor!

Amen.

Voorstel orde van dienst:
Eventueel vooraf: Gez. 229:1,2
Na votum en groet; Gez. 229: 3,4,5
Gebed
Schriftlezing: Hand. 1:1-11
Gez. 234:1,2
2e Schriftlezing: Rom. 8:28-39
Gez. 90:2,11
Preek over Rom. 8:34
Psalm 73:9,10
Dankgebed
Dienst van de offers
Gez. 75: 7,8,9

maandag, mei 07, 2007

MOEDERDAG! OMDAT ZE HET WAARD IS! (meditatie)



WÁT EEN MOEDER!

…totdat…Debora…Israël tot leidsvrouw werd.” Rechters 5:7

Moederdag!
Al wékenlang prominent in allerlei reclamefolders.
Goed voor bloemenhandelaren en kadoshops! Maar toch óók en allereerst: goed voor moeders! Omdat ze het waard zijn. Akkoord!

Maar... denken we deze dagen óók wel eens aan niet-moeders?
Aan vrouwen, die niet meer moeder zijn? Aan die vrouwen, die het nooit zullen worden? Aan allen, die daar pijn om hebben? Die advertenties en folders kunnen ook zéér doen! Denk je daar wel eens aan?

Ik moest eens even denken aan Debora. Van haar lezen we in de “oude” vertaling dat ze “opstond als een moeder in Israël”. Een moeder in Israël, dat zal wel inhouden, dat ze aan dat volk leiding gaf. Leiding ook in de strijd. Om een einde te maken aan de superdosis aan bloedig geweld in die tijd. Geweld, waar Israël onder te lijden had.



Leiding geven,
dat was Debora’s táák ook. Want deze “bij” (dat betekent haar naam) was een bézige bij. Ze wás getrouwd. Haar man wordt met name genoemd: Lappidot heette hij. Gehuwd wás ze dus. Maar van kinderen lezen we niet.


Maar móeder was ze wél. Dat was duidelijk een erenaam. Een naam, die ze verdíend had.

Want ze had een dagtaak. In een hoge, de hoogste functie toen: ze was rechter over het volk.
Een richter of rechter moest namens God rechten, rechtzetten. Verhoudingen rechtzetten. Intern, onder volksgenoten. En scheve verhoudingen met en foute daden van omringende volkeren.

Dat betekende in dit geval, dat aan de wandaden van Jabin een einde gemaakt moest worden. Dus: de strijd moest aangegaan worden met diens opperbevelhebber Sisera.
Dat is haar táák. En dus gáát ze mee met Barak, de veldslag in.

Dan dénk je misschien: wat een mánwijf! Ze wordt opperbevelhebber van het léger ook nog!

Maar u en jij
moeten dit hoofdstuk beslist eens lezen.

Dan ontdek je wat ánders. Namelijk, dat Debora geen Kenau was. Maar juist heel moederlijk. Heel afhankelijk en klein. Dat de HEER álle eer krijgt. En allen, die meegedaan hebben. Met in de hoofdrol een ándere vrouw, Jaël. Maar alleen Gód streed.

Ik vind, dat het verhaal en het lied van Debora tróóst kan bieden. Oók aan vrouwen, die géén moeder zijn en worden. Namelijk, dat je ook dán heel veel kunt betekenen voor anderen. Zelfs voor een heel volk. En voor de kerkelijke gemeente, waartoe je behoort. Maar ook "gewoon" voor de mensen om je heen

Troost voor vrouwen, die op moederdag niet verwend worden door kinderen. Want God wil u en jou gebruiken. Je vrouwelijke gaven gebruiken. Als een instrumentje in zijn machtige handen!

En dan verwent HIJ u! Oók door een stukje waardering van hen, die jij dient.

Dus: moederdag, o.k.! Omdat ze het wáárd is!
Bidden/zingen (melodie Gez. 66)

Mijn ziel maakt groot de Heer,
mijn geest verheugt zich zeer.
Want God heeft mij, geringe,
die hem als dienstmaagd dien,
goedgunstig aangezien
en deed nij grote dingen.
Van nu aan, om wat Hij,
de Sterke, deed aan mij,
zullen mij zalig prijzen
alle geslachten saam .
Want heilig is zijn Naam,
Hij zal zijn trouw bewijzen!
Zijn arm verstoot met kracht
de groten uit hun macht,
de vorsten van hun tronen.
Maar Hij maakt kleinen groot
en zal met overvloed
de hongerigen lonen.

style="font-size:78%;">
(Muus Jacobse uit "Het oneindige verlangen")