woensdag, september 20, 2006

HOOP VOOR DEZE BALLING (preek)


HOOP VOOR DEZE BALLING

Wat ben je bedroefd, mijn ziel, en onrustig in mij.
Vestig je hoop op God;
eens zal ik hem weer loven,
mijn God die mij ziet en redt. Psalmen 42:12

Politieke vluchtelingen,

er zijn er miljoenen van op deze aarde. Het is één van de problemen, die we naar het schijnt, niet kunnen oplossen. Soms kunnen we ze een nieuwe toekomst bieden, zij het ver van wat toch hun land en volk was. Maar verreweg de meest van hen zitten in kampen. Soms hebben ze nauwelijks te eten. Ze missen medische hulp. En ze wachten. Op wat? Ze zijn vaak zonder enig uitzicht op een goede toekomst. Nee, onvoorstelbaar triest, op de vlucht te zijn. In ballingschap, verbannen.

Politieke vluchtelingen zijn er eigenlijk altijd geweest. Ook in dit prachtige lied, waarvan hierboven een stukje uitgetypt staat, is een politieke vluchteling aan het woord. (Als je een bijbel hebt: de moeite waard om in zijn geheel, samen met de volgende psalm, die er één geheel mee vormt, te lezen.) Wie die man geweest is, weten we niet. Maar het lied past in de mond van vele mensen. Mensen van heel vroeger. Mensen van nu.


De dichter
hoort bij het volk Israël. En hij is een vooraanstaand man, een leider. Hij ging voorop. Misschien is het een koning. Maar misschien slaat het ook op iemand anders en een andere situatie.

Die iemand is dus banneling. Verdreven helemaal naar het noorden van het land. Dáár waar de Jordaan ontspringt. Naar het Hermongebergte. Daar is een woest, onherbergzaam gebied. Met in regentijd watervallen, grote en kleine. Die dan samen de rivier Jordaan gaan vormen. Een gebied, waar veel mensen zouden genieten van de natuur. Maar dan op een vakantietrip.

Deze dichter is daar. Maar niet op vakantie, vrijwillig. Nee, hij wordt daar vastgehouden, gevangen. Want hij hoort zijn vijanden praten. En ook wát ze zeggen. En dat is koek van een totaal ander deeg! Want waar hij nu is, daar is hij niet thuis. Zijn thuis is elders. En dat thuis, dat mist hij. En geen klein beetje ook!

Hij is bedroefd.
En zijn hart is onrustig in hem. Dat constateert hij bij zichzelf. Nou, vind je het gek! Dat kán toch niet anders! In zo’n situatie ben je ontheemd. Dan ben je letterlijk, maar ook figuurlijk vér van huis. Want je huis is je paleis, zo ongeveer luidt een engels spreekwoord. Daar ben je echt thuis.

De dichter mist zijn gewone werk van elke dag. En zijn gezin natuurlijk allereerst. Maar tóch hoor je daarover weinig of niets in dit lied. Vreemd, vind u niet? Waar je dan wél over hoort? Wat en wie hij dan wél en heel érg mist: zijn God. En de dienst van die God. En de gemeenschap, het omgaan met die God.

En de omgang met de HEER,
de God van Israël, die was in die tijd geconcentreerd in en om de tempel. Of daarvóór de tabernakel, Gods huis in de vorm van een tent. Daar was de offerdienst te beleven en alles daaromheen. En dat betekende voor deze dichter enorm veel. Dát was zijn leven!

Hij denkt eraan terug. Dát was me een feest, zeg! Niet te geloven. Wat een vreugde, samen met die grote schare! Wat een feest, dat tempelkoor te horen, met al die muziekinstrumenten. En dan die offers! Ze zeiden: je zonden zijn weg. Weggedragen. Kijk maar: het bloed vloeit. Daardoor is er leven voor jou! Ja, wat een feest!

Daarom voelt hij zich ook zo enorm gekrenkt door zijn vijanden. Namelijk als ze zeggen: “Waar is hij nu, die god van je? Waarom redt hij je niet?” Dat raakt hem diep. Dat gaat hem door merg en been. Vreselijk vindt hij dat! Dat doet het gemis schrijnen. En het is een grove belediging voor zijn God. Die is er namelijk altijd. Die kan altijd en in alle situaties helpen!

Vandaar
dat hij eigenlijk God mist. En het huis van God, de tabernakel, het heiligdom. En dat hij het huis van God veel meer mist dan zijn eigen huis! Is dát vreemd?

Nee, dat is voor een vrome Israëliet niet vreemd. Voor hem en voor iedere gelovige, ook voor de christen vandáág, is dat niet vreemd, maar heel gewoon. Alleen, het aantal vrome gelovigen is klein en dáárom komt het weinig voor. En komt het als zonderling over. Maar dat is het niet. Want het omgaan met God, dat is voor zo iemand letterlijk van levensbelang.

Dat zegt al dat beeld van die hinde. Die moetje je voorstellen in dor en droog gebied. Het beest is uitgeput van het zoeken naar water. Het moet drinken, anders gaat het dóód, zie je! Zó moet de dichter de band aan God voelen en beleven, want anders gaat hij ten onder!

Hij roept. Hij schreeuwt het uit, richting God. “God, waar bent U nou toch! Waarom merk ik niks van U? Ik ga dood zonder U, dat weet U toch? Ik kan U niet missen. Kom dan toch en help! Red me. Wanneer mag ik weer naar uw Huis? Wanneer zal ik U daar weer ontmoeten?”

Kun jij
je zulke woorden als van de dichter voorstellen? Wat zouden wij in een dergelijke situatie het meeste missen? Moeilijk te beantwoorden, want moeilijk voor te stellen. En we verkéren niet in die situatie. Maar is God en zijn dienst werkelijk belangrijk voor ons? Van levensbelang?

Hoe dat er ook met ons voorstaat, dat is wél zo. Al vóelen we het misschien anders, kunnen we God missen als kiespijn, zonder Hem is er geen leven. Komen we óm van dorst. En mét hem is er leven, dat verzeker ik je. En kijk, dát stelt jou en mij wél voor een keuze. En een keuze, waar veel, ja eigenlijk alles, van afhangt…

En, een tweede zaak,
die de dichter jou en mij aanreikt: dat samen zijn, dat is óók zoiets geweldigs. Als je dat mist, dan voel je dat. Dan doet dat echt flink pijn. Mensen, die niet (meer), al dan niet tijdelijk, de kerkdiensten kunnen bezoeken, die weten daar over mee te praten.

Jammer eigenlijk, dat je dat dán pas zo gaat waarderen! Dus: geniet van dat samen zingen, samen luisteren. Van dat sámen de kerkdienst beleven. Dat samen gemeente zijn. Geniet er nu van, voordat je het, misschien lange tijd of voorgoed, moet missen…


Met God leven
is LEVEN (met hoofdletters). Leven van belang! Maar dat kan wel ánders voelen. De dichter praat tegen zichzelf. Hij moppert eigenlijk. “Wat ben je bedroefd, man. Wat een treurige zielepiet ben je. Heb je de moed nu al opgegeven? Wat ben je onrustig en depressief. Wat helpt het, jezelf zo te beklagen. Stel je vertrouwen op God. Vestig al je hoop op hem”.

Daar is alle reden voor, zegt de dichter tegen zichzelf. Er komt een andere tijd, dat is vast. De HEER zal doen, wat hij altijd heeft gedaan: redden.
Ik zit in een diepe dip. God lijkt zo ver weg. Ik zie hem niet. Merk niets van hem. Dat is nu. Maar het wórdt anders.

Want God
is er wél. Hij heeft mijn klacht gehoord. Hij is een God met oren. En met ogen. Hij ziet mij. En hij ziet mij met een blik vol liefde. En die liefde zet hem aan tot actie. Een reddingsactie komt op gang.

En die is gekómen, al weten we niet hoe. Want we kennen de dichter niet. Maar hij is gered. Deze politieke vluchteling werd geholpen. Hij kwam thuis. Dat is zeker. Want God is redder. Later heeft hij de dienst in tabernakel of tempel weer meegemaakt. Weer feest gevierd, temidden van de feestvierende menigte! Dankzij God, de redder. Ja, God is dé redder.


Dat is duidelijk geworden
voor iedereen. Namelijk toen Jezus kwam. Toen hij de offerdienst verrichtte. Zélf het Lam was. Zijn bloed stortte. Ja, daar kunnen we wel problemen mee hebben. Met dat bloederige gedoe. Dat is te begrijpen. Maar het was absoluut noodzakelijk. Anders was er géén redding, géén toekomst. Dat kon alleen zó…

En die Jezus lééft,
door de dood heen. En Hij heeft gezegd: Ik ben mét u. Hij is bij ons, als de redder. En dat hélpt, zie je! Dan moeten we ons wel láten helpen. Dan moet die noodkreet richting God. Dan mag je gerust aan Hem zeggen: “Hallo, bent U daar? Ik ben hier, hoor. Hoort U mij? Waarom vergeet u mij? Ik weet, dat ik dat driedubbel verdiend heb. Maar de Heer Jezus heeft alle schuld toch voor mij weggenomen? Help me alstublieft”.

Maar dan moet je óók jezelf aanpakken. “Wat ben je toch depressief, man! Houd toch op met dat gemekker! Vestig je hoop op God. Dankzij Hem, en zijn totaal onverdiende liefde voor je, komt het goed. Je komt thuis. Je komt thuis bij God! Wanneer dan ook, hoe dan ook. Vast!”

Dat helpt! Want Jezus redt!
Amen.
-----

Punten voor dankzegging en voorbede :

Bidden, dat echte politieke vluchtelingen hulp mogen ontvangen.
dat de oorzaak van het moeten vluchten wordt weggenomen:
oorlogen, dictatuur enz.
Bidden, dat U en uw dienst steeds belangrijker voor ons worden.
om (meer) liefde voor uw dienst en voor het gemeenschappelijke
karakter daarvan.
Bidden voor mensen, die depressief zijn, ver van huis; dat ze God aanroepen en in zijn kracht zichzelf (leren) aanspreken en aanpakken.
God prijzen, omdat Hij redt en redder is in Jezus.


Voorstel voor een orde van dienst:

Eventueel vooraf: Gez. 392:1,3,4

Na votum en groet: Zingende Gezegend 273:1,2,3


(In ochtenddienst: als verootmoediging lezen: Psalm 143: 1,2
Zingen: Ps. 143:8
Gods wil: Matth.5:13-16
Zingen: Ps. 143:9)

Gebed om de Geest
Lezen en zingen: Psalm 42 en 43 en wel: Lezen: Ps. 42:1-5, zingen: vers 3, lezen Psalm 42: 7-11, zingen vers 7; lezen: Psalm 43: 1-4, zingen: vers 5
Verkondiging
Zingen: Gez. 427: 6,7,8
Gebeden
Zingen: Ps. 149: 1 (middagdienst: 12 artikelen) en 5
Zegen.


(september 2006)