woensdag, april 26, 2006

ZEG EENS HET GRAF VOORGOED VAARWEL! (Preek)


“Graf, zeg maar dag met het handje !

"De graven werden geopend en de lichamen van veel gestorven heiligen werden tot leven gewekt..." Matt. 27 : 52

Jongens en meisjes:
Vinden jullie het ook zo fijn, jarig te zijn? Ja, hé? Ja, natuurlijk! Want dan krijg je cadeautjes! En een mooi cadeautje krijgen, daar zijn we allemaal wel voor ín!

God, de Vader in de hemel, heeft ons óók een cadeau gegeven. Wel veel méér cadeaus eigenlijk. Want je kent dat liedje wel misschien: “Alles wat ik heb, dat heb ik van mijn Vader”. Nou, dat is wáár. We leven van geschenken, die God ons elke dag weer geeft.

Eén van de mooiste
en beste en belangrijkste geschenken van God aan ons is de bijbel. En waaróm is die bijbel dan zo mooi en goed en belangrijk voor ons? Het is per slot van rekening alleen maar een boek. Er zijn zoveel boeken, die mooi en goed en belangrijk zijn! Wat is Gods bedoeling met en in die bijbel?

Die bedoeling is niet, ons informatie te geven over allerlei dingen. De bijbel is geen encyclopedie. Een boek, dat je kunt opslaan om even te kijken, hoe het is. Hoe het zal gaan in de toekomst bijvoorbeeld. Nee, de bijbel is openbaring van God. Hij zegt, wie God is. En vooral, hóe Hij is. Wat Hij doet en geeft. Hij heeft zelfs zijn eigen Zoon gegeven. Ja, Jezus is eigenlijk HET geschenk van God.

Die Jezus is geboren, heeft hier op aarde rondgewandeld. En Hij heeft geleden en is gestorven aan het kruis.

Nu zijn er toen Jezus werkelijk stierf,
bijzondere dingen
gebeurd. Eén van die dingen wordt beschreven in het vers boven deze preek. En dat gebeurt dus, om jou, u en mij iets te openbaren, dat God betreft. Ons te vertellen, wat Hij in Jezus gedaan heeft en zal doen. Niet álles wordt ons verteld. Maar wát verteld wordt, ook wat in de tekst staat, dat heeft betekenis voor ons. Dat is góed voor ons, om te weten.
We willen samen kijken. En vooral luisteren.


“De graven werden geopend”.
Ja, dát staat er! Vindt u dat gewoon? Dat gebeurt toch nooit? O ja, bij ons wordt soms een graf open genaakt, om het lichaam nader te onderzoeken, of om DNA te vinden in verband met een misdaad. Maar daar daarna wordt het lijk weer snel weggestopt. En na zoveel jaar wordt het graf geruimd wegens ruimtegebrek.

Maar deze graven werden geopend, om er ménsen uit te laten. UIT de graven, wonder boven wonder! Inwoners van Jeruzalem werden daar uiteraard begraven. Maar ook anderen wilden graag daar begraven worden. Want Jeruzalem is “de heilige stad”. Dat betekent: apart gezet, voor een bepaald doel afgezonderd, voor Gód apart gezet. Jeruzalem was de stad van de Here God. Nu, wie wil dáár niet begraven worden! Het is fijn, ook dán dicht bij God te zijn.

De graven toen waren
rotsgraven,
in de rotsen uitgehouwen. Met een grote ronde steen werd de ingang afgesloten. En slechts met verenigde kracht kon die steen voor die opening weggerold worden. Nu worden ze geopend. Hoe en door wie? Er is maar één antwoord te geven: dat doet God zélf.

Maar Hij gebruikt daar middelen voor. Want er vond een aardbeving plaats. En als gevolg daarvan scheurden de rotsen. En werden de graven geopend. Sómmige graven. Die van gestorven heiligen, die daar begraven waren. Heiligen zijn heilig zoals Jeruzalem heilig is. Heiligen zijn dus mensen, die bij God horen. Die aan Hem verbonden zijn. Echte gelovigen, niet meer, niet minder.

Hun graven gingen open, als gevolg van wat God deed, mede door middel van het beven van de aarde. En die heiligen werden ook gewekt. Zoals ’s morgens moeder of vader de kinderen wakker kan maken. Nou ja, mocht dat al nodig zijn. Als de kinderen ’s avonds op tijd naar bed gaan, dan gebeurt het vaak andersom. Dan maken ze hun ouders wakker.

Maar goed, hier staat het woord, dat ook gebruikt wordt voor dát wakker maken. De opwekking van deze gelovigen is: wakker maken uit de slaap van de dood. Zoals ook hun sterven hier “ontslapen” genoemd wordt. Hun begrafenis was eigenlijk ook een “te slapen leggen”.

In dat geloof
hadden ze geleefd. In dat geloof waren ze gestorven. “Straks word ik in die spelonk, dat uitgehouwen graf in de rotsen, te slapen gelegd. En eens word ik weer wakker gemaakt”. Hier blijkt, dat die maar tijdelijk is, die doodsslaap. Aan het eind van de nacht van de dood worden Gods kinderen wakker gemaakt. Dat kon je toen op Golgotha zien.

Het staat er eigenlijk heel koel en nuchter, realiseer ik me. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Maar dat is het natuurlijk allerminst. Het is een geweldig wonder! Het is wéér zo’n machtig geschenk van de Vader in de hemel. De bijbel zegt immers, dat we de dood voorgoed verdiend hebben, dubbel en dwars! En dan dit! Ontslapen. Inslapen. En weer wakker gemaakt, opgewekt worden.

U moet het zich maar even heel concreet voorstellen. U hebt vast wel ooit aan het graf van een geliefde gestaan. Van uw moeder misschien. En stel u nou eens voor: op een dag staat ze zo maar voor je neus. En dat zonder die dementie, die haar laatste jaren tekende. Zonder elk gebrek.Vernieuwd, verheerlijkt. Stel je voor!

Wat een wonder!
Niet te geloven! Het gebeurt nu, in onze tijd, dan ook niet en nooit. Er is niets van te zien. Wat daar, toen Jezus stierf, op Golgotha gebeurde, was een téken. Een soort ANWB-bord, dat ons ergens héén wijst: in dit geval naar de toekomst.

In het Oude Testament, het eerste onderdeel van de bijbel, lezen we over de tekenen, die hier te zien zijn: die duisternis bijvoorbeeld. En in het boek Daniël lezen we, dat velen, die slapen in de aarde, in het stof, zullen ontwaken (12:2). En in het tweede onderdeel van de bijbel, het Nieuwe Testament lezen we, dat dit zal gebeuren. Bijvoorbeeld in 1 Thess. 4 en 5 wordt duidelijk gezegd, dat de doden uit de graven zullen gaan. En dat de gelovigen dan zullen leven met hun Heer, voorgoed.

Niet te geloven, zei ik. Nou, veel mensen vandaag –en het worden er steeds meer- geloven het dan ook niet.
Dood is dood,
dus nu plukken wat er te plukken valt. Daar moeten we ’t mee doen. En u en jij? Geloof je in een opgewekt worden uit het graf? Of heb je er moeite mee?

Ik wél. Ik heb er grote moeite mee. Ik ben dominee, maar toch. Ik geef het maar eerlijk toe.Je moet je voorstellen, wat er overblijft -of juist niet overblijft- van een menselijk lichaam, als het lange tijd in het graf ligt.
En dán geloven, dat eens de graven openbreken en mensen óp zullen staan, alsof ze hebben liggen slapen? Onvoorstelbaar toch?

Ik heb er moeite mee.
En tóch gelóóf ik het. Ik geloof het vást. Omdat ik vast vertrouw op en geloof in Hem, die ons de bijbel cadeau heeft gegeven. Hij belooft ons dit. En daarom zal het gebeuren. Hoe ongelooflijk en onvoorstelbaar het ook is. En ik zeg tegen u en jou: geloof God maar. Stop met die menselijke gedachten. Vertrouw op zijn woord, als een kind.. Want dit wordt werkelijkheid!

Het gaat hier immers om Jezus en zijn werk. Hij kwam op aarde om iets te doen aan het probleem van de zonde en de gevolgen daarvan. Om die zonden te verzoenen. En de gevolgen van de zonde totaal op te ruimen.

En nu blijkt, dat
die arbeid gedaan, volbracht
is, áf is. En zie, het was goed! Kijk maar naar wat op Golgotha gebeurt. En kijk naar de tempel: het zware gordijn, dat de toegang tot God blokkeerde, is stuk gescheurd. De toegang naar Gods troon ligt helemaal open. En de gráven gaan open. Dat zegt: Jezus is niet ten onder gegaan. Nee, Hij heeft de duivel en de dood er onder gekregen. Hij is niet dood, Hij lééft. Want Hij heeft overwónnen, hoera, beter: halleluja! Dat betekent: loof de HEER!

Het gaat om Jezus,
niet om die heiligen, die uit de graven gingen. We weten gelukkig ook maar weinig van hen. Niet, wie ze waren. Alleen, dat hun graven open gingen. Dat ze uit hun graven kwamen, op de derde dag. Na Jezus dus. En dat ze door veel mensen gezien werden. “Ze maakten zich aan velen bekend”, zo vertaalt de Nieuwe Bijbelvertaling.

Dat kan. Maar letterlijk staat er: ze werden zichtbaar gemaakt aan velen. Dat staat er na de opstanding ook verschillende keren van Jezus. Net als Jezus hadden ze dus niet een gewoon menselijk lichaam. En leefden ze niet onder de mensen in Jeruzalem. Nee, ze hadden een nieuw, verheerlijkt lichaam. Een lichaam, dat zich kon vertonen, maar ook weer inzichtbaar worden. Ze waren er dus maar tijdelijk, heel korte tijd. Ze hadden geen aards lichaam. Ze woonden hier niet meer. Ze hadden hun thuis bij de Heiland. Maar Des te meer: onbegrijpelijk voor ons. Totaal onbegrijpelijk!

Maar duidelijk is hier: Jezus leeft.
En die gelovigen leven. En dat in een verheerlijkt lichaam. En ieder die gelooft in Jezus, staat dát te wachten. Zo is het beloofd. “Dit zegt God, de HEER: mijn volk, ik zal jullie graven openen, ik laat jullie uit je graven komen… Ik zal jullie mijn adem geven, zodat jullie weer tot leven komen.” Zo staat het in Ezech. 37. God spreekt en totaal uitgedroogde menselijke botten worden weer levende mensen!

En wéér wil ik wel “Halleluja” zeggen. Want wat is dit heerlijk! Heerlijk ook voor u en jou, als je Jezus niet kunt missen. Dit zegt: de dood heeft niet het laatste woord. De dood is niet de grote overwinnaar. Nee, dat is de Heiland! En daarom komt er een grote, wereldwijde opstanding van de doden. Gaan álle graven open, En raken álle graven leeg. Elk kind van God zegt: “Tot nooit meer ziens, graf, ik zeg je vaarwel, voorgoed!”

Dát belooft God hier.
Gelooft u dat? Ja, ik weet het, want ik ervaar het letterlijk aan den lijve: het is moeilijk, zover te komen. Je over te geven aan God en wat Hij belooft. Ik ervaar: het is zwaar, dat vol te houden, als de zorgen groot en veel zijn. Als de beperkingen van je lichaam je steeds meer plagen. Als de ouderdom steeds hogere tol eist. Als je rondom in deze wereld de dood grote overwinningen ziet behalen. In Bagdad. In Afrika. In je familiekring. Om dan toch te blijven vertrouwen op Jezus’ overwinning.

En toch: die overwinning was groot en beslissend. En de gevolgen zijn geweldig. En ze zijn zeker. Voor ieder, die zijn vertrouwen richt op deze belofte. Die zich als het ware vast klauwt aan deze Overwinnaar. De vervulling van deze beloften, van dit teken, ik verlang er in mijn beste momenten wel eens erg naar!

Dan zul je wat beleven!
Onvoorstelbare dingen. Uit het graf, met verheerlijkte lichamen. Elkaar zien, met eigen ogen, groot van verwondering. Dan mag je zelfs Jezus zien. De gestorvene, die verheerlijkt is en lééft.

Ja, dan zul je wat beleven! Onzegbare, onvoorstelbare, onbeschrijfelijke dingen. Dan zul je wat beleven!

Zul jij dat beleven? Omdat Jezus het helemaal voor je is?
Dan neem je me het vast niet kwalijk, als ik nog één keer zeg: Halleluja, prijs God!

Amen.

Voorstel van een liturgie:

Eventueel vooraf: Gez. 288: 1,3
Na votum en groet: Gez. 288:4,8

[In ochtenddienst: Lezen: Ezech.18:30-32
Zingen: Ps.25:3
Gods wil: Luc. 6:27-31 en 36-38
Zingen: Ps.25:2]

Gebed
Schriftlezing Oude Testament: Ezech. 37:1-10
Zingen: Gez.300:4,5,6
Schriftlezing Nieuwe Testament: Matth. 27: 30-33
1 Cor. 15:50-57
Zingen: Zingende Gezegend 154 (of eventueel Gez.279:2,6)
Preek over Matt. 27 : 52
Zingen: Zingende Gezegend 175 (of eventueel Ps. 68:7

Gebeden
Zingen: Ps. 103:1 (in middagdienst: geloofsbelijdenis en) 2



Handvaten voor de dienst der gebeden:

Dank U wel voor de cadeaus, die U ons geeft; voor de bijbel, voor de Heer Jezus, zijn liefde, de vergeving van onze schuld door zijn lijden en sterven, voor het léven, dat Hij ieder van ons wil geven; voor het graf, dat niet een gevangenis, maar een poort blijkt.

Help ons, de bijbel te lezen zó, dat we u (beter) leren kennen. Geef ons uw Geest daarvoor.

Geef ons overgave aan U. Zodat we in vertrouwen elke avond gaan slapen. Maar ook eens ons hoofd neerleggen om te ontslapen. In vertrouwen: de Vader roept me straks wakker.
Dank U wel voor de toekomst. Voor het geheelde leven op een geheelde aarde.

Help ons te geloven, dat de graven open gaan. Kom ons in ons ongeloof te hulp.

Lofprijzing voor zóveel goeds!


(april ’06)
-----------------------------------------------------------------------------------------------------

Wij zingen God ter ere in grote dankbaarheid
daar Hij ons leven leidt en weet wat wij ontberen.
Hij maakte ons genegen te zorgen voor elkaar.
Zo zien wij jaar na jaar zijn goedheid en zijn zegen.

Al krimpen mijn gedachten en raak ik woorden kwijt,
verlies ik taal en tijd, uw woord is levenskrachtig.
Er zijn herinneringen, uw hartslag in mijn oor,
als ik uw klanken hoor en psalmen mee kan zingen.

O Christus,man van smarten, herhaal in ons gemis
dat er verwachting is. Wij hopen zo van harte
eens recht van lijf en leden te lopen in uw licht.
Met jeugd en vergezicht zult U ons nieuw bekleden.

In geven en ontvangen is ons de Heer nabij.
Van hand tot hand geeft Hij de zorg, die wij verlangen.
Nu loven wij U, Here, die onze handen vult
met lijden en geduld: U brengt uw werk tot ere.
(Ria Berkent, uit: Zing met de hemelboden)
(eventueel te zingen op de melodie van Psalm 92)

woensdag, april 05, 2006

DE OPGESTANE IS HERDER (meditatie, Paasfeest)



DE OPGESTANE IS HERDER

“Hij is verschenen aan Kefas” 1 Korintiërs 15:5 NBV

Er is heel wat nagedacht
over de ontmoeting, die boven deze meditatie vermeld staat. Want die “Hij”, die hier verschijnt, dus zich laat zien, is Jezus. De Jezus, die doodgemarteld is. Die heeft gehangen tussen hemel en aarde, genageld aan een kruis. Wiens lichaam in een graf gelegd is, met een enorm grote, ronde steen vóór de opening van het in de rotsen uitgehouwen gerold. De Jezus, van wie geen enkele twijfel overgelaten was: Hij was dood. Punt, uit!
Maar nu dus: niks niet “punt uit”. Hij laat zich zien. Hij lééft!

En die andere heet Kefas. Zo op het oog een grote onbekende. Maar hij is de bijbellezers zeer bekend. Want het is Hebreeuws voor: Petrus. Dit is de leerling van Jezus, die altijd vooraan stond. Die zoveel uitstraling had, dat hij door iedereen als leider werd erkend. Maar die wel zó vreselijk door de mand gevallen was! Niet normaal gewoon. Hij had Jezus namelijk verloochend.

Hij was zó bang
tijdens het proces-Jezus! Daar was hij in de marge bij aanwezig namelijk. En toen had hij drie keer verzekerd, in antwoord op vragen: “Of ik bij die verdachte hoor? O nee, geen sprake van. Ik ken hem niet”. Niet best dus. De leider van de leerlingen liet het helemaal afweten. Zijn naam was haas!

En nu komt de uit de dood, van tussen de lijken opgestane Meester die leerling opzoeken. Dát wordt een pittig gesprek, dacht ik zo!

Nou, dat zál dan wel.
Dat kan best het geval geweest zijn. Maar ik mag dan zo mijn gedachtes hebben. Maar dat is uiteraard totaal onbelangrijk. Belangrijk is alleen, wat de bijbel daar over zegt. En dat is: helemaal niets. Daar wordt geen woord, geen letter, aan gewijd. En de enige conclusie is daarom, dat ik en jij en u daar niet éne snars mee te maken hebben.

Want als je over dat tweegesprek iets gaat zeggen, dan loop je vlak langs het randje van een afgrond. En dat is gevaarlijk. Dan kun je zómaar vallen. Dan kun je vastlopen met je meditatie-schip op zandbanken. Dan kun je verzeilen in leuk gevonden, maar zelfbedachte fantasieën.. En daar heeft niemand wat aan!

Nee, God vindt het niet nodig, ons daarover te informeren. Als hij ons er iets door wilde leren, dan had Hij het wel op laten tekenen. Maar Hij gaf ons de bijbel niet, om puur onze nieuwsgierigheid te bevredigen. Maar dit blijkt privé-terrein. Dus houden we onze wijsneus er maar buiten.

Wél is belangrijk, dat de opgestane koning, de Levensvorst zich láát zien. Dat Hij mensen opzoekt. Mensen, die vertwijfeld zijn na zijn dood aan het kruis. Mensen, die nog twijfelen. Die nog niet vast geloven, dat Hij leeft. Mensen, die zitten met wat voordien gebeurd is in hun leven, zoals Petrus.

Die zoekt Hij op.
In pastorale, herderlijke zorg. Zorg, die toegespitst is op de enkeling. Zoals een herder in de kudde ook heeft te zorgen voor elk schaap van zijn grote kudde. Als er één kreupel is. Of een ander mankement heeft. Die neemt hij apart, om er wat aan te doen. Zó besteedt de opgestane Jezus ook persoonlijke aandacht aan ieder, die bij hem hoort.

Zo had Petrus
óók verzorging nodig. En nog wel dringend ook. Want Jezus was naar hem toe gekomen, nog op de dag van de opstanding, die zondag. Dat kunt u nalezen in het evangelie van Lucas. (hoofdstuk 24). Als de zogenaamde Emmaüsgangers hun ontmoeting met Jezus willen vertellen, krijgen ze dat te horen: “De Heer is werkelijk uit de dood opgewekt en Hij is aan Simon (de oude naam van Petrus) verschenen”.
Jezus, de Levende, heeft er haast mee gemaakt, om Petrus te spreken. Dat had deze apostel nodig. Omdat ook hij getuige moest zijn van het feit, dat Jezus uit de dood verrezen was. Ook Petrus kon zeggen: “Mensen, Jezus lééft, hoor. Echt. Ik heb Hem zelf in levenden lijve gezien”.

Om dat getuigenis te geven is het één en ander nodig. Daar moet je voor toegerust worden. En Petrus was blijkbaar door de verloochening zó aangeslagen, dat een ontmoeting nodig was. Een extra gesprek onder vier ogen. Maar wat daar precies besproken is, dat mocht en moest privé blijven. Het diende, om Petrus toe te rusten.

Want getuige zijn
van de opstanding van Jezus, dat is niet bepaald een fluitje van een eurocent. Dat dóe je niet zomaar even. Dat moet je kunnen en durven. Want dat willen velen niet horen. Daar zitten de mensen niet op te wachten. Daarom moet je vrijmoedigheid hebben. En die wil Jezus geven, ook aan Petrus. Vandaar dat pastorale gesprek.

En dat bleef niet zonder gevolg. Jazeker, er volgde ook nog een tweede gesprek. Maar dan met de anderen erbij. Als een soort openbare rehabilitatie (zie Joh. 21). Maar dat was waarschijnlijk meer voor de ánderen. Hoewel dát gesprek wel degelijk confronterend was.

Maar als het Pinksterfeest wordt en de Geest allen vervult, is Petrus de eerste en belangrijkste woordvoerder.

Jezus is de Levende,
horen wij hier in de tekst boven deze meditatie. Het is Jezus met een verheerlijkt lichaam. Hij komt en gaat zoals en waar en wanneer en hoe Hij dat wil. Een verheerlijkt lichaam heeft Hij. Maar het is toch Dezelfde. Vóór zijn dood zei Hij, dat Hij de goede herder was. En dat wás Hij metterdaad.

Hij was de herder, die elk van zijn schapen kende en leidde. Dat liet Hij zien op vele manieren. Nog wel het duidelijkst, door zijn leven te geven voor de schapen.

Maar Hij is nóg de goede herder. Die wéér en nóg elk lid van zijn kudde de aandacht en zorg geeft, dat het nodig heeft.

Ook dát is Pasen.
We hebben een levende Koning. Hij leeft. En dat om pastorale zorg te bieden.

Misschien zit u in de knoei. Heb jij je in de nesten gewerkt. Of hebt u klappen opgelopen. Want dit leven is zeker geen lolletje. De Opgestane wil gráág bij u zijn. Wil je dolgraag helpen. Wilt u dat ook?

De agenda kan wel vol zijn. Maak ruimte voor Hem. Want we hebben aandacht en zorg nodig. Hij wil die geven. Hij heeft altijd álle tijd voor je. Geen wachtlijst. Maar alle nodige zorg, nu en hier! Dus…?

Zingen/bidden: Gez. 241