zaterdag, december 23, 2006

EVEN LACHEN GRAAG! (Korte preek voor jaarwisseling)


EVEN LACHEN GRAAG

“Toon Uw lichtend gelaat…” Psalmen 80:4,8,20 (NBV)

Nu mag het niet meer. Tenminste op de pasfoto. Ik bedoel lachen. “Even lachen graag”, zei de fotograaf dan. Ik weet nog wel, dat ik er als kind een keer gemopper om te horen kreeg. We gingen met het hele gezin op de foto. “Even lachen”, zei die man. En ik had blijkbaar geen reden om te lachen. Nou, de fotograaf kwaad. Want ik bedierf de hele opname door mijn strakke gezicht.

Nu mág het niet meer, lachen op een pasfoto. Pasfoto’s met een glimlach, die worden afgekeurd. Zélf denk ik, dat ik meer lijk op wie ik ben, als ik wél glimlach. Maar ja, ook ik moest er onlangs weer aan geloven, aan die pasfoto. Maar geloof me, ik word er niet knapper op, als ik zo strak kijk! Om van te schrikken! Kan dat dan?, zullen die mij kennen zich afvragen, nóg minder knap? Grapje…


De dichter
van wat nu lied 80 is uit de bundel van de Psalmen, die denkt er ook zo over. Die wil gráág een glimlach. Hij vraagt er zelfs drie keer om: om een glimlach. En dat nog wel van God. Toon uw lichtend gelaat, vraagt hij. Lach even naar mij. Dan wordt het licht. Dan worden wij, mijn volksgenoten en ik, gered. Ons leven hangt ervan af, mijn God, zegt hij.

Licht.
We zitten in een periode van het jaar, waarin het pas laat licht wordt. En de zon weer vroeg ondergaat. En de duisternis dus vroeg invalt. Nou hebben we kunstlicht gelukkig. En dat zetten we volop in. Zózeer, dat het schadelijk is voor de vogels en voor nachtdieren. Want het wordt bijna nergens meer echt donker.

Kunstlicht.
De oplossing voor het probleem van de duisternis. Maar of het helpt? Ik vrees van niet. Ondanks het kunstlicht worden veel mensen depressief van die korte dagen. En van het donkere weer soms.

Bovendien: het donker, de duisternis, is dieper. En zit ook dieper. Als je op de drempel van de jaarwisseling de balans opmaakt, dan kun je daar iets van beseffen. Van die duisternis, waar we mee te maken hebben. Immers, het is aan alle kanten donker.

Het is donker
in deze wereld. Denk aan het grote probleem van de opwarming van de aarde. Denk aan het probleem Aids. En aan dat van de honger. Het ziet er donker uit. Het is ook donker in de mensenwereld. Denk aan Israël en de Palestijnen. Aan Irak en Afghanistan. Aan Noord-Korea. Enzovoort.

Het is eveneens donker in ons land. Een op het gebied van de politiek bijna onontwarbare knoop. Denk aan het samen leven van allochtonen en autochtonen. En de kloof tussen arm en rijk. Aan de vergrijzing en de kosten, die opgebracht moeten worden. Hoe moet het verder met ons door tegenstellingen verscheurde land? Het ziet er op bepaalde gebieden somber uit.

Het kan ook donker zijn in ons eigen leven. Zeker, de één heeft met méér zwaar weer te maken dan de ander. Maar niemand ontkomt aan tegenslagen, verdriet, zorgen. En soms is het pikkedonker. Ben je in een depressie zó diep, dat Erwin Krol er verbaasd van op zou kijken. Dan zie je geen hand voor ogen.

Duisternis, op allerlei terrein. En dan is er nog
een ánder soort duisternis.
En ik kan er niet voor weg, het dáár ook over te hebben. Maar dat stel ik nog even uit. Eerst maar even wat beter naar de Psalm kijken. Om te ontdekken, waaróm de dichter met dit gebed op de proppen komt. De vraag aan God, om hem, de dichter, toe te lachen.


Als je de Psalm in zijn geheel aandachtig leest en op je in laat werken, dan voel je een immens verdriet bij de dichter. Er is grote nood bij zijn volk. En bij dat volk moeten we waarschijnlijk denken aan het “Tienstammenrijk”. Je snapt die naam niet? Nou, het volk Israël bestond onder koning David en Salomo uit 12 stammen. De nakomelingen van de 12 zonen van Jakob dus.

Maar onder de zoon van Salomo kwam er een scheuring. Er ontstond een noordelijk rijk, bestaande uit 10 stammen. En een zuidelijk rijk, 2 stammen. Nu, dit lied gaat dan over het rijk in het noorden. En daar ging het niet goed mee. Want dat volk ging God verlaten en beelden vereren.
Dáár zit de dichter mee. Nu is er een aantal mensen, dat die slechte “mode”niet volgt. Maar heel “ouderwets” nog rekening houdt met de HEER, de God van Jozef en de andere voorouders.

Eén van hen
is hier aan het woord. En die heeft verdriet om hoe het, nu God verlaten is, met zijn volk gaat. En het gaat heel erg slecht. De vijanden lachen spottend. Ze hebben dat volk in hun macht. En het menu van de maaltijd van het volk luidt: tranensoep vooraf; als hoofdgerecht stamppot tranen met waterlanders; en als toetje een schaaltje tranenvla.

En de achtergrond is, weet de dichter: de zonde van het volk. En de boosheid, die dat bij God teweeg heeft gebracht. De HEER heeft het volk verlaten. Dáárom hebben de vijanden vrij spel. Daarom is het zo aardedonker.

En nu zegt de dichter tegen God: “Wees alstublieft niet langer boos op ons. Maar toon Uw lichtend gelaat. Maak Uw gezicht zó, dat het neerschijnt op ons”. Dus: kijk vriendelijk naar ons. Nou is daar geen enkele reden voor. Want het volk heeft de afspraken geschonden. Het heeft het werkelijk aanhoudend op alle terreinen verknoeid. Dus: alle reden tot woede!

Zou dat niet óók voor u, jou en mij gelden? Als God naar ons kijkt, en dat dóet Hij, dan heeft Hij alle redend, om boos te kijken, woedend te zijn. Want het is een mode-uitdrukking: tel je
zegeningen. Dat is bepaald niet verkeerd. Maar als we nu onze zónden eens zouden tellen? Als we eens álle zonden, die we in 2006 gedaan hebben, zouden tellen?

We kúnnen het niet eens. Want het allergrootste deel ervan zijn we vergeten. En we doen zoveel verkeerde dingen zonder erover na te denken. En zonder het als zonde te zíen. En we zouden de tel kwijt raken! Of niet soms?

En tóch is God vriendelijk geweest voor ons.
Tél je zegeningen maar!
Ook dát kan een zeer hoge score worden! Ook dáárvan zijn we ons weinig bewust. We vinden zoveel dingen gewoon. Maar ze zijn geschenk van God: elke minuut leven en gezondheid.Elke dag eten en onderdak. Elk moment van geluk. En zo zou ik door kunnen gaan.

Maar
ja, er was en is ook veel narigheid, verdriet, pijn, moeite en noem maar op. Je kunt erdoor in een diepe dip raken. Het kan vreselijk donker worden. En een mens, die God kent, kan gaan denken: God is zeker woedend op me. Hij is tégen me. Het is pikdonker in me.

En dan moet je zó het nieuwe jaar in.
Een lang jaar, 365 dagen mudjevol duisternis. Omdat de omstandigheden tegen zitten. Omdat je situatie hopeloos is. Omdat je onder de indruk bent van je zonden. En je verkeerdheid van binnen. Kun je zó 2007 in?

Maar zo hóeven we dit jaar niet in, hoor.
We mogen vragen: Heer, toon Uw lichtend gelaat. Laat Uw gezicht met een stralende glimlach op me gericht zijn.

En dan? Dan zijn we gered, zegt de psalm. Dat zegt hij tot 3 keer toe. Zoals hij ook 3 keer gebeden heeft om Gods glimlach. Dus: we mogen blíjven bidden. Ons leven mag een biddend leven zijn. Maar dan zijn we ook écht gered.

Weet u: dat Hebreeuwse woord “gered” doet denken aan Jezus. Die naam komt van dezelfde stam, weet u. Dus: Gods lichtend, vriendelijk gezicht is zichtbaar geworden in Jezus, de Redder. Want Hij noemt zichzelf: het licht van de wereld. Hij keek vriendelijk naar mensen in nood. Omdat Hij van binnen vol medelijden was.

En dat bleef niet bij kijken.
Kijk maar in de bijbel: verlamden lopen, blinden zien. Kijk maar naar Golgotha: Jezus stierf. Om te redden van zonde. Kijk, en dáárom, zó kan Gods gelaat met een glimlach op ons gericht zijn. Ja, ook op ons. Op u en op jou!

Vráág het gewoon maar aan Hem: toon Uw lichtend gelaat, Heer. Kijk vriendelijk naar me. Alstublieft. Om Jezus wil. Dán wordt het licht in en om me. Dát is mijn redding. Zó kan ik het oude jaar afsluiten. Zo kan ik het nieuwe jaar in. Als U liefdevol naar me kijkt. Als U, Heer Jezus, bij me bent.

Nee, dan worden de omstandigheden niet opeens allemaal goed. Dat betekent niet plotseling enkel voorspoed. O nee! Dan kan het zelfs pikdonker worden om je heen. Maar dan loopt Jezus naast je. En Hij wil je hand grijpen. En dan bén je gered. Dan IS het licht eigenlijk. Want Hij sleept je erdoor. Dat kun je de Heiland wel toevertrouwen! Ja toch? Zelfs de dood kon Hij aan!

Ga zó 2007 in. En blijf heel dicht bij Jezus. Dan stráált Gods gezicht je tegen! En dan is het goed!
Amen.
------

Orde van dienst:

Eventueel vooraf: Psalm 27 : 1,2
Na votum en groet: Psalm 43 : 3,4
Gebed
Lezen en zingen: Psalm 80 en wel:
Zingen: vers 1
Lezen: vs. 3b-4
Zingen: vs. 3
Lezen: vers 9-18
Zingen: vs. 7
Na de verkondiging: Zingende Gezegend 258 of Gez. 437:3
Gebeden
Zingen: Gez. 430:1,5
Zegen
-------


Handreiking gebeden:


Danken voor alle gaven van het afgelopen jaar, de dagelijkse en de bijzondere…
Vragen om vergeving voor de zonden, de dagelijkse, de bijzondere, “grote”….
Bidden voor mensen, die om bepaalde reden(en) terug moeten zien op een heel moeilijk jaar. Vragen om kracht om dat te dragen en verwerken.
Bidden om licht voor alle dagen van het nieuwe jaar, in alle omstandigheden, de fijne en de moeilijke dagen.
Danken, dat er weer een jaar vóór ons ligt, waarin we mogen leven en waarin er mogelijkheden, (ook om iets te betekenen voor anderen) zullen komen en geschenken zullen zijn.

(december 2006)

donderdag, december 07, 2006

H O P E N ! (meditatie, Advent)


HOOP! (Advent)

Israël, hoop op de HEER! (Psalm 130:7)

Wij vinden
al gauw iets hopeloos. Iemand is “hopeloos ouderwets”. “Ik heb zóveel te doen, hopeloos gewoon!” Ja, veel is hopeloos. En hoop? Hoop is een veel schaarser artikel dan ho­peloosheid.

En dat is niet alleen maar zo, als we zo’n mode-uitdrukking te pas en te onpas gebruiken. En voor de meest onnozele dingen soms. Nee, die hopeloosheid gaat soms veel dieper. De dokto­ren kunnen een zieke opgeven. “Helaas, er is geen hoop op beterschap meer voor u”. En een situatie kan hopeloos lijken. Vastgeroeste gewoontes, vastgelopen verhoudingen, vetes binnen families, je moet ze soms hopeloos noemen. Menselijk gesproken dan.

In Psalm 130
wordt ook gezinspeeld op een heel moeilijke situatie. Want het is een roep “uit de diepte”. Wat er precies aan de hand is, blijft onduidelijk. Je kunt daar wel over speculeren. Maar het wordt gewoon niet concreet gemaakt. En ook blijft in het ongewisse, wie de dichter is.
Wél is duidelijk, dat hij zich verbonden weet aan zijn volk, Israël. En dát is in de problemen. Het zit in het bekende hoekje, waar de klappen te incasseren zijn. Problemen dus. En in dat probleem neemt de zonde een grote plaats in.

De onbekende dichter, en ook Israël, ze hebben het verknald bij God. Door hun zonde. Door niet te leven, zoals God het wilde. Zoals Hij het aan dat volk duidelijk had voorgehouden. Het volk diende de afgoden, in plaats van hun eigen goede God. Afgoderij dus. En daarom een totaal verkeerde manier van leven.

Het kan nooit meer goed komen, zou je zeggen. En de dichter wéét dat, maar al te goed. Hij sluit zich er ook bij aan. Hij weet, dat ook hijzelf zonde doet. En zondig is.

En dat heeft gevolgen.
Als u mijn zonden blijft gedenken, nou, dan is het niet best, zegt hij. Als U dat doet, dan is er niet één, die het redt. Die staande blijft. Die met U mag en kan blijven omgaan. Die op redding en hulp van Uw kant kan rekenen. Ook ik niet. Nooit ofte nimmer! Dan is het écht hopeloos! En dan niet maar als een dagelijkse uitdrukking. Maar bittere realiteit. Dan is er geen enkele hoop.

Als U de zonden blijft gedenken HEER, wie houdt dan stand? Dan redden we het niet. Dán is het over en uit met ons. Hopeloos, maar dan écht.

Maar toch ook echt NIET hopeloos. Want God is er óók nog, hoor! Hopen in de bijbel is namelijk een woord, dat niet altijd hetzelfde inhoudt als in óns spraakgebruik. Wij zeggen bijvoorbeeld, als we ergens heel erg over in het onzekere verkeren: “Laten we het hopen”. En als we hopen op iemands goedheid, dan zijn we van die goedheid ook bepaald niet zeker. Maar hopen op God, dat betekent zekerheid.

Hopen op God,
dat is: je uitstrekken niet maar naar wat Hij te bieden heeft. Maar naar wat Hij geven zál! Op je tenen gaan staan, en uitkijken: zie ik het al? Zie ik Hém al? Zó mag je omgaan met God en met wat Hij te bieden heeft. Ook mensen van nu, u en jij.

Al zijn dat net zo goed zondige, verkeerde mensen.Nou weet ik niet, of je daar nou zo mee zit. Of je het van belang vindt, of je voor God kunt bestaan. En of je al dan niet redding en hulp van God nodig hebt. Of méént te hebben.

Nu is het al beslist tegen de haren in gestreken, alleen al over zonde te spreken of te schrijven. We geloven wel, natuurlijk! Maar niet van die nare woorden gebruiken, hoor. En die dan ook nog verbinden aan God. Nee, bij God moet je alleen aan positieve dingen denken. Zoals liefde, hulp en dergelijke zaken. Mooie dingen. Dingen, die je kunt krijgen, als je ze nodig hebt.

De vraag is ook:
wat is dat eigenlijk voor spul, zonde? Want héél veel mensen wéten dat echt niet.

Mag ik daar gewoon eerlijk wat voorbeelden geven? Afgoderij is bijvoorbeeld zonde, zegt de bijbel. Maar dat is voor ons niet meer: knielen voor een of ander beeld. Afgoden van de 21e eeuw zien er anders uit.

Geld kan een afgod voor je zijn of worden. Geld, dat je hébt. Of misschien niet hebt, maar wilt hebben. En dat dan ten koste van alles. Je kinderen, je poes of hond(en). Je oldtimer, je luxe woning. Of je oude huis, dat je héél mooi wilt maken, en waar je ál je vrije tijd in stopt. Kortom: alles, wat je leven vult. En eigenlijk je leven is.

Kijk, al zulke op zichzelf mooie en goede dingen misschien, kunnen afgoden zijn of worden. Ze kunnen namelijk de plaats van God innemen. Van de God van de bijbel.
En dan? Dan héb je God niet, om je te helpen. Om je liefde te geven. Om bij te schuilen in dit harde leven. En dát is pas hopeloos! Om niet de God van de bijbel bij je te hebben!

De dichter wéét dat.
Dat zonde, dat afgoderij, óók afgoderij in een jasje naar moderne snit, je van God verwijdert. En dat je dan geen hoop hebt. Dat je dan in een erg diep dal zit. Waar je zonder God met geen mogelijkheid uit komt. Dat je dan verloren bent. Hopeloos verloren!

Nou, nee. Toch niet. Want God zegt niet: je houdt er zelf afgoden op na. En eigen schuld, dikke bult. Laten die afgoden je maar redden, Ik pás ervoor! Nee, zegt de dichter, zo is God niet. Hij is in de eerste plaats: de HEER. Dat betekent: hij is de trouwe God. Die méégaat. Die erbij is. Erbij, zoals Hij is. En met wat hij voor je heeft.

En wat is dat dan? De Psalm noemt in dit vers 7 twee dingen: genade en bevrijding. Genade betekent onder meer, dat die bevrijding ook bevrijding van zonden inhoudt. Van álle zonden maar liefst! Ja, dat staat er!

Dus er is hoop.
Oók u en jij mogen hopen op God. Je uitstrekken naar de realisering van die beloften, die bevrijding, die vergeving.

Het wordt weer Kerstfeest. En dat kun je gezellig maken en samen vieren. Prima. Maar het is vooral ook het feest van de hoop. Want Jezus is op aarde gekomen, om die bevrijding wáár te maken. En dat hééft Hij gedaan. Dankzij Hem is geen enkele situatie hopeloos. En geen mens is een hopeloos geval.

Dus: óp naar Jezus. En krijg bij Hem gratis en voor niks bevrijding, vergeving. En dus: hoop!
-----------------
Zingen/bidden: (melodie: Gez. 181)
Ik komt tot U met vrezen en met beven,
ik schaam mij dood, wat heb ik U te geven?
Ik sta in 't rood, de duivel mag mij halen.
Wie zal betalen?
U schenkt mij wijn, U schenkt mij uw vergeven,
U schenkt mij brood, het ware brood van leven.
Om Jezus' wil slaat U mij liefderijk gade,
God van genade.
(Anton Chardon)