woensdag, maart 29, 2006

LEUK, LOL - OF VREUGDE ? (preek)

LEUK IN DE ALLESOVERTREFFENDE TRAP

“Zij die de HEER heeft bevrijd, keren terug.
Jubelend komen zij naar Sion,
gekroond met eeuwige vreugde.” Jes. 35:10

“Leuk” is in de mode.
Alles moet leuk zijn. Als iets leuk is, dán is het goed. En als iets niet leuk is, dan moet je er mee ophouden. Dat geldt voor bijna alles. Als je “op judo” bent en je vindt het niet meer leuk, dan káp je er toch mee? Als een bepaalde studierichting na een paar jaar je toch niet bevalt, dan stap je toch over? Naar een studierichting, die je wél leuk lijkt. En als je relatie, je huwelijk niet meer leuk is, dan stap je er toch uit?

Nee, je moet niets doen wat niet leuk is. Je moet er plezier aan beleven. Je moet er lol in hebben. Zo wordt door veel mensen tegenwoordig geredeneerd. En het gevaar is groot, dat kinderen ook met deze levenshouding opgevoed worden. Dat mét de pap ook dit begrip van “leukheid” de mond en zo het mensje binnen gaat.

Maar ja, niet alles is leuk, helaas.
Het leven zélf is soms vérre van leuk. En bepaalde dingen in het leven van ieder mens zijn niet leuk. Maar dat wil niet zeggen, dat je daar dan altijd onderuit kunt. Soms moet je er wat van máken. Moet je je best doen, er tóch wat goeds van te maken . Of een zo goed mógelijk iets.

Leuk, een populair begrip.
Het woord vreugde
hoor je veel minder. Dat is een ondertussen verouderd begrip. Het is ook van een andere orde. Het is méér. Het gaat veel dieper. Het is ook veel scháárser. Want lol is vaak goedkoop. Lol kun je máken. Je kunt zelfs lol trappen. En lol maken, door een ander pijn te doen, schade te berokkenen. Ja, lol kun je altijd en overal zélf maken. Maar vreugde, die moet je eigenlijk krijgen. En omdat we uit onszelf niet zo gul zijn, is vreugde een schaars artikel.

Boven deze preek staan woorden, die daarentegen uitbundig zijn. Het gaat over “jubelen”. En er is sprake van “eeuwige vreugde”. Nou moe! Dát is me wat! Dáár kun je het mee doen! Dáár je toch voor? Ja? U ook? En jij? Lees dan vooral verder.


Het boek Jesaja
is in de bijbel mooi om te lezen. Het begint niet zo fraai. Met aankondiging van oordelen. Israël wacht de ballingschap. Maar al snel slaat de profeet een ander akkoord aan. En gaat hij spreken over bevrijding van de banden, waar de verbanning naar Babel van spreken. Er komt een terugkeer naar het eigen land. En naar “de” eigen stad: Jeruzalem, ook wel Sion genoemd.

Nou en dan gaan alle registers open, hoor! Over de terugreis, van Babel naar Sion. Die wordt op zichzelf al één groot feest! Ze maken de reis al jubelend. Ja, want de woestijn, waar ze door moeten, verandert in één groene en kleurige planten- en bloemenzee. Jonge, jonge, wat zijn ze blij, ook onderweg al! Ja, want ze zijn vrij! De HEER heeft de zijnen bevrijd.

Eigenlijk staat er:
de vrijgekochten
keren terug. Het benodigde losgeld is betaald. In die tijd dacht men dan aan het losgeld, dat een slaaf moest betalen, om vrij man, vrij mens, echt mens, te worden. Wij denken nu eerder aan een ontvoering en het losgeld, dat in die situatie voor vrijheid, voor weer echt leven, op tafel moet komen.

Ja, het volk gaat weer echt léven. Het is ook gelouterd, gezuiverd, daar in Babel. Het wandelt nu op de paden van het verbond. Het leeft nu, zoals God dat bedoeld heeft. Nou, en dat is fijn. Dan ben je blij. En niet zo’n klein beetje ook! Dan kun je jubelen van vreugde!

Zeker, want je zat in de nesten. Je wás als volk ten dode opgeschreven. Maar je komt terug. Je staat eigenlijk op uit de dood. Dát is lachen! Dat is niet maar leuk. Dat overstijgt lol vérre. Dat is leuk tot de duizendste macht!

De reizigers,
de repatrianten, ze nemen die jubel gráág mee. Ze drágen die fier op hun hoofd. Ze zijn gekróónd met vreugde, staat er. Kijk, in die cultuur kon je ook stof op je hoofd hebben. Dat was teken van rouw. Zo draagt de boodschapper, die de nederlaag van het leger en de dood van koning Saul aan David meldt, stof op het hoofd. Ik ben diep in de rouw, betekende dat.

Zo was het volk Israël in de ballingschap eveneens in de rouw. Ze hadden alle moed verloren. Ze hadden er totaal geen vertrouwen meer in, dat het ooit ook maar iets zou worden. Ze deden niets anders dan zuchten en steunen en kermen. Maar nu zijn de rollen totaal omgedraaid.. Nu zijn ze dolblij en ingelukkig. Ze lopen te huppelen en te springen, te jubelen en te juichen.

In plaats van as heeft het volk nu een kroon van vreugde op het hoofd. Ze zijn door de vreugde, die God gegeven heeft tot koningen en koninginnen gemaakt. Wát een verandering! Net als de woestijn na een overvloedige regenval.. Van dorre vlakte tot paradijs omgetoverd, beter: omgeschapen.

Ja, het volk keert terug
naar zijn land. Want God heeft er nog grote plannen mee. Plannen, die betekenis voor altijd, voor eeuwig hebben. Waar je dus eeuwig vreugde aan kunt beleven. Nou, dat moet me toch wat zijn, dacht je niet?

We zien die reizigers op weg naar hun stad, Gods stad, Sion. En we vragen ons af: waarom die vreugde voor eeuwig? Waar moet ik nou aan denken bij deze diepzinnige, zwaarbeladen woorden van deze profeet?

Nou ja, eerst maar dicht bij huis blijven. De reizigers kwamen in Jeruzalem aan. En uiteindelijk werd het weer wat met die stad. Er kwam zelfs een tempel, de tempel van Herodes. Daar werden weer offers gebracht. Ja, reden tot vreugde. Een vrome Israëliet kon zich daar intens over verheugen: zomaar omgaan met die grote, Heilige God…

Maar ééuwige vreugde?
Dan kunnen wij nu dieper in die plannen van God kijken. En we horen engelen jubelen in de velden van Efratha. En we horen Simeon zingen, en Maria, en Zacharias. En we zien de herders terugkeren naar hun kudde, en onderweg, gekroond met vreugde, God loven.

En we weten, dat Kerstfeest bepaald het eindpunt niet was. Het werd Goede Vrijdag, de droevige én blijde dag van Jezus’ dood. Toen Hij de zonden wegnam. Ze wegwaste met zijn bloed. En het werd Paasfeest. De dag waarop bleek, dat de dood overwonnen is. Dat die allen die aan de Heer Jezus vastgebonden zijn, geen werkelijke schade meer kan toebrengen.

En zo zien we reizigers onderweg naar Sion, naar de gouden stad met poorten, ingelegd met parels.
En we zien de reizigers arriveren.
De reizigers, die gekroond zijn met vreugde. De reis was niet altijd even gemakkelijk. Sommigen vooral kregen het moeilijk. De feestvreugde straalde er soms bepááld niet van af. En er waren tijden, dat er geregeld klaagzangen gezongen moesten worden. En er van jubelen geen spaan terecht kwam.

Maar ze wisten tóch, althans ze kónden het weten: we worden gedragen. En soms mérkten ze dat ook. En dan was het gejubel niet van de lucht! Dan stond er geen maat op hun vreugde. En ook in verdriet en pijn bleef heel diep van binnen de grondtoon van vreugde. Nee, leuk was het niet altijd op de weg door het leven. Maar er was wél reden tot vreugde van binnen. Want ze wisten óók van de Toekomst.

En dan komen ze áán.
Een moeilijke reis. Maar een behouden aankomst. En dan zien we, kijkend door de bril van de bijbel en het geloof: het nieuwe Jeruzalem, neerdalend op een nieuwe aarde. Nee, we zien het niet scherp. We lezen in de bijbel hiervoor alleen maar beelden. Het échte, de ware werkelijkheid blijft voor ons verborgen. Maar die kómt!

En we weten (vers 10b): gejuich en vreugde trekken de stad binnen. En gejammer en verdriet vluchten eruit weg.

Openbaring,
het laatste bijbelboek, zegt van de heilige stad, die neergedaald is: God woont bij de mensen. En Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen. Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn.

Kijk, dat is hier al onvoorstelbaar. Dat is nu op aarde en in ons leven dagelijkse kost: gejammer en verdriet. En dat andere is hier heel schaars en altijd verdund en gemengd aanwezig: gejuich en vreugde. Omdat hier die valse grote vijand nog zoveel vernielt en verstoort. Om te janken, inderdaad!

Maar dáár en dán
is het gejuich niet van de lucht. En dan is er alléén maar pure vreugde.
En dát kunnen we ons al helemáál niet voorstellen! Want lol is zó gemáákt. Maar ook weer zó verdwenen. De momenten van echte vreugde van binnen zijn schaars. En ze duren meestal wel héél erg kort. Maar vreugde, echte, die van binnen naar buiten straalt en die nooit overgaat? Nergens te pakken! Nog niet voor een miljoen te koop! Die is alleen maar te krijgen, gratis en voor niks.

En die ligt te wachten op die reizigers. Bent u één van hen? Ben jij op weg naar Sion?

Die reizigers zijn de mensen,
die God kennen.
En die wandelen op zijn weg. Op de weg, die Hij gebaand heeft. Die Hij tot stand gebracht heeft in Jezus, zijn Zoon. Dus zijn die reizigers, die straks in de stad, die van de hemel gekomen is, wel erg gék met die Jezus! Of dacht je van niet? Ik weet zéker van wél!

Want die mensen weten: zonder Hem is het niks en wordt het niks. Is er nu geen vreugde te beleven. En nooit. Voor eeuwig niet. Dus is voor hen Pasen wel heel erg belangrijk. Voor hen is de Heiland alles! Want door Hem is er toekomst. Een toekomst propvol vreugde!

Vreugde.
Nu nog een zaak van momenten. En bedorven door van alles en nog wat: door je ellendige situatie, door die ander, die het voor je verknalt met één of andere opmerking., door je eigen zonden en kleingeloof. Soms is een bepaald traject van je levensweg echt een lijdensweg. En altijd zijn er schaduwen, ook als de zon schijnt.
En dat geldt zéker ook voor gelovigen. Voor mensen, die van de Heer Jezus houden. Dan komen er even goed ellendige dingen in je leven. Soms juist nog wel méér. Omdat je dan je gaat afvragen: hoe is dit te rijmen met de liefde van mijn Vader en mijn Heiland?

Nee, rozen hebben doornen.
De vreugde straalt niet altijd van je gezicht. Maar dán is de reis hier volbracht. En dan is er eeuwige, ongestoorde vreugde. Maar die begint al hier en nu. Zoals je onderweg naar je vakantiebestemmming al voorpret kunt hebben en kunt genieten van wat je wacht. Zo zijn Gods kinderen vol vreugde om de thuiskomst in het Vaderhuis straks.

Voelt u dat ook wel eens? Nee, niet altijd. Nu hebben we hier onze taak. En die mogen we vervullen, gedragen door die diepe, innerlijke vreugde. Want we zijn vrijgekocht van zonde en dood. Het losgeld is betaald. Sion verwacht ons. God wacht op ons. En de Heer Jezus draagt ons straks in zijn armen Sion binnen. Ja echt, wát een vreugde!

Amen.

-----
Handreiking voor de dienst der gebeden:

Dank aan Jezus, die het losgeld heeft betaald. Een hoge prijs. Vrij om Hem te dienen;
Voorbede voor wie zó’n prijs niet achten en deze vrijheid verwerpen. Breng ze tot inkeer. En zegen alle werk, dat daarvoor wordt gedaan.
Voorbede voor hen die genoeg hebben aan lol.
Voor die snakken naar vreugde, maar die op verkeerde adressen zoeken
Doe ieder van ons delen in de verlossing, die Jezus tot stand bracht.
We reizen naar Sion; geef ons vreugde onderweg.
Soms is onze weg een lijdensweg; help ons, wees bij ons, draag ons.
Help ons de moeiten blijmoedig te dragen. Houd ons oog op de Toekomst gericht.
Help ons, de Heiland nog mer lief te hebben.

-----
Mogelijke orde van dienst:

Eventueel vooraf (intochtslied): Ps. 84:1,2
Na votum en groet: Ps. 84:3,4
[In ochtenddienst: als schuldbelijdenis zingen Gez. 435 : 4
Lezen: Hos. 14:5,6
Zingen: Gez. 436:5
Gods wil: Deut. 5 en Gal. 6:1,2
Zingen: Gez. 437:2 ]
(op plaatje: Sinaí, Horeb, berg wetgeving)

Schriftlezing O.T.: Jes. 35
Zingen: Ps. 87
Schriftlezing N.T.: Openbaring 21:1-4
Zingen: Gez. 288:1,4,8
Preek over Jes. 35:10
Zingen Gez. 265:1,2,3
Gebeden
Collecten
Zingen: Gez, 441:2, 6 ( middagdienst: Lezen Geloofsbelijdenis) en 11


(maart/april '06)

donderdag, maart 23, 2006

EEN DOOD-ERVARING? (Paasfeest, preek)


De levende, die dood gewéést is.

...Ik was dood, maar Ik leef, nu en tot in eeuwigheid... Openbaring 1: 18 NBV
{preek voor (na) Pasen}



Er zijn mensen,
die, zoals dat heet, een “bijna dood ervaring” hebben gehad. Bijvoorbeeld toen ze bijna verdronken. Meestal hebben die mensen zichzelf vanuit een donkere tunnel het heldere licht zien binnenzweven. En ze kwamen terecht in een ruimte, of een toestand, die geweldig mooi was. Ze vonden het jammer, dat ze weer terug moesten.

Een bijna-dood-ervaring. Als kind zongen we een liedje over dat woordje “bijna”. "Bijna is nog niet half. En een koe is nog geen kalf". Bijna dood is nog niet dood. Dáár kan niemand je over vertellen. Niemand kan vertellen over een “dood ervaring”. Sommigen kunnen zeggen: “Ik ben bijna dood geweest”. Maar niemand kan naar waarheid vertellen: “Ik ben dood geweest”.
Zo ver vervoegen wij het werkwoord dood zijn niet.


"Christenen máken
nogal wat tam-tam over dat Paasfeest. Ze zijn er wéken later nóg vol van. Eigenlijk bepaalt het héél hun leven! Dat is sterk!" Zo wordt er (hoop ik) wel eens door mensen die niet zoveel hébben met het geloof en de bijbel, gedacht.

Maar is daar eigenlijk reden voor?, denken ze er dan bij. Reden, om te spreken over en te zingen van leven. Leven na de dóód dan, hoor! Leven door de dood héén! Dáár hebben die mensen het over. En kán dat? Want er léven nu heel wat mensen. Maar aan dat leven komt onherroepelijk een einde. En dan zijn die mensen levend gewéést. Ze zijn dood. En ze zijn levend geweest.

Ja, dan kunnen zulke mensen nog wel een tijdje, en soms lange tijd, voortleven. "We zullen je nooit vergeten", staat er wel eens in rouwadvertenties. Dat blijkt in de praktijk soms al moeilijk genoeg trouwens. Maar dat voortleven, dat is dan: voortleven in de harten, in de gedachten van mensen. Méér, iets anders is het niet. Het is geen echt leven. Je kunt niet zeggen: hij of zij is dood gewéést.

Maar die christenen dan met hun Jezus Christus? Is dat Pasen en dat leven ná Pasen ook zoiets? Gaat dat ook om: iemand in gedachtenis houden. Leeft Jezus alleen voort in de harten van mensen? Of is er méér aan de hand? Gaat het om iets principieel anders? Zullen we eens samen kijken, wat die woorden (hierboven) van onze tekst daarover zeggen?


Johannes was leerling
van Jezus. En hij zit op Patmos. Dat is niet een vakantieadres. Want het is niet veel méér dan één kale rots eigenlijk, hebben ze mij verteld. Daar "zit" Johannes. Misdadigers en dissidenten werden naar dat vreselijke verbanningsoord gebracht. Dan had niemand meer last van hen. Waren ze voorgoed "achter het behang geplakt", om zo te zeggen.

Dus Johannes’ actieve apostelschap is over en uit? Moet hij zich, zoals zo velen, die uitgeschakeld zijn, afvragen: ben ik nog wel nuttig? Kan ik nog ooit iets voor Jezus en voor de mensen betekenen? Het lijkt onmogelijk. Maar....

Het is zondag.
Althans: het is de eerste dag van de week. Johannes noemt die dag in Openb. 1:10 "dag van de Heer". En sindsdien, tot vandaag toe, noemen christenen de zondag wel zo. De eerste dag van de week is de dag van de Heer Jezus. Namelijk van zijn opstanding. De dag van de overwinning op Satan, zonde en dood.

Op die dag komen volgelingen vandaag nóg bijeen, om die overwinning te vieren. De meeste agenda's en verreweg de meeste mensen laten tegenwoordig de week beginnen bij de maandag. Logisch toch? Dat is de eerste werkdag. En op vrijdagavond begint het weekend. En dat duurt dan tot en met de zondag.

Jammer toch wel. Christenen mogen de week ánders beginnen. Zij mogen beginnen met rusten, of beter: met feesten. Feest vieren ter herdenking van die grote overwinning! En daardoor gesterkt mogen ze dan op maandag beginnen met het dagelijkse werk. Het behoort dacht ik ook tot het "geheel ánders" zijn, de week zó te beleven als echte gelovige!

Op zijn eigen Dag
openbaart de Heer zich. Dáár gaat het in heel dit bijbelboek over. Het heet dan ook "Openbaring (enkelvoud!!) van Jezus Christus".

Johannes is in vervoering. Hij is in de geest. Want Christus wil hem het één en ander doen weten. Namelijk wat is, wat was, wat zal geschieden. Johannes mag zien en als profeet doorgeven, dat Jezus overwonnen hééft. Dat Hij aan de winnende hand is. En dat Hij eens de volkomen overwinning aan ieder zal laten zien.

Daarom ziet de apostel en profeet Iemand, die Jezus blijkt te zijn. En Hij is overweldigend om te zien. Vol majesteit. Een koning, DE Koning met volle macht en waardigheid. En aan zijn kleding te zien staat Hij daar eveneens als de Hogepriester.

Johannes is er ondersteboven van. Niet alleen figuurlijk, maar ook letterlijk: hij valt als dood aan de voeten van de Koning. Uit ángst!


En wie
zou niet zo gereageerd hebben! Zo is het toch? Jezus is de vriend van zijn volgelingen. Hij heeft zijn leerlingen zélf vrienden genoemd. Als jij Hem ként, dan wéét je dat. Jezus is mijn allerbeste Vriend. Hem kan ik vollédig vertrouwen.

Maar dat betekent niet, dat Hij gelijk is aan één van mijn vriendjes. Ik kan niet en nooit familiair zijn met Hem. Met Hem omgaan als met mijn vrienden. Hij is ook mijn Héér, mijn Koning! Ik heb diep ontzag voor Hem. Mij past grote eerbied. Mogen we wel weer eens goed beseffen!


Maar Jezus
is onze beste vriend. Als een vriend legt Hij zijn hand op Johannes' schouder. En Hij zegt: Wees niet bang. Dat is 1 van de 365 keer, dat die uitdrukking in de bijbel voorkomt. De krant kun je niet missen, geen dag. Zegt de reclame tenminste. Maar deze verzekering van Gods kant hoef je geen dag te missen! Die wil je moed geven voor elke dag van ieder jaar. Zonder angst de dag in- en uitgaan, met Jezus als vriend!

De Heer stelt Johannes gerust door te zeggen wie Hij is. En daarin hoe Hij is. En dat alles heeft duidelijk te maken met Pasen. "Ik ben degene die leeft". De levende. Ja, want Hij is de eersteling, die zó levend is. God de Vader is de levende, het LEVEN. Nu, dat geldt voor Jezus ook.

Maar er is méér.
Hij zegt ook: "Ik was dood". Fysiek is de Heiland als mens gestorven aan het kruis. Hij was dóód. Hij ademde niet meer. Zijn hart had opgehouden met kloppen. Zijn lichaam werd in het graf gelegd. Hij kwam terecht in het gebied, waar de dood heerst.

Maar: dat is voorbij, verleden tijd. Hij wás dood. Maar dat is gewéést. Jezus Christus is opgestaan uit de dood. Hij werd wakker. De Vader maakte Hem wakker. En toen ging Hij uit het graf. Hij wandelde van tussen de lijken vandaan, kun je zeggen.


En dat wil wat zeggen,
nou en of! Dat betekent al, dat het werk van Jezus door God aanvaard is. Dat het offer, dat Hij bracht, goed was. Dat de zonden van mensen verzoend, bedekt, weggepoetst zijn. Daar kan geen enkel mens voor zorgen. Hij wél. En dat is al een geweldig feit! Om je leven lang dankbaar te erkennen. Om altijd uit te leven! Dat ben jij toch zeker hartelijk met me eens? Daar leeft u toch ook uit?


Maar als Jezus zegt: "Ik wás dood", dan houdt dat nog méér in. Het zegt, dat de dood een geweldige uppercut heeft gekregen. De dood is néér gegaan, uitgeteld, knock-out! De duivel heerste door middel van de dood. Ieder kreeg hij voorgoed te pakken. En nu? Nu is er de levende, die dood gewéést is!

Jezus is uit de dood gekomen,
als de levende. De dood is voor Hem een gepasseerd stadium. In principe is de dood overwonnen, óók voor allen, die bij Jezus horen. Die door het geloof onlosmakelijk aan Hem vastgesnoerd zijn. Die gaan bij hun dood met de levende naar het leven! Ze zijn dood gewéést. Maar zie, ze léven!


"Ja", zegt men. En misschien zeg jij het ook wel eens. En komt het ook wel eens in uw gedachten naar voren sluipen. "Ja, dat verhaal kénnen we. Dát is de boodschap van Pasen. Dat verkondigt de kerk. Maar...is dat nou écht realistisch?"

Niet dus! Kom nou toch even, zeg. De gebroeders Grimm hadden het kunnen bedenken. Het is een sprookje. De dood is geen tunnel, geen doorgang. Maar het is het absolute eindpunt van ons allemaal. Niemand heeft echt de dood ervaren en kan dat navertellen.

De dood is. En van verleden tijd in welke vorm ook is geen sprake. Nooit van zijn leven! Er is totaal niets veranderd sinds Jezus zogenaamd is opgestaan, Kijk maar om je heen naar al die graven, bijvoorbeeld op een oorlogsbegraafplaats!

En toch...
En tóch is het geen sprookje, geen droom. Het is de zoete waarheid. Het is echt. Jezus is echt, is werkelijk de levende. Hij is zó reëel, dat Johannes er letterlijk en figuurlijk van ondersteboven was. Hij schrok zich een hoedje, zeg maar. Terwijl hij Jezus zo goed en van nabij kende. Eigenlijk het beste van al de leerlingen zelfs. Zó echt was de Jezus, die hij zag. Zó waar is het, dat Hij de levende is!


En of
er iets veranderd is? Reken maar van yes! Want die weer levende Koning heeft in zijn strijd met de dood, en de koning van de dood, de Satan, een verovering gedaan. Hij heeft de sleutels van de dood en van het dodenrijk. En het dodenrijk, de hades, is in bijbels spraakgebruik de plaats, waar de gestorvenen verblijven.

Nu, de levende Jezus bezit de sleutels. Als je een huis gekocht hebt en je ontvangt de sleutels, dan betekent dat bevoegdheid en macht. Dan kun je verhuizen. Dan kun je je nieuwe huis in. Je kunt er binnengaan zo vaak en wanneer je maar wilt. Je kunt er vrij over beschikken.

Jezus heeft de macht, de bevoegdheid, de beschikking over dood en dodenrijk. Tijdens en na het sterven blijven de mensen binnen zijn bereik.

Of er wat veranderd is
met Pasen? Nou en of! Jezus is dood gewéést. Hij is nu de levende. En Hij heeft gezag over dood en dodenrijk. Dat betekent véél. Niet alleen, dat het offer voor mijn zonden aanvaard is door God. Dat ik in Jezus vrij ben van schuld en van straf. IK vrij, rechtvaardig voor God! IK kind aan huis bij de Vader! Onvoorstelbaar. Maar wáár!

Maar er is veel meer. Ik mag dag in dag uit leven met de levende! Ik mag ook de dood in met Hem. En de dood dóór! Ik kan er weer uit. Want de levende, die mij ook in de dood niet verlaat, heeft de sleutel! Hij neemt mij mee naar het huis van de Vader! Dat graf, waar mijn lichaam in gelegd zal worden, gaat weer open! Dood en graf hebben niet alleen een ingang, ze hebben ook een uitgang. En zo zijn ze een doorgang. Een poort naar een leven zonder end.

Nou en of! Er is héél wat veranderd. Dat mag ik vanuit de tekst verkondigen.

Maar iemand anders
zegt of denkt nu misschien: ik heb alleen maar vraagtekens. Wat is van al dat moois dan eigenlijk te zien? Helemaal niets toch? Ik zie alleen lijken, bijvoorbeeld in Irak, die dood zijn en dood blijven. Ik zie alleen maar graven, en soms massagraven. En de sleutel is er niet!

En toch: dat leven, de levenden, de geopende graven, ze zijn te zien. God laat het je zien met het oog van het geloof, kijkend door de bril van de bijbel. Als je erom vráágt, ga je het ontdekken. Vraag om de bril van het geloof. Het geloof in God en in het woord van God. Dat biedt veel echte troost!

De levende Jezus, koning en hogepriester, draagt Johannes op, om te schrijven. Om zo profeet te zijn. Het woord door te geven. Dat er een levende Jezus is. Voor de kerk van toen, in haar situatie. En voor de kerk van nu. Doorgeven, wat er gaat kómen. Namelijk, dat Gods plannen doorgaan.

Ze gaan zéker door!
Want Jezus is de levende! Dat biedt perspectief! Voor de wereld.. Maar óók, zélfs voor mij!

Amen
-----

Voorstel voor de liturgie:

Vooraf: Gez. 217: 2,3
Na votum en groet: Psalm 40:1,2
[In ochtenddienst: ter verootmoediging en bemoediging: Gez. 449: 1,2,3,4
Gods wil: Romeinen 6:1-7
Zingen: Gez. 449: 5]
Lezing: Openbaring 1 : 9-20
Zingen: Gez.259
Preek over vers 18
Zingen: Ps. 17:7
Na gebeden: Gez. 476:1 (middagdienst: geloofsbelijdenis van Nicea) en 476:4
-----

Aandachtspunten voor de dienst der gebeden:

Bidden, om realiteit van God en boodschap van zijn woord (meer) te stellen boven de "realiteit", die we zien –dat de dood laatste station is.

Voorbede voor die twijfelen aan de realiteit van de Opstanding;
"Kom ook mijn eigen ongeloof te hulp".

Voorbede voor die een leven hebben te leiden, dat strijdt met wat de tekst en de preek verkondigden: vluchtelingen, vervolgden, gehandicapten enz.

Voorbede voor stervenden. Dat ze mogen ontslapen!

vrijdag, maart 17, 2006

IS HET LIJDEN GODS SCHULD? (preek, event.Lijdenstijd)


IS MIJN LIJDEN GODS SCHULD ?
(preek, kan in de lijdenstijd, voor Pasen, gelezen worden)

U bent wreed voor mij geworden,
met al uw kracht hebt u zich tegen mij gekeerd”. (Job 30 : 21)


Lijden,
voor wie is dat een onbekende zaak? Ieder, die ook maar een beetje kan zien en horen en nadenken, komt er mee in aanraking. Als iemand uit een nog niet ontdekt idyllisch dal in the middle of nowhere het “voorrecht” zou hebben één dag te delen in de aspecten van onze “beschaving”, dan wist hij er al van.

Lijden, elke krant, elke Journaaluitzending zit er vol mee. Vol met lijden van allerlei aard. Lijden door natuurrampen: lawines, overstromingen, aanhoudende droogte. Lijden door wat wij als mensen elkaar aandoen: lijden door aanslagen, gevechtshandelingen. Lijden in het persoonlijke vlak: mishandeling, verkrachting, ziekte. En ik zou nog een hele tijd door kunnen gaan.
Er wordt heel wat afgeleden op deze aarde.

Veel mensen –ik denk zelfs: iedereen wel van tijd tot tijd, ook gelovende christenen- vragen zich wel eens af: wat is nou de rol van God in al dat lijden? Is lijden Gods schuld eigenlijk? Heeft God te maken met het lijden in deze wereld en in mijn leven? Ik probeer daar in deze preek iets over te zeggen. Of God een plaats daarin heeft, en zo ja, wélke.


Het antwoord van Job
is héél zeker. Geen twijfel mogelijk, het antwoord is: ja. God heeft alles te maken met mijn lijden. En dat lijden van die Job, dat wás me nog eens wat!

Job wordt in het bijbelboek, dat zijn naam draagt, beschreven als een rijke herdersvorst. Grote kudden had hij in bezit. Kudden schapen en geiten, kamelen, koeien, ezels. Bovendien had hij veel personeel. Toen, zoals gebruikelijk, in de vorm van slaven en slavinnen. Ook was er nog een ander soort rijkdom in zijn leven: hij had een vrouw, met veel kinderen –dat werd toen als een grote rijkdom beschouwd. En wel 7 zonen en 3 dochters.

Wij hebben als uitdrukking: hij is zo arm als Job. Maar toen kon dat net ánders luiden: hij is zo rijk als Job.
En Job zag al die schatten als zegen. Ja, want hij was nog vróóm, godsdienstig ook. En dat is een nóg grotere schat. Groter dan alle schatten op aarde bij elkaar! Hij kende God, had Hem lief en leefde dagelijks dicht bij Hem. Hij kende de rijkdom van de persoonlijke omgang met God. Hij sprak dagelijks met Hem, bijvoorbeeld over zijn kinderen. Ja, wat een weelde, in alle opzichten!

Maar ja, als je meent,
dat zoiets niet en nooit aangetast wordt, dan heb je buiten de waard gerekend. En die horecaman is in dit geval de tegenstander van God, duivel of Satan genaamd. Die kan zoiets niet hebben: dat er iemand stinkend rijk én vroom is. Rijkdom moet je bij God wégjagen, vindt hij. En omdat in dit geval niet gebeurd is, moet het ánders.

Hij krijgt, op zijn verzoek, van God gelegenheid, die aardse schatten van Job af te pakken. Dan zal die vroomheid ook wel verdwijnen, denkt de boze. En daar heb je ’t gegooi in de glazen al! De ene na de andere Jobstijding bereikt hem.

En Job raakt Job op één dag álles kwijt. De boden blijven komen op die dag! Ze melden het bericht van het verlies van al zijn bezit. Al zijn dieren verdwijnen in één klap. En zelfs al zijn kinderen komen in één keer om. Zó, dat hij niets overhoudt, geen bezit, geen kinderen. Zelfs zijn vrouw verliest hij. Niet letterlijk. Maar ze verwijdert zich wél geestelijk van hem, door zijn God vaarwel te zeggen.

Uiteindelijk
moet Job ook zijn gezondheid nog missen. En daar zit hij, als een hoopje ellende op de vuilnisbelt! Als menselijk grof vuil!

Zijn vrienden zoeken hem op. Dat is tenminste nog positief. Want verder laat ieder hem in de steek. Taal noch teken geven ze! (Voor wie het na wil lezen: Job 19:13 en 14). Maar zij zijn er! En dat doet goed! Dat is ook goed. Als je je vriend in de nood niet laat stikken. Al zit je dan ook zwijgend bij hem, je staat tenminste áchter hem. En soms schieten woorden tekort. Raken die kant noch wal. Dus: zwijgend naast een mens in nood staan, dat is een echte vriendendienst!

Ja, maar de vrienden van Job gaan het zwijgen doorbreken. En ze hebben het antwoord al klaar. Het antwoord, dat toen vélen hadden. Het antwoord, dat grofweg neerkomt op “eigen schuld, dikke bult”. Sorry, maar je moet het er zelf naar gemaakt hebben, waarde vriend!

Nu staat er van Job, dat hij rechtschapen en onberispelijk was. Dat betekent, dat hij in heel zijn leven op alle punten rekening hield met God. Dat bléék bijvoorbeeld in zijn gebedsleven. Hij deed voorbede voor zijn kinderen, als die een feestje hadden. Voor het geval dát, zie je. Als er eens verkeerde dingen gebeurden.

Dus hebben de vrienden ongelijk.
En als het dan toch zó in je leven gaat! Als alles je wordt afgepakt, létterlijk alles! Afgepakt door Gód, wel te verstaan. Dat is Jobs overtuiging. Want God is almachtig. En Hij leidt alle dingen. Dus ook zijn leven. Daarom moet zijn conclusie wel zijn: God is wreed voor hem. Dat is Hij geworden. Dat was vroeger niet zo. Maar nú wél. God gebruikt nu zijn macht niet vóór, maar tégen hem, Job.

Job voelt zich speelbal in die almachtige handen. God laat hem nu vállen. Als een baksteen, plof! Of als een pluisje, dat wegwaait in de wind, ft, wég! Zoals een lastig insekt wordt weggeslagen of doodgemaakt!

Waarom ís dat, vraagt de lijder zich af. Zijn zónden, die kunnen de reden niet zijn. Want hij heeft geleefd op de manier, die Deze van hem vroeg. Hij heeft althans geen grote zonden begaan, waar zulk vreselijk lijden het gevolg van moet zijn. Zo redeneerde Job, zoals men algemeen toen de zaken beredeneerde.

Dus kwam Job tot een ernstige, maar onontkoombare conclusie: God is onrechtvaardig ten opzichte van hem. Onheil, dat komt voor in deze wereld. Maar het moet onrechtvaardige, goddeloze mensen treffen. Mensen, die zich geen zier bekommeren om God en zijn wil. En die zich daarom geen moment iets gelegen laten liggen aan hun naaste. Als zúlke mensen door onheil getroffen worden, jammer voor hen, maar daar hebben ze ’t naar gemaakt.

Maar wie oprecht is en vroom leeft, hem wacht Gods zegen. Dat is de enige logische en goede weg. Zo hoort het te gaan. Maar dit? Dit kán gewoon niet. Dit is onverklaarbaar. Dit is onrecht, puur onrecht, 100 %, 24 karaat! Dit past niet bij de God, die Job dient. Dit is onrechtvaardig. Dit is wreed!

Een wrede God?
Ja, zegt Job. God is wrééd. Hij heeft mij veel goeds gegeven. Hij zette al zijn kracht in, om het mij goed te geven. Maar nu? Waarom zet Hij zijn grote kracht nu in tégen mij? Waarom komt dit? Waarom dit allemaal? Waarom treft mij dit? Ik ben een weerloos prooidier ten opzichte van Hem!

Job begrijpt er helemaal niets van. En daarom trekt hij de conclusie, dat je op God niet áán kunt. Je kunt Hem niet vertrouwen. Hij kan zomaar veranderen van een lieve, zorgzame en zorgende vader in een wrede tiran. In een sadist zou je bijna zeggen. Die er blijkbaar plezier in heeft, óók mensen, die op Hem vertrouwen, te treffen!

En wij?
Dergelijke klanken hoor je vandáág nog. Soms wel héél gemakkelijk trouwens. Dan geven we God letterlijk van álles de schuld. Ook als er duidelijk ménsen achter zitten. Als die soms de meest verschrikkelijke wandaden plegen. Mensen met een boze inborst, een wreed hart, onmenselijk, ónmensen. Die er behagen in hebben, anderen te laten lijden. Of gewone mensen. Met hun “gewone” menselijke trekjes, hun zwakheden. Waardoor ze leven op een verkeerde manier. En zichzelf en anderen in wezen kwaad berokkenen.

En, net als Job, houden we er dan geen rekening mee, dat er een boze macht, een aartsbooswicht is, een vlegel van de eerste orde: de duivel. Die ook nog heel wat macht, boze macht, gegeven is en voorlopig geláten wordt. En die daar gretig gebruik van maakt, om mensen verdriet en leed te berokkenen. Om ze in slavernij te houden. Om ze pijn te doen.

Dan doen we God onrecht.
Rekenen we Hem dingen aan, die Hij niet gedaan heeft. Die Hij niet doet. Want Hij wil niet kwáád, maar goed doen. Maar Job heeft toch wel in zekere zin gelijk. Want het gaat echt niet buiten God om. Hij kán het ook niet toelaten. En dus blijven de vragen. Zit je soms flink in je maag met die waaroms. Waarom komt er dit in mijn leven. Waarom gaat het zo, in mijn leven, in de wereld. Legio vragen, talloze waaroms.

Maar het is dus niet wáár, wat de vrienden van Job denken. Het is niet: eigen schuld, dikke bult. We oogsten niet, wat we gezaaid hebben. Dat zou vreselijk zijn! Je vertrouwt op God en je kúnt Hem niet vertrouwen! Nee, God doet ons niet naar onze zonden. We krijgen niet ons verdiende loon.

Job zegt verkeerde dingen over God. Hij beschuldigt Hem van wat Hij niet gedaan heeft. Hij is beslist niet onbetrouwbaar. Hij is goed. En Hij máákt alles goed.

Dat weet Job ook,
diep van binnen. Hij zegt God niet vaarwel. Hij blijft in contact met Hem. Want hij kán niet anders. Hij kan Hem niet missen. En dus doet hij een beroep op diezelfde God. In hoofdstuk 19:25 zegt Job: Ik weet: mijn redder leeft. En uiteindelijk zal die er wat aan doen. Ik zal in mijn lichaam God aanschouwen. Hoe, weet ik niet. Wanneer, evenmin. Maar het zal gebeuren. En ik verlang heel intens naar dat moment. Naar het aanschouwen van God.

Job blijft dus in wezen vasthouden aan God. Aan God, die er voor hem zal zijn. Ondanks al die vragen. Vragen, die niet beantwoord worden. Omdat wij die geweldige God eenvoudigweg niet kúnnen begrijpen.

We kunnen toch evenmin begrijpen,
waarom God zélf een Losser, DE Redder heeft gegeven. Weet u, wat Job zegt is on-terecht. Hij moest dat uiteindelijk erkennen. En zeggen tegen zichzelf: houd je grote mond Job. Zwijg. En luister naar Hem. Toen bleek: God is niet wreed voor hem. Hij hééft zich niet tégen hem gekeerd. Door alles heen heeft Hij Job vast gehouden. Uiteindelijk kwam het antwoord. Tenslotte kwam alles goed.

Dat kan sóms door de dood héén werkelijkheid worden. Maar God houdt je vast Daar kun je van op aan. Dat staat onwrikbaar vast.Want die Redder, waar Job het over had, Hém heeft God wél in de steek gelaten.

U weet wel, wie ik bedoel.
De Heer Jezus, de lijdende knecht van God. Die wierp óók zijn waarom richting de Vader in de hemel. Toen hing Hij aan een vervloekt kruis dood te gaan van koorts en martelingen. En daar was maar één reden voor. En die lag buiten Jezus. En in de zonden van mensen. Die van Job. En de verkeerde dingen van mij. En van u. En van jou.

Want die zijn er. Ook al leeft u nog zo netjes. Bijna net zo goed als Job misschien. Of bent u in de ogen van anderen een zondaar. Jezus schreeuwde “waarom”, vanwege de zonden van de hele wereld. Van nette mensen én van beesten van mensen. En om die zonden, zware en “nette”, grote en kleine, kreeg Hij géén antwoord. Nee, het werd donker. Zelfs het zonlicht moest Hij missen. De Vader zweeg. Had Zich teruggetrokken. Was afwezig, drie uur, een eeuwigheid lang.

Jawel, om ons!
En vóór ons. Om ons te redden. Opdat Hij nooit ofte nimmer ons zou verlaten. Dat mag ik vasthouden, in de grootste nood. In de ergste pijn. Als het lijkt, dat God nergens is. Toch: Hij is er. En Hij is Redder. En er zijn mensen, ik ken ze, die dat uit ervaring weten. God is er en blijft er voor je. En bij je. Om Jezus wil.
Geprezen zij het Lam! Halleluja!

Amen.

Voorstel voor een orde van dienst:

Vooraf: Ps. 92:1,2
Na stil gebed, votum en groet: aanvangstekst: Jakobus 1:12
Zingen: Ps. 92:3,4


[(In ochtenddienst: Schuldbelijdenis met Luc. 15: 21
Zingen: Ps. 116:2
Genade klinkt in Luc. 15 : 20b en 22-24
Zingen: Ps. 116: 3
Gods wil horen we in Luc. 16 : 10-17
Zingen: Ps. 116: 6,8)]

Gebed
Schriftlezing O.T.: Job 30 : 20-30
Zingen: Ps. 42:4,6,7
Schriftlezing N.T.: Luc. 24 : 44-48
Zingen: Gez. 182:3,4
Preek
Zingen: Opwekking 44:1,2,3
Gebeden
Dienst offers
Zingen: Gez. 288: 2,3,4 (in middagdienst: Geloofsbelijdenis) en vs. 8
Zegen
Amenlied: Gez.259:2



Handreiking voor de dienst van de gebeden:


Lijden bij God brengen. Dat van anderen, mensen dichtbij en in grote wereld. Al dat leed kan ons ontzetten. Vragen om hulp. En helpers. Andere houding t.o.v. heen die lijden.
Ook wij kunnen lijden. Hoor onze waaroms. En die blijven er, ook als we ze naar U toe schreeuwen. Maar help ons, die in Uw handen te leggen.
Help ons naar U te luisteren. En maak ons stil.
Help ons, te lúisteren bij mensen die lijden en met waaroms zitten.
Dank U, dat Jezus leed, onvoorstelbaar erg, in onze plaats, om onze zonden. Ook om onze onbarmhartigheid tegenover lijdenden soms.
Lofprijzing voor God, die door alles heen alles goed zal maken.


(maart 2006)