dinsdag, november 29, 2005

GEEF MIJ DE RUIMTE (preek, Advent)


GEEF ME DE RUIMTE! (Advent)

Op uw hulp hoop ik, HEER. (Genesis 49 : 18)

We brengen
een flink gedeelte van onze tijd door met hopen op iets dat zal of moet komen. Hij of zij, die te laat is voor de afspraak. Op ziekenhuisopname, op een operatie, waarvoor je nog onderaan op de wachtlijst staat. En zo kunnen we doorgaan.

Nu kun je hopen in de zin van uitzien. Je kunt vol ongeduld uitzien naar je trouwdag. Want dán gaat het grote geluk wérkelijk beginnen! Maar je kunt ook hopen, dat je bericht krijgt over de hoogte van de boete voor de snelheidsovertreding, toen je geflitst werd.

Meisjes en jongens,
jullie weten vast goed, wat hopen, uitzien naar iets is. Je kunt uitzien naar je verjaardag. Nog zoveel nachtjes slapen, dan is het zover. Dan komen mijn vriendjes en vriendinnetjes. Dan komt de gezelligheid. Dan komen ook de taartjes. En de cadeautjes natuurlijk. Ja, daar kijk je echt naar uit. Je telt de nachtjes!

Als je een stuk ouder bent, dan wil je misschien graag een gezin stichten. Dan kun je op een bepaald moment hopen op gezinsuitbreiding. Daar ben je dan ook heel intensief mee bezig samen. Daar bereid je je op voor. Daar maak je dingen voor kláár: een babykamer, de wieg en verder alles wat nodig is. Want je bent samen "in blijde verwachting".

Als je oud geworden bent
heb je soms niet zoveel meer te hopen hier. Je kunt soms de ouderen in de grote zaal van een verpleeghuis zien zitten. Zitten te wachten. Ze hopen op bezoek waarschijnlijk. Want dat is één van de (weinige) hoogtepunten van de dag. Er zijn er ook, die al maanden tevergeefs zitten te wachten. Op bezoek, dat niet komt namelijk. Dan is het enige, wat nog komt: de dood.


In Adventstijd
gaat het in de kerk ook over hopen. Hopen op Iemand. Zijn komst verwachten, inwachten. Uitzien naar Iemand, die er áán komt.Daar willen we hier ook even samen over nadenken.


We kijken
naar een oude man, Jakob. Hij ligt op zijn sterfbed. Maar hij is nog 100% "bij de tijd", zoals we dat wel noemen. Geen spoor van dementie, van in de war zijn.

En dat is een groot voorrecht! Zoals het voor de partner, voor de kinderen een groot verdriet is, als hij of zij het niet zo helder meer ziet. In de war is. Je misschien niet eens meer kent. Erg moeilijk, om dat te verwerken! Moeten we in ons gebed eens aan denken!

Nee, Jakob ziet de zaken helder. Bijzonder helder zelfs. Hij ziet verder dan wie dan ook. Hij heeft "profetische vérgezichten". De kinderen staan erbij, rondom het sterfbed. We lezen geen woord van hen. Ze zijn stil, diep onder de indruk. Ze luisteren. Want vader spreekt. Hij profeteert over de levensloop van de 12 zonen En van de 12 stammen, die uit hen voort zullen komen.

En Jakob kijkt
nog veel verder en dieper. Hij ontvangt een kijkje in Gods plan met het volk, dat uit hem zal voortkomen. En met de wereld. En hij vertelt iets van dat grote plan. Elk van de stammen heeft daarin een plaats. Juda staat centraal. Hij mag de vader van Silo, de Verlosser zijn. Maar ook de anderen krijgen hun plaats. Ook Dan, richter én slang, met overlevings- en overwinningskracht.

Na Dan moeten nog méér zonen en stammen volgen. Maar Jakob pauzeert. Hij richt zich nu tot God.In een gebed tot de HEER (met hoofdletters). De God van Abraham en Isaäk wordt aangeroepen. Jakob heeft dat gebed nodig. Heeft die God nodig. Juist op dat moment.

Want hij heeft moeten spreken over vijanden. Het woord "slavernij" moest vallen. Jakob ziet op zijn sterfbed, als hij in de verte mag kijken, geen sprookjes. Hij ziet niet alleen mooie dingen. Hij ziet zijn volk strijden, een harde strijd. In de toekomst zal de ballingschap komen, weet de stervende. En dat is moeilijk.

Daarom zoekt hij steun.
Satan probeert hem aan het wankelen te brengen. Door hem tot twijfel te brengen over de verwerkelijking van Gods toekomstplan. Jakob zoekt bescherming tegen die pijlen van de duivel. Hij neemt het schild van het geloof ter hand. Want achter die strijd, die ballingschap ziet de oude Jakob de oorzaak. En dat is de zonde, zoals hij die ook in zijn eigen leven kent.

De zonde, die leidt tot de ondergang, als God er niet aan te pas komt. Maar Jakob ziet af van zichzelf. En van zijn kinderen. En hij kijkt richting God. Hij ziet op naar de HEER. En vertrouwt op Hem, dwars tegen alles in.

Jakob gaat sterven. Hij gaat naar zijn God. Dat wil hij ook graag. Maar... de zonen blijven achter. En hoe gaat het kómen. Er is zonde. Hij heeft profetisch dan ook lijden gezien. Het wordt moeilijk, een strijd op leven en dood. Wat moet de oude aartsvader? Hij kent maar één weg, die goed is: de weg naar God.


En dat geldt voor ons
niet anders. Advent, de vier weken vóór het Kerstfeest. Tijd, om daar naar toe te leven. Kerstfeest, gezellig! Jazeker, voor velen kán dat gelukkig. En zó mag je er naar uitzien. Maar Kerstfeest mag niet buiten de werkelijkheid staan! De realiteit blijft: die van lijden, dood, want die van zonde en schuld voor God.

We hoeven niet te denken, dat het allemaal opeens beter gaat. Beter tussen mensen. Tussen volkeren en volksstammen, die met elkaar in de clinch liggen. Tussen groepen binnen onze samenleving met verschillende godsdienst en cultuur. Jazeker, je mag, je moet aan de verbetering doen wat je kunt.

Maar van mensen,
inclusief onszelf, moeten we het niet verwachten. Mensen zonder God brengen het heil niet tot stand. Jakob had dat geleerd. Hij wilde zijn leven in eigen hand nemen. Zélf het heil pakken. Maar dat leverde niets op. Maar Pniël kwam. God zei: "Ho, Jakob, zó niet! Ik ben er óók nog. Ik ben er voor jou. Ik zegen. Ik breng het heil in je leven."

Dat heeft de patriarch goed geleerd. "Op uw hulp hoop ik, HEER!" En wij? Hopen, echt hopen, op hulp, voor jezelf, voor de samenleving, voor de wereld - daarvoor moet je naar God toe. Dus allereerst: afzien van jezelf. Van je vermogens, je gaven, je goede wil en wat dan ook. Van de goede wil van ánderen ook - al is die nodig. Maar het brengt je er niet!

Het is nodig, dat u en ik Jakob dat názeggen....


Jakob verwacht
hulp van God. Wat ís dat precies in deze situatie? Je bent misschien geneigd als volgt te redeneren: daar ligt een man op zijn sterfbed. 147 jaar oud, zegt de bijbel. Dus: oud en afgeleefd, moe en ziek. Wat heeft hij veel meegemaakt! En nu verlangt hij naar het einde. Hij verlangt naar verlossing. Naar het voorgoed bij God te zijn. Dan is hij geholpen.

Nu speelt dat echt wel méé. Maar dat is toch echt niet alles. Er is veel méér. Hulp, dat is in de Bijbel ruimte. En die ruimte mag je heel ruim opvatten. Hulp dat is ook de overwinning op de vijand, die je onderdrukte. Het is, dat je recht verschaft wordt, als je onrecht werd aangedaan. Helpen, dat is de taak van een koning ten opzichte van zijn onderdanen.

Jakob vraagt: HEER, verschaf mij ruimte in de ruimste zin van het woord. Hij vraagt óók, zeer zeker voor zichzelf.Hij ziet de hand van God. God strekt die uit naar Jakob. De stervende ziet die hand naar zich toe komen. En zijn hand vastgrijpen. En die vast houden, ook in de dood en door de dood heen.
Die hulp, die er echt toe doet, mag Jakob verwachten.

Dat is niet,omdat Jakob zulke geweldige prestaties had neergelegd in zijn leven. Jakob presteerde veel, maar het waren voornamelijk zonden. Dáár was hij "goed in". Dus: geen verdiensten, die dat heil waarborgden. Nee, Gods hand kwam naar hem toe, omdat de HERE dat wilde, ondanks alles. Omdat Hij het beloofd had: "Jakob, Ik zal met je zijn". En Hij is trouw, Hij doet helemáál en precies, alles wat Hij beloofd heeft.

Dáárom
verwacht Jakob die hand. Omdat hij rust, steunt op Gods trouw. Die hand laat niet en nooit los. Hij maakt zijn werk af. Met Jakob. En dan ligt het nog véél ruimer. Die hand, die pakt ook zijn kinderen beet. En die houdt ook het volk, dat uit hen zal voortkomen, omsloten. Die hand helpt, maakt ruimte, ook in de toekomst.


Gods hand bewerkt de werkelijke hulp voor mensen waarvan de stervende profetisch mocht spreken. De hulp, het heil, dat met Silo zou verschijnen. De Silo, die uit Juda zou voortkomen. Het heil, dat gekomen is in Jezus, onze lieve Heiland. Het heil van God, door de tijden heen, over de hele aarde. Mensen als u, jij en ik, vandaag, mogen leven uit dat heil. En als we er nog niet uit leven, mogen we het verwachten. Erom vrágen.

Om de hulp, die de Heiland geboden heeft gebracht. Ja, want Jezus heeft werkelijke hulp geboden op Golgotha. Hulp in de zin van: redding van zonde, van de Satan, van de dood. Petrus zei van Hem: het heil is in niemand anders. Niemand anders dan in Jezus. In Hem is alle heil, DE hulp in elk opzicht. Door en bij Hem krijg je de ruimte!

Weet u dat? Erken jij dat? Het is heerlijk, in de ruimte te leven! Dan kun je bevrijd ademhalen, zie je! Dan ben je los van de strikken van zonde en duivel. Dan ben je voor altijd geholpen!

Wil je dat graag?
Dan is er maar één weg. Vragen aan Jezus: "Geef mij alstublieft de ruimte!" Die gééft Hij. Zeker te weten! "Wij dan, gerechtvaardigd door het geloof", zeg je dan, "hebben vrede met God door Jezus Christus..." Dat is leven in de ruimte, omdat Christus in het nauw kwam. Hij kwam in het nauw, door God en mensen verlaten. Vanwege onze zonden. Hij kwam in het nauw. Maar Hij ging er door. En Hij kwam er uit!

En als je nu verbonden bent aan Hem door het geloof, dan kun je in de ruimte leven en sterven. Dan leef je met God aan je zij. En dat gaat dóór, ook als dat leven hier naar zijn eind gaat. De Ruimtemaker deed alle muren ómvallen. De muur tussen jou en de naaste. De muur tussen God en jou.

Met die muren
is het vreselijk benauwd. Die muren komen op je af. Verstikken je. Verpletteren je. Maar door de Heiland wordt het ruim. Nu en in de toekomst. Daarop mag je wachten. Niet afwachten, of dat komt. Maar inwachten, verwachten, je er naar uitstrekken. Dan komt, nee, dan is die ruimte al in je leven. Dan mag je er dagelijks in leven. Echt!

Hulp,
de hulp van de HEER. Jakob hoopt erop. Hopen is bij ons vaak het toppunt van onzekerheid. Je kunt hopen tegen wil en dank. Tegen beter weten in soms. Hopen kun je altijd nog. Maar soms wéét je: het wordt niks, een grote NIET.

Zó hoopt Jakob niet. Zijn hopen is: zekerheid. Is zich vastklampen. Hij klemt zich gespannen en ingespannen vast aan het heil van God. En aan de God van het heil. Hij gaat sterven. Hij gaat straks de drempel over naar het onbekende. Hij sprak zijn zonen toe. Hij ziet problemen: strijd met vijanden, ballingschap, slavernij. Hij ziet de zonde, ook in eigen leven. Met alle gevolgen vandien.

Maar de HEER is er óók. De reddende, helpende God! Aan Hem klemt de oude Jakob zich vast. Dat had hij geléérd, hoor! Eerst wou hij zélf zijn zaakjes prima regelen. Al moest hij anderen, zelfs zijn oom of eigen broer en vader, dan ook een loer draaien, hij zou zorgen, dat hij aan zijn trekkken kwam.
Maar daar kom je bedrogen mee uit, weet je!

Jakob was in Pniël
God tegengekomen. En daar had hij geleerd, zich vast te klemmen aan God. Zich vast te klampen aan zijn zegen. Zijn beloften en de vervulling daarvan in te wachten. En zo doet hij dat ook op zijn sterfbed: zich vastklemmen aan het heil van God. Reikhalzend uit te zien naar de God van het heil.

En hij heeft dat heil ontvangen. De HERE heeft hem thuis gehaald. Zijn sterven was een uitgaan uit dit aardse leven. Maar ook een binnengaan in het huis van zijn God en Vader. Velen waren hem vóórgegaan. Velen zijn hem gevolgd, tot vandaag toe. Zij delen in het heil van God.

Want de hulp,
waar Jakob naar uitzag, is nu op aarde gekómen. Het is eeuwen lang Adventstijd geweest, een lange tijd van verwachting. Van wachten op de Ruimtemaker. Maar het is Kerstfeest geworden. "De Heiland is geboren, voor u, heden", zo klonk het in de velden bij Bethlehem. U en jij en ik, we mogen leven uit Jezus Christus. We mogen door het geloof staan in de ruimte, die Hij tot stand gebracht heeft.

En tóch is het Advent. Nóg Advent, wéér Advent. Want Hij, de Redder, komt. Hij komt nóg. Hij komt wéér. Om de ruimte compleet, volmaakt te maken. Want dat is die nog niet! De deur is gemaakt, is van het slot af, maar staat nog op een kier.

Een blinde kan
dat bij wijze van spreken zien. Bijvoorbeeld:
mensen, die christenen heten, en het ook zijn, vergalopperen zich soms, gaan vreselijk in de fout;

kerken, die bijbelgetrouw willen wezen en dat ook zijn, staan los naast elkaar en soms tegenover elkaar, met bokshandschoenen aan;

de wereld puilt uit van ellende: oorlogen, Aids, honger;

de samenleving verruwt; vandalisme, geweld, vereenzaming.

En ieder kan dit lijstje aanvullen. Het heil, de redding is niet volledig gerealiseerd. Dáárvoor komt de Heiland wéér. Dan gaat Hij het anders, beter, volmaakt goed maken. Dat is ons Advent. Daar mogen wij op wachten, naar uitzien. Want dat doe je niet passief. Met de armen over elkaar. Of de handen gevouwen. Met een boekje, of Het Boek in een hoek.

Nee, bidden en bijbellezen, daar is niets op tegen. Integendeel. Er moet gebeden worden om de volle uitwerking van het heil. Als het maar wél een startpunt is. Je actief maakt. Want in beginsel hééft Jezus gered. Dus kunnen en mogen wij beginnen met in het klein, in eigen omgeving,het uit te werken.

Soms zijn er tekenen
van te zien. Bijvoorbeeld:
als christenen wérkelijk proberen, mensen die in deze wereld weinig of niets te verwachten hebben, ruimte te bieden;

als twee kerken, die al lang langs elkaar heen leefden, om Christus' wil elkaar herkennen en erkennen en de weg naar elkaar vinden en willen bewandelen;

als mensen niet alleen maar met de grote massa zeggen: "ik ben tegen zinloos geweld", maar dat ook in hun manier van doen vanuit het geloof tonen;

als mensen niet maar uit zijn op alleen geld, maar hun leven of een deel daarvan geven aan de verre naaste in nood.

En gelukkig zijn er meer voorbeelden te noemen.

Eens komt de Redder weer.
Dan krijgt ieder, die op Zijn beloften leerde vertrouwen, álle ruimte. Dan is alle beperking verdwenen. En vooral: dan krijgt God alle lof, die Hem toekomt. Ook en vooral dáár is dan alle ruimte voor. In alle opzichten. Voor eeuwig!

Amen.


Aanwijzingen voor de liturgie

Vooraf: Gez. (L.v.d.K.) 118
Na votum en groet: Ps. 62 : 1,4,5

( in een ochtenddienst: als schuldbelijdenis zingen : Ps. 25 : 5
als bemoediging lezen Jes. 61 : 10 en zingen: Ps. 25 : 4
Gods wil: Micha 6 : 6-8 en samenvatting van de wet uit Marc. 12 : 29-31
zingen: Ps. 25 : 6)


Schriftlezing: Gen 49 : 8-18
Gez. 68
na preek: Gez. 127 : 1,7
Slot: Gez. 120 : 1 en 4
(in middagdienst tussen beide coupletten: geloofsbelijdenis van Nicea)

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Handreiking dienst van gebed en dankzegging:

Danken voor de Heiland en de ruimte die Hij maakte - en volledig gaat realiseren

Bidden om kracht voor hen die lijden - in de gemeente
in en áán de Kerk
in deze wereld

Leer ons, (meer, alles) te verwachten van U

Bidden voor demente mensen - houd U hen vast
de partners, kinderen, familie van demente mensen

Bidden voor mensen, die (moeten) sterven; grijp hun hand vast!

Leer ons (meer) uitzien naar het moment, waarop Uw eer volledig tot zijn recht komt









zondag, november 27, 2005

AT YOUR SERVICE! (meditatie voor Advent)


D I E N E N !

...Hier ben ik...Uw wil te doen, mijn God, verlang ik.”
Psalmen 40 : 8,9

Kinderen
zijn nog wel eens ongehoorzaam. Ze zeggen bepaald niet elke keer als ze geroepen worden: “Hier ben ik, mama.” Valt ook niet méé, als je net zo lekker aan het spelen bent buiten. Kinderen doen lang niet altijd wat hun ouders graag willen.
Dat is kinderen eigen, zeggen we. Dat hóórt er ook een beetje bij, bij kinderen. Ja, zo kun je ’t inderdaad wel zeggen. Wat niet betekent, dat je als ouders dat zonder meer moet accepteren. De opvoeding zal er toch op gericht moeten zijn, je kinderen léren te gehoorzamen.

Trouwens,
die ongehoorzaamheid is niet een kwaal, die alleen kinderen hebben. Een kinderziekte, net als mazelen. Nee, we hebben deze ziekte constant ‘onder de leden”, of beter gezegd: we lijden er voortdurend aan. Zonder er overigens erg ónder te lijden. Want ik moet toch mijn eigen leven leiden? Wat heeft een ander daarmee te maken? Velen hanteren het motto: ik doe wat ik wil en wat ik lekker vind. Ik moet tot mijn recht en aan mijn rechten komen. En ánderen, mijn medemensen? Die komen daarna aan de beurt!

Want zeggen
“At your service”, “tot uw dienst”, dát is zo moeilijk niet. Maar om het wáár te maken,! Om anderen wérkelijk te dienen! Vooral als je macht en invloed hebt! Dat is koek van een totaal ander deeg. Dat is iets, wat ons bepááld niet ligt. Dan moet je tegen de stroom van de mode in roeien. Dan moet je lijnrecht tegen jezelf in gaan zelfs!


David,
die lang geleden een heleboel mooie liederen gedicht heeft, zegt in dit lied, Psalm 40: ik wil wél gehoorzaam zijn. Toen de HEER, zijn God, hem riep om koning te worden, zei hij: “Hier ben ik”. Hij was bereid, koning te zijn. Maar dan op de goede manier.

Er wás toen een koning, Saul. Die was góed begonnen. Maar later ging hij tegen God in. En leidde hij het volk op de verkeerde manier. Zo wilde David het niet doen. Hij had een vurig verlangen in zijn hart. Het verlangen, om God te dienen. Om zijn wil te doen. En zo het volk te dienen. En het vóór te gaan op de goede weg. “Hier ben ik. Gehoorzaam wil ik koning zijn, zoals U vraagt. En ik verlang ernaar, uw wil te doen, mijn God!

En hij wás ook
een totaal andere koning dan Saul. Dat was het gevolg van twee heilzame operaties, die hij ondergaan had. De Psalm noemt een operatie aan zijn oren. “U hebt mijn oren voor U geopend”. David was door die operatie één en al oor, hórend oor, geworden voor God en wat Hij te zeggen had.

En hij wilde ook nog zielsgraag dóen wat God zei. En dat kwam door de tweede, eigenlijk eerste, eigenlijk de operatie: die aan zijn hart. Dat levensbeginsel, de zetel van de gevoelens en de wil, was dienstbaar gemaakt. Bereid om God en mensen te dienen.

Nou kwam dat er helaas beslist niet altijd uit. Je hoeft maar het levensverhaal van David (dat je in de bijbel kunt vinden) te lezen. Het willen was er wél, het doen lang niet altijd.


Dat was
bij de Zoon van David, Jezus, wél het geval. En dat was al te zien bij zijn geboorte. In de manier waarop dat gebeurde. Dat gebeurde namelijk “zoals afgesproken”, om de woorden van een bepaald STER-spotje te gebruiken. Jezus werd geboren, zoals Hij de Vader had beloofd. Vandaar die nederige geboorte. Zo was het afgesproken met de Vader. Want: zo moest het, zie je. Zo moest het, om mensen te kunnen redden uit de ellende.

En dat was nog maar het begin…
Jezus heeft in alle opzichten, heel zijn leven lang, van de eerste seconde tot en met de laatste snik, altijd en overal, Gods wil gedaan. Zijn levensmotto was: “Hier ben ik”. Of “Tot uw dienst”. En Hij was er, om God te dienen, en om mensen te dienen. Hij diende, tot in het kleinste detail.


Het is Adventstijd,
nu ik dit schrijf. En Advent, de vier weken voorafgaande aan het Kerstfeest, is: denken aan en danken voor Jezus. Jezus, onze Heiland! Hij kwam op de aarde.
Hij kwam, om onze ongehoorzaamheid weg te dragen. Zodat die er in Gods ogen gewoonweg niet meer is.

De Geest van God wil dat werk van Jezus mij toerekenen. En u en jou trouwens ook. Kwestie van vrágen…

Hij wil nog méér doen:
operaties uitvoeren aan mijn hart en oren. Zodat ook ik bereid ben, te gehoorzamen. Bereid tot dienst. En zodat ik daarvan ook zoveel mogelijk van in praktijk breng. Zoveel als mogelijk is door het geloof. Hoe vaster ik op God vertrouw, hoe meer ik van Jezus verwacht, des te meer ga ik dienen.

Dat is dus niet een zaak van telkens weer goede voornemens. Nee, daar zal echt de Chirurg aan te pas moeten komen. Die maakt mij één en al (open) oor!
(nov. '05)
Zingen/bidden: Gez. 118
-----
Gedicht van Inge Lievaart:
-----
Hier bén ik, Heer
Hier ben ik,Heer, hier zijn mijn oren,
geopend om U te verstaan,
verlangende om te vernemen
waar U mij zegt te gaan.
Hier ben ik, Heer, hier zijn mijn handen,
geopend opdat U ze vult;
ze zijn voor U om te gebruiken'
waar U ze hebben wilt.
Hier ben ik, Heer, hier zijn mijn ogen,
geopend en door U ontblind,
om in uw licht de weg te zoeken
waar ik de naaste vind.
Hier ben ik, Heer, hier zijn mijn lippen.
geopend, want een lied begint;
het is voor U dat ze bewegen,
dat ik van liefde zing.
Hier ben ik, Heer, hier zijn mijn voeten,
gekomen ver bij U vandaan;
hier ben ik, Heer, U hebt geroepen,
zeg mij waarheen, en ik zal gáán.

vrijdag, november 11, 2005

KINDEREN ZIJN HINDEREN! JA? (meditatie)


KINDEREN ZIJN HINDEREN. TOCH ?

“Toen Israël nog een kind was, had ik het lief.” Hosea 11 : 1 (NBV)

Kinderen hinderen.
Ze pakken je vrije leventje je af, wáár. Je moet altijd en overal rekening met ze houden, klopt. Ze bepalen je hele leven, inderdaad. Ze lijken wel eens meer lastposten dan goddelijk geschenk. En mensen kiezen er soms heel bewust voor, er niet aan te beginnen. Om allerlei redenen is dat. Maar soms ook om de reden, dat kinderen hebben en opvoeden “niks voor hen is”. Hun relatie willen ze daar niet mee belasten, zeggen ze. Die in stand te houden is al moeilijk genoeg.

En kinderen opvoeden is géén zacht eitje, nee. Ook, en vooral voor ouders, die christenen zijn. Die dus Christus willen navolgen. Het lijkt soms meer een heidens karwei dan een christelijke opdracht. Niet voor niks verschijnen er steeds meer programma’s op tv over opvoeden. En als je dan soms die kinderen bezig ziet… Je zou ze!
En je eigen kinderen? Dan denk je óók wel eens: je zou ze! Want opvoeden is moeilijk. En het resultaat van je beste, in elk geval goedbedóelde, pogingen is voor je soms letterlijk bedroevend. Ja, je zou ze!
Maar meestal vul je dat “je zou ze” aan met “aan je hart drukken”. Want het zijn en blijven je kinderen, zie je. Jouw kinderen. De kinderen, waar je intens van houdt.


De God van de bijbel heeft ook kinderen.
Hij heeft niet alleen een Zoon, zijn énige. Maar Hij heeft ook kinderen. Véél kinderen zelfs. Die heeft Hij allemaal geadopteerd.
Lees maar in Hosea. Door de dienst van die profeet spreekt God. En zegt Hij: Israël, dat kleine, afzichtelijke volkje, heb Ik gekozen. Nog vóór het volk bestond, tóen al. Dát volk heb Ik geadopteerd als mijn zoon.

Waarom? Waarom dát volk? Nou, ik zou het niet weten. Daar kun je logisch gezien, geen enkel argument voor opnoemen. Tenminste, geen enkele reden, die in dat volk ligt. Het was niet een volk met kwaliteiten, die het geschikt maakte. Geen enkele!
En waarom heeft God het dan toch geadopteerd, tot zijn zoon gemaakt? Nou, de enige reden daarvoor ligt in God zélf. Ik had het al lief, toen het nog een baby was, zegt God. Niet omdat het extra knap of vertederend was. Maar ”gewoon”, omdat Ik het tóen al liefhad. God had het nageslacht van Abraham vér van tevoren al bestemd om zijn volk te zijn.

Ik had Israël lief, zegt God.
Ik heb het gevoed en opgevoed, van het begin af aan. Ik heb het te eten gegeven, op de arm gedragen, leren lopen, ruimte gegeven om te leven. Ik heb het uit Egypte verlost en in het land Kanaän neergezet. Ik heb dat volk grootgebracht. Het letterlijk tot een groot volk gemaakt. Lees het maar eens na in hoofdstuk 11 van het boekje Hosea.

Wat een vader!
Als je zóveel voor aangenomen kinderen over hebt! Als je dát zoal voor die kinderen doet! Mensen, mensen, waar vind je zo’n letterlijk volmaakte vader! Kóm er eens om! Het schaamrood vliegt je naar de kaken, als je eraan denkt, wat je er zelf van terecht bracht en brengt.

Nou, denk je dan, zó’n liefderijke opvoeding. Dat moet dankbare kinderen opleveren, wis en drie. Die kinderen moeten wel erg blij met hun vader zijn. Daar moet de dankbaarheid wel vanaf druipen bij liters!

Maar helaas! Dacht het niet. Reken maar van no. God kan het vergéten. Het tegenovergestelde is het geval. Op zijn Nederlands gezegd: stank voor dank. God, hun God? De God, die hen uit Egypte verloste en hen een prachtige plek gaf in Kanaän? Die God? Dat stelt niets voor. Andere zogenaamde goden, die zijn het helemaal. Die kun je tenminste zien. Daar kom je verder mee.

Onvoorstelbaar, niet?

Waarom wás het zo met Israël gesteld? Weet u, dit was een ernstig geval van blindheid en doofheid tegelijk. Ze waren stekeblind. Namelijk voor wat God gedaan en gegeven had. Voor alles, wat dat grote hart van de HERE had voortgebracht aan onverdiende liefdedaden. Daar zagen ze totaal niets van. Met een schoolvoorbeeld van tunnelvisie zagen ze alleen die afgoden. En voor meer was er in hun leven geen plaats.

En omdat ze stekeblind waren, waren ze ook nog stokdoof. Hoorden ze niets van de liefde die doorklonk in Gods woorden. Ook al waren daar aanwijzingen bij. Dat waren voor hen alleen zaken, die hen in hun vrijheid beperkten. Dus de oren maar met kilo's watten dichtproppen ervoor. Dan had je er tenminste geen last van!

Herkenbaar?
Dat we alleen zien, wat we willen zien? Lijdt u ook aan geestelijke bedrijfsblindheid? En aan selectieve doofheid? Ernstige kwalen! Als ze niet genezen worden zelfs dodelijk van aard!

Toen Israël nog in de kinderschoenen stond, toen had ik het al lief, zegt God. Toen tóónde Ik mijn liefde al metterdaad. Met daden van verlossing en verzorging. En wij hebben zelfs het voorrecht, nu te leven. Nu Jezus de weergaloze liefde van de Vader op weergaloze wijze heeft laten zien. Waarbij het toppunt was zijn lijden en zijn sterven aan het kruis. Voor ons. In onze plaats.

Dat deed Hij, om ons die bewuste blindheid en doofheid te vergeven. En ons van die levensbedreigende kwalen áf te helpen. Als we deze arts om die genezing vragen. Hem dat láten doen.

Ja, Gods kinderen waren vreselijke hinderen voor hem. Maar Hij heeft ze niet laten vallen. Hij heeft ze niet de toegang tot zijn huis ontzegd. Zijn hart bleef voor hen openstaan. En door zijn Zoon heeft Hij de poort van zijn paleis weer wagenwijd open gezet!


Kinderen zijn hinderen.
Ja, wat kunnen ze ondankbaar zijn! Blind voor alles wat je voor ze doet. Vinden ze allemaal vanzelfsprekend. En vanuit de ouders bekeken is het dat ook. Het zijn en blijven je kinderen, per slot van rekening. Maar dat ze soms zo stekeblind zijn! En alleen maar letten op wat andere kinderen méér hebben en krijgen dan zij! En dan óók nog doof voor je goede, in elk geval goed bedoelde, aanwijzingen.

Nee, dankbaar zijn valt blijkbaar niet mee. En dat geldt zeker ook ten opzichte van de Vader in de hemel. Dankbaar zijn, echt danken, je dankbaar betonen, dankbaarheid bewijzen, het valt waarachtig niet mee. Een zware job! Danken is veel moeilijker dan bidden. In vrágen aan God zijn we grote helden. Soms is zelfs eisen, opeisen een makkie!

Hoe komt die dank er dan wél uit? Daarvoor moet je veel kijken naar de Vader en zijn bewijzen van liefde. Je leven is er propvol van! En zie eens weer, en kijk eens meer naar wat de Heiland zoal voor ons gedaan heeft en doet!

Dat is allemaal te lezen
in de bijbel. Laat dat biddend om de Geest maar goed op je inwerken.

Dáár word je dankbaar van. En niet zo zuinig ook!

Bidden, eventueel zingen: Gez. 426 : 2,3,5

(november 2005)

dinsdag, november 01, 2005

GOD KRIJGT WEER EENS DE SCHULD (preek)


GOD HEEFT HET WEER GEDAAN, ZIE JE !

Maar Noömi zei tegen hen: “Noem me niet Noömi, noem me Mara, want de Ontzagwekkende heeft mijn lot zeer bitter gemaakt” . Ruth 1 : 20 NBV

Er zijn mensen,

die je vrijwel nooit over God hoort spreken. Wat voor mooie dingen ze ook meemaken, aan God denken ze geen moment. Die mooie dingen, allemaal vanzelfsprekend. Of: dat hebben ze zélf dan maar weer mooi voor elkaar gekregen!
Alleen als er iets negatiefs in hun leven of omgeving, en ook in deze wereld, aan de hand is, dan wordt opeens God erbij gehaald. Dan krijgt HIJ de schuld. HIJ heeft het gedaan, zeggen ze. Hij laat het allemaal toe. Nee hoor, God bestaat beslist niet. Maar tóch worden dan soms de grofste dingen die God naar het naar hun mening niet bestaande hoofd geslingerd!
Ook mensen die wél geloven, lopen een gevaar. Namelijk, dat ze in tegenslagen hun eigen fouten wat verdoezelen of helemaal “vergeten”. En dat God de schuld krijgt van wat er aan ellendigs gebeurt.


Noömi ontloopt dat gevaar óók niet helemaal.

Ze staat bij een mijlpaal. Ze gaat een nieuwe fase in: ze is terug in haar oude woonplaats, Bethlehem in Juda. En ze ziet terug op haar leven tot op dat moment. En vooral op de laatste 10 jaar. Jaren, die doorgebracht zijn in het land Moab. Daar is erg veel gebeurd. En Noömi ziet daar met bitterheid op terug.Volgens haar is er weinig positiefs in te ontdekken.
En ze heeft gelijk. Ja toch? Want wat heeft ze nu helemaal nog over? Toen ze uit Bethlehem naar Moab vertrok, ging ze samen met haar man en haar twee zonen. Ging ze ook met een duidelijke verwachting. Want er was hongersnood in Bethlehem en in het land Kanaän. Honger in het land, vloeiend van melk en honing! Gebrek aan voedsel in “het huis van brood”, zoals je de naam Bethlehem letterlijk kunt vertalen!

En als ouders, die hun verantwoordelijkheid kennen, moet je dan wat doen. Elimelech en Noömi hadden gekozen voor emigratie naar Moab. En de verwachting was, zo als gezin te overleven, door de tijd van honger heen te komen.
En er wás brood op de plank in Moab. Over gebrek aan voedsel dáár wordt niet gesproken. Maar dat geeft geen garantie voor overleven. Zowel pa Elimelech als zijn beide zoons, Machlon en Chiljon, zijn in Moab gestorven.

En zo komt Noömi terug. Berooid, zonder geld en goed; want het erfdeel was natuurlijk verkocht, toen ze 10 jaar geleden vertrokken. Arm, straatarm is Noömi. Op haar oude dag moet ze nog van aalmoezen gaan leven. En bovendien: ze komt terug zonder man en kinderen.
Nu ja, schoondochter Ruth is er. Maar op het moment van de terugblik, in het gesprek met de vrouwen van Bethlehem, spreekt die aanwezigheid van Ruth Noömi niet zo aan. Zij is een vreemdelinge, een Moabietische. En ze is een weduwe en brengt verder niets mee. Nee, Noömi mist haar man en zonen. Ze noemt zich ”leeg”: ze heeft niets meer over van de rijkdom bij haar vertrek.

Dat is bitter. “De Ontzagwekkende heeft mijn lot zeer bitter gemaakt”, zegt Noömi. En ze heeft toch gelijk? God leidt toch alle dingen? Hij heeft dat mij aangedaan, zegt ze heel resoluut en direct. Hij heeft mijn man en zonen mij afgepakt. Hij heeft alles wat voor mij het leven zoet maakte weggenomen. En nu is er alleen bitterheid, gal over. En voor de rest niets.

Noömi geeft daarvan uiting aan het adres van de vrouwen van Behlehem. Die zeggen verwonderd tegen elkaar: ‘Is dat Naomi?‘. En de vrouw in kwestie hoort dat. Blijkbaar is zij in die tien jaar nogal veranderd, uiterlijk. Het verdriet heeft blijkbaar zijn sporen nagelaten.

Er kan zoveel gebeuren in je leven,

dat je niet meer de oude bent. Dat de jaren tropenjaren zijn geweest, dubbel, vierdubbel tellen. Er kunnen ingrijpende dingen plaats vinden, in je gezin, met je bedrijf, met je gezondheid. Dat kan zó ingrijpend zijn, dat het voorgoed een stempel op je drukt. Dan ben je niet meer de oude. En wórd je ook nooit meer de oude.
Zo is het blijkbaar met Noömi. Maar dan haar reactie op die vraag. “Noem me niet meer Noömi”, zegt ze. Die naam betekent zoiets als “liefelijk”,”de liefelijke”. Een mooie, positieve naam om aan je kind te geven! Maar dat klopt niet meer, zegt ze. Ik ben niet meer liefelijk! Noem me dan ook maar niet meer zo. Noem me Mara, d.i. bitterheid, gal.

Dat is wel erg zwartgallig van Naomi. Daar gaat niet bepaald veel goeds van uit. Daar houden mensen geen positieve gevoelens aan over. Niet over Noömi. Zij komt over als een verbitterd mens. En dat is ze ook wel. En bovendien: het zijn geen woorden, die een positieve indruk geven van de Heer! Je kunt nog beter zwijgen over God, dan Hem op die manier noemen. Hem in een verkeerd, negatief daglicht stellen.

Om eens over na te denken.

Laten we maar eerst tot tien tellen, voordat we voor mensen een klaaglied aanheffen. Voordat we onze woorden kruiden met alsem (afgebeeld)
Om te beginnen heeft dat al weinig zin. Je dient er niemand mee, ook jezelf niet -al meen je dat misschien, want het maakt je interessant, zie je. Tenminste in je eigen ogen! Maar zinvol? Die ander kan het wezenlijke van jouw klacht en de situatie daarachter toch niet echt inleven.
Klagen lucht wel eens even op. En soms is er iemand, die het opbrengt, klankkast te zijn. Maar denk terdege na over hoe je spreekt over de nare dingen, die gebeurd zijn in je leven.

En laten we vooral heel goed nadenken, vóórdat we iets negatiefs zeggen tegen mensen. En dan over God en zijn omgaan, handelen met ons! Want de duivel aast er op, dat te gebruiken voor zijn anti-goddelijke plannen! Hij wil graag, dat de omgang met en de dienst van God zo zwart mogelijk wordt afgeschilderd. Dat schrikt mensen af, weet je!

Nu kun je dat gemakkelijk zeggen, als je niet in een vergelijkbare situatie staat. Het is echt niet vanzelfsprekend, niets negatiefs van God en zijn doen met jou te zeggen, als daar veel van te zeggen zou zijn naar jouw mening. Als Hij je alles uit handen heeft geslagen. Dat valt waarachtig niet mee! Maar dat zoiets niet meevalt, en God aanklagen voor de hand ligt, dat is nog geen geldig excuus!

Want Noömi vergeet het een en ander.

Ze vergeet, wat ze nog wel heeft: een liefhebbende, flinke schoondochter, om maar iets te noemen. Ze vergeet ook voor het gemak maar even, dat er ook een andere kant aan die lege handen zit. Dat die lege handen niet bepaald brandschoon zijn.
Niet, dat er zo op het oog veel fouts bij haar zit. Ze is een fatsoenlijke vrouw. En ze heeft Ruth dan toch maar zóveel goeds van de God van Israël en wat Hij voor je wil betekenen voorgeleefd en -gezegd, dat het haar uitlokte, voor Hem te kiezen!
Dat was in al die ellende niet echt gemakkelijk, dat begrijpt u.

En toch…
Er zat iets fundamenteel fout bij Eliëzer, en toch ook bij Noömi. En wel in dat vertrek uit Bethlehem, 10 jaar geleden. Je kunt allerlei verzachtende omstandigheden aanvoeren voor hun besluit om weg te gaan. Je kunt iets zeggen over verantwoordelijkheid voor je kinderen, over je verstand gebruiken en zo.
Maar van God uit kun je er eigenlijk maar een ding van zeggen: dat vertrek was ongehoorzaamheid. En uiting van gebrek aan vertrouwen. Ongehoorzaamheid: want hun erfdeel hadden ze als het ware uit Gods eigen hand gekregen.


Nu kán het zijn, dat Eliëzer dat erfdeel niet heeft verkocht voordat hij vertrok. Maar hij waardeert dat geschenk van God niet erg. Hij vreest, dat je er in tijd van nood niet van leven kunt. Ook was er gebrek aan vertrouwen: ze namen zelf het heft in handen. Ze lieten het toch maar niet aankomen op de zorgende Vaderhanden.

Je gaat je eigen weg. Je schakelt God eigenlijk toch min of meer uit. En dan achteraf doe je je beklag. Zeg je, dat God je leven bitter gemaakt heeft. Maar dát gaat toch zeker niet op?

Daar bent u het vast mee eens.

Dat moet je gewoon toegeven. En toch hebben ook wij daar nog steeds een handje van. We klagen over Gods leiding in ons leven en over zijn bestuur van de wereld. En we zijn bepaald niet geneigd, de plaats van de zonde, van de menselijke schuld daarin, over te waarderen. Integendeel, we hebben de neiging die rol te kleineren of te verwaarlozen. Waar of niet?
Nu is het echt niet bijbels, te zeggen -of te denken!-, dat de ellende in ons leven puur een kwestie is van “eigen schuld, dikke bult”. Althans, dat elke zonde hier tijdens dit leven door God op een bepaalde manier afgestraft wordt. Dat je in het cachot komt of iets dergelijks. Dan zou het er niet best uitzien voor ons! Nee, dat oorzakelijk verband tussen zonde en passende straf hier en nu wijst Jezus radicaal af.

Maar je mag evenmin van bepaalde nare gebeurtenissen in je leven louter God de schuld geven en eigen zonde gemakshalve vergeten. Een bepaalde zondige levenswijze kan al bepaalde ellendige gevolgen hebben. Maar ook afgezien daarvan: we hebben geen enkele reden, God te beschuldigen en zelf de vermoorde onschuld te spelen!

Nee, Noömi zit fout.

Later zal ze dat ook inzien, al heel gauw eigenlijk. Namelijk, als Ruth met veel koren thuiskomt, van het land van hem, die de losser zal worden, Boaz. Dan roemt ze de HEER, “Die zijn trouw heeft bewezen aan de levenden én aan de doden!”
Maar dán is ze ook teruggekeerd op het erf van Gods verbond. En maakt ze via Ruth gebruik van de door God aan armen gewezen weg naar die goedheid: aren lezen op de akker. En doet ze -of laat ze Ruth doen- een beroep op die andere rijke uiting van Gods verbondstrouw: het losserschap, zeg maar gerust: de Verlosser.

Wie God en zijn wegen verlaat, heeft smart op smart te vrezen. Ja, maar dat is lang niet altijd zicht- en merkbaar. En het bewandelen van Gods wegen brengt zegen met zich mee. Maar ook dat is lang niet altijd een hier te constateren werkelijkheid. Maar met een beroep op Gods verbondsliefde ben je zeker goed af. En bij Noömi -en Ruth- wordt dat ook zichtbaar duidelijk.
Uiteindelijk staat Noömi met een kleinzoon op de arm. Uiteindelijk is er geen bitterheid, maar de zoetheid van het grootmoederschap. En misschien wéét u, wat vreugdevol, wat een zoete zegen het is, grootouders te mogen zijn! En je kleinkind op schoot te hebben! Noömi beleeft, totaal onverwacht, nog die zoete weelde.

En we weten,

hoe het in dit verhaal nog veel dieper gaat. Niet de bitterheid wint, maar de zoete trouw van God. Dit kleine bijbelboekje eindigt met een van die stukken, die we bij het bijbel lezen geneigd zijn over te slaan: een geslachtsregister.
Maar die is daar niet maar opgenomen, omdat de Joden daar zo gek op waren. Trouwens: ook vandaag nog wordt er door sommigen veel tijd en geld besteed aan het nagaan van de familiestamboom. Ook wij vinden onze “roots”, onze wortels belangrijk!
In de Bijbel steekt daar nog meer achter. Het nageslacht wordt belangrijk geacht -ten diepste vanwege de Messiasverwachting. Kinderloosheid betekende: niet via het nageslacht delen in het heil van de komende verlossing. Geweldig daarentegen, als je in je kindskinderen heen kon leven naar het heil van de toekomst!
God houdt er niet maar individuele gelovigen op na, hier een, daar een paar enzovoort. Nee, Hij is Koning van een volk, dat door de tijden en geslachten heen gaat!

Noömi mag in haar nageslacht heenleven naar de Toekomst. En hoe!! De naam David valt aan het eind van dat korte geslachtsregister. En dat is een belangrijke naam. Want de Messias heet ‘de Zoon van David’. Zo kom je in het boekje Ruth uit bij de Here Jezus. Vanuit Hem mogen en moeten we lezen, wat hier beschreven wordt. Want de Bijbel, Oude en Nieuwe Testament, is een geheel.
Noömi is niet Mara. Want God zet haar via haar schoondochter Ruth, de Moabitische, in de lijn, die naar de Messias, onze lieve Heiland Jezus Christus loopt.

Het is zoet,

te (s)preken en te horen over Hem, onze Heiland. Ik hoop, dat u dat ook al als zoete koek smaakt. Het is zoet voor een zondig mens, te horen van Jezus en zijn woorden en daden. Juist omdat zijn Vader zijn Zóón inderdaad wel bitterheid heeft aangedaan. Hij kreeg de zware last en de bittere beker van Gods toorn te verwerken. En dat in onze plaats. Terwijl wij de bitterheid door en door verdiend hadden!
Is het niet zoet, te mogen leven om de verdiensten van en vanuit de Here Jezus? Is het leven niet echt zoet en goed, als de bitterheid van Gods toorn weggedragen is? Dan mogen mensen je misschien beklagen, omdat je levensloop een zo bittere wending heeft genomen. Dan mogen omstanders meewarig over je praten, omdat er zoveel bittere dingen in de beker zijn gekomen, die je drinken moet. En bitter is bitter, nou en of!


Maar eigenlijk, en soms proef je het daadwerkelijk, is het leven zoet. Want God is goed. En zijn goede trouw is zoet. Eens zul je die volop proeven. Maar zo nu en dan is er al een voorproefje van. Als het er op aan komt: de Heer is goed. Hem dienen, met je liefdevolle Heiland door het leven gaan, is niet bitter.
Zullen we proberen, dat aspect wat meer naar voren te halen, als we het hebben over God en zijn doen met ons? En over zijn leiding in ons leven?

Amen

Voorstel voor een orde van dienst:

Eventueel vooraf Ps. 89: 1,6;
Na votum en groet Gez.. 452: 2,3;

(in een ochtenddienst: schuldbelijdenis: Zach. 3:3, zingen gez. 449:1;
genadeverkondiging: Zacharia.3:4,5; zingen Gez. .449:3,4;
Gods wil: Ex.20+Ef. 5:1,2, Gez..449:5)

Lezing: Ruth.1:19-22;
Ps.77:2,3;
preek;
Ps.73: 8-10;
Slot Gez. 90:1,2 (middagdienst: geloofsbelijdenis.), 11.


Suggesties voor dienst der gebeden

-Voorbede voor allen, die menselijk gesproken reden hebben in verbittering terug te zien op hun leven tot nu toe. Vragen om verwerking in het licht van Gód en wat de bijbel zegt;
-Bidden om openheid voor de ander, zodat we misschien een beetje meer leren begrijpen waarom en waarin die ander het moeilijk heeft;
-Danken voor het goede dat er in ons leven was en is, en dat we vaak niet (zo scherp) zien.