vrijdag, oktober 21, 2005

VRAGEN NAAR DE BEKENDE WEG ? (preek)


EEN VRAAG NAAR DE BEKENDE WEG?

Jezus vroeg Bartimeüs:” Wat wilt u, dat ik voor u doe?” De blinde antwoordde: ”Rabboeni, zorg dat ik weer kan zien”. Marcus 10 : 51 NBV

Je kunt mensen vragen stellen,
waarop je het antwoord eigenlijk van tevoren al weet. “Je vraagt naar de bekende weg”, zeg je in zo’n geval.
De vraag van Jezus aan Bartimeüs lijkt óók zo’n vraag. Zijn probleem was immers bekend. Je kon het zien. Aan de manier waarop hij naar Jezus toe kwam, of naar hem toe gebracht, geleid werd kon je al zien: de man is blind. En met welke bedoeling vraagt een blinde aan Jezus om medelijden? Natúúrlijk om van die blindheid afgeholpen te worden. Dat is zo klaar als een klontje.
Toch denk ik, dat Jezus niet vraagt naar de bekende weg. Om tijd te winnen bijvoorbeeld. Nee, hij heeft er een bedoeling mee. Laten we eens wat nader naar dit verhaal kijken. Kijk je mee?


Jezus is op weg naar Jeruzalem.
Samen met zijn discipelen is hij in Jericho geweest. Nu gaat de tocht verder. Ze worden gevolgd door een grote menigte pelgrims. Het is straks Pascha per slot van rekening. In Jeruzalem, in en bij de tempel willen ze het feest vieren. Bovendien verwachten ze van de rabbi uit Nazareth grote dingen. Zal hij de kroon grijpen en koning worden? En de bezetters er uit smijten?

Maar meteen is er al een oponthoud. Net buiten Jericho vindt een incident plaats. Daar zit een bedelaar aan de kant van de weg. Ja, want Bartimeüs is niet alleen blind, hij is ook bedelaar.
Maar hij is natuurlijk allereerst blind. Dat is DE ellende voor hem.

Blind zijn
is ook vandaag een grote handicap. Maar toen was het nog erger. Nu zijn er allerlei speciale voorzieningen, om te helpen. Zodat ze toch nog aan zoveel mogelijk dingen van het leven mee kunnen doen. Toen was daar geen sprake van. Je zat gevangen in een wereld van duisternis. En werken? Onmogelijk!

Dus was bedelen
voor hem de enige manier om aan de kost te komen. Want van een WAO had men toen nog niet gehoord. En blijkbaar laten zijn familie en vrienden het ook afweten. Want God had aan zijn volk bést de verantwoordelijkheid voor elkaar bijgebracht. En dat bedelarij vóórkwam, was een teken, dat men Gods gebod, om je naaste liefde te bewijzen, aan de bekende laars lapt.
Zo is Bartimeüs vanwege zijn handicap veroordeeld tot de bedelstaf.

Hij heeft wel een daaldersplekje uitgekozen trouwens. Drommen pelgrims trekken langs. En ze zijn in een goede bui over het algemeen. Al in de feeststemming natuurlijk. Dus kunnen er gulle giften “in de pet” terechtkomen. Met vette aalmoezen kom je natuurlijk ook bij God in het gevlei. En dat is nooit wég met het oog op Pascha.

Bartimeüs zit daar trouwens altijd. Dag in dag uit. Elke morgen wéér neemt hij zijn plekje daar in. De mensen, die regelmatig reizen van Jericho naar Jeruzalem en vice versa, weten dat zo langzamerhand wel. Daar zit die blinde man. En velen weten zijn naam. Bartimeüs zit daar. Daar hóórt hij gewoon te zitten. Hij hoort bij de inventaris, zeg maar.

Ja, zo zág men hem in het algemeen, de goeden niet te na gesproken. Men zag hem niet als een geschenk van God. Een geschenk, dat je de kans gaf, de liefde tot de naaste te beleven. Om je verantwóórdelijk te weten voor zo iemand. Nee, die verantwoordelijkheid nám men niet.

Net als vandaag trouwens.
Veel mensen vinden liefdadigheid leuk. Maar dan moet het wel massaal zijn. Een of andere actie, dát is leuk om aan mee te doen. Dan voel je je voldaan en trots: “Daar heb ik ook aan bijgedragen”.
En als er publiciteit uit te halen valt. Of er een loterij aan verbonden is. Een auto winnen, mja…! En ook een leuk geldbedrag is nooit weg.
Maar anders, nee. Dat is een luxe, die ik me niet kan permitteren. Ik heb zélf al moeite om de eindjes aan elkaar te knopen. Ik moet oppassen, want anders schiet mijn vakantievliegreis er bij in.
En dus zijn er ook hedendaagse Bartimeüssen… Veraf, maar ook dichtbij.


Bartimeus zit dus aan de uitvalsweg van Jericho naar Jeruzalem. En hij wil natuurlijk graag aalmoezen. Zo komt er brood op de plank immers.
Nou, néé. De blinde wil wat anders. Hij wil méér. Hij schreeuwt. Hij wil aandacht. Van Jezus, die hij blijkt te kénnen. Van wie hij veel gehoord heeft. Bijvoorbeeld de genezing van blinden. Zelfs van een blindgeborene. Daarom heeft hij hoge verwachtingen.

Dat blijkt uit de titels, waarmee hij de Heiland aanspreekt. Nou ja, spréékt. Hij moet roepen, schreeuwen, om boven het geroezemoes van de babbelende mensen uit te komen. Want Jezus móet hem horen! Jezus, die hij bij zijn naam noemt, “Jezus”. En bij een veelzeggende titel, “zoon van David.”

Eigenlijk duidt hij de Man uit Nazareth daarmee aan als de Messias. Want er was beloofd, dat uit het nageslacht van David DE zoon van David geboren zou worden. De Messias. “Gezalfde” betekent dat. En dat geeft aan: de door God aangewezen en daartoe in staat gestelde Verlosser. Hij, die het volk uit de ellende wég zou trekken. Die dus ook hem, Bartimeüs uit zijn nood zou kunnen bevrijden.

Dit is zijn kans!
Dus roept hij uit alle macht. De mensen manen hem op het ene moment, Jezus niet te storen op zijn reis. En het andere moment, als Jezus de blinde tot zich roept, helpen ze en leiden ze hem naar Jezus. Ja, want zó veranderlijk, wispelturig zijn mensen. En zo gemakkelijk te beïnvloeden.

Maar Bartimeüs is bij Jezus! Koning Jezus verleent hem audiëntie. Ja, mensen van dat slag zijn welkom bij hem!

Kijk, wij hebben wel eens het idee, dat je niet moet omgaan met bepaalde types. We hebben de mensen eigenlijk in klassen verdeeld. In elk geval: we gaan niet met iedereen even graag om. We kiezen onze vrienden. We zoeken ze uit. Niet iedereen komt er voor in aanmerking. En vooral iemand die we hóóg hebben, moet in onze ogen kieskeurig zijn.

Maar hij, die onze koning wil zijn, gaat om met bedelaars. Zoals hij omgaat, een band schept met hoeren en tollenaars. Ze mogen bij hem horen. Hij wil hen bij zich hebben. Hij wil hen helpen. Dat betekent, dat hij jou en mij wil helpen trouwens. Want er is geen enkele reden, waarom de Heiland met bewondering naar jou of mij zou kunnen kijken. Ik vrees wel eens, dat de enige die een hoge pet van me op heeft, ik zelf ben! Herkent u dat? Dan bent u vast ook enorm in uw nopjes met deze koning!

Jezus wil de blinde bedelaar helpen.
“Wat kan ik voor je doen?“ Kijk en dát is nu zo’n rare vraag. Dat lijkt vragen naar de bekende weg. Want wat wil een blinde graag? Hij heeft maar één ding op zijn verlanglijstje. En dat is: zien. De zon zien opgaan, de bomen en bloemen, de mensen. Zo is dat toch. En Jezus wéét dat toch ook?

Waarom dan die vraag?
Ja, maar is het wel zo’n vreemde vraag? Is het vanzelfsprekend, dat hij vraagt om genezing van zijn blinde ogen? Hij zal echt wel eerder bij een dokter geweest zijn. En als hij echt blind gebóren is, dan vooral was genezing toen gewoon niet haalbaar.
Dus: een reële vraag. Wil hij nog genezen worden? Ziet hij het nog zitten? Of is hij tevreden met een flinke aalmoes. Zodat hij niet eer dag in, dag uit, in weer en wind, aan de kant van de weg hoeft te zitten om een broodje op de plank te krijgen? Dát was wellicht wél haalbaar.

Ja, door deze vraag wordt Bartimeüs ook geconfronteerd met zichzelf en met de ernst van zijn probleem. En tegelijkertijd wordt zijn aandacht op Jezus gericht. Gaat hij zich realiseren, wat Jezus voor hem kan en wil betekenen. Dat alleen Jezus hem kan helpen. En dat hij hem complete redding kan geven. Redding in letterlijk alle opzichten!

De blinde heeft dat begrepen.
Dat bleek al in wat hij éérder vroeg, beter: uitschreeuwde: “heb medelijden!” Als je dát vraagt aan Jezus, in wie je de Messias ziet! Dan vraag je om méér dan ziende ogen. Dan vraag je om het heil, om heling in alle opzichten. Dan vraag je, voorgoed bij de Heiland te mogen zijn.

Zó ziet de bedelaar het. Hij ziet Jezus als degene, bij wie je daarvoor moet zijn! Dat blijkt al uit de aanspraak in het antwoord op Jezus’zo op het oog vreemde vraag. Rabboeni. Dat betekent meester, leraar met name. En wel: leraar namens God. Degene, die je dé weg kan wijzen, de weg naar God.

Dus aan de rabbi uit Nazareth, de Messias, vraagt vraagt de blinde geen aalmoes. Maar hij vraagt nieuwe ogen. Om niet meer te hoeven bedelen, dát ook, ongetwijfeld. Maar ook ogen, die de Redder kunnen zien en zijn heerlijkheid.


En weet u,
eigenlijk stelt Jezus je vandaag nog dezelfde vraag. Wat kan ik voor je doen? Wat kan ik voor u betekenen? Wat WILT u, dat ik doe voor u? Wat MAG ik doen in je leven? Dat vráágt hij u in elke kerkdienst. En als je daar nooit komt: hij vraagt het tóch wel. Bijvoorbeeld, als je kijkt en luistert naar een collega of klasgenoot, die deze Jezus blijkt te kennen. Of als je eens “toevallig” op een verkeerd radiostation terecht komt. Of bij het zappen op een tv-zender, waar het over het geloof en over Jezus gaat. Of als je bij het surfen op het net onbedoeld iets opvangt over datzelfde onderwerp. Dan kan het gebeuren, dat de Heiland je recht in de ogen kijkt. En je voor de keus plaatst.

En? Zeg eens bij jezelf (want ik heb er niks mee te maken natuurlijk):
wat is je grote wens?
“Nou, de hoofdprijs in de Postcodeloterij, die zou al mijn problemen oplossen”. Niet iedereen zou die wens uiten. Maar ik ben bang, dat ook bij veel kerkmensen het kruis van Jezus schuil dreigt te gaan achter Euro’s! En geld kan véél problemen voor je oplossen. Maar ALLE? Geld, rijk zijn, zou dát je voorgoed volmaakt gelukkig maken? Weet u het héél zeker?

Een ander: mijn grote wens? ”Die rolstoel aan de kant”. Of “dat bed alleen voor de nacht, en overdag nooit weer zien!” Gezondheid is een grote schat. En wie niet ziek of gehandicapt is, heeft er geen benul van, hóe groot wel! Maar weer beter zijn, niet meer gehandicapt zijn, is dat het volmaakte, altijd durende geluk? Ik vrees…

Weer een ander wenst zich roem en eer. Je zult toch zo beroemd worden als David Beckham of als Marco Borsato. Of later een standbeeld krijgen als André Hazes.
Of je wenst macht en invloed. Nou ja, er zijn veel begerenswaardige zaken, die gezien worden als het toppunt van geluk. Zou dat écht zo zijn?

Intussen kijkt Jezus
u en jou nog steeds aan via deze tekst op het net (deze preek). En hij blijft zijn vraag stellen: wat kan en mag ik voor je doen?


Bartimeüs weet het héél zeker. “Meester namens God, dat ik weer kan zien “. Met andere woorden: hij wil wandelen in het licht. Hij wil alles zien. Hij wil de mensen zien. Maar hij wil vooral JEZUS zien. En hém ziet hij ook als eerste. Want Jezus maakt zijn ogen gezond. Maar hij heelt de hele méns die voor hem staat. “Daar word je een ander mens van”, zeggen we wel eens. Nu, Bartimeüs is een ander mens geworden. Een mens met geloof, zo zegt Jezus. Een behouden, geheeld mens. Een mens van Jezus. Onlosmakelijk aan de Heiland verbonden, van nu voortaan.

Het is niet voor niets, dat deze blinde een naam krijgt. Velen, verreweg de meesten die door Jezus genezen worden, blijven naamloos. Dat wil zeggen: we kénnen hun namen niet. Die van déze blinde, nu ziende, wél. Marcus kent hem. De gemeente, die zal ontstaan na Jezus’ opstanding, kent hem. Hij hoort bij hen. Want hij hoort bij Christus.

Zie maar:
“en hij volgde hem op zijn weg”.
Dat is de weg naar Jeruzalem, 30 km naar het westen. Maar het is voor de ex-blinde de weg van het licht. Maar het is wél de weg, die naar het kruis voert. Naar het lijden, naar de dood, naar het graf. Maar ook dóór het graf heen. Want het graf ging open. En de Levende kwam naar buiten. En wie hem volgt, mag dezelfde weg gaan!


En nog steeds kijkt die Jezus, die heelt, die licht en leven voorgoed in je leven brengt, je aan. En vraagt: mag ik dat ook voor jou doen? Maar nu vraag je je intussen wél af: gééft hij dat? IS hij het wel voor me? Want hem volgen, dat is niet niks! Dan moet je óók mee het donker, het lijden, de dood in! En volgen, dat wil al zeggen, dat je het zelf niet meer voor ’t zeggen hebt. Dus: wég vrijheid, je eigen gang gaan, macht, invloed en noem maar op!

Nee, dat lijkt niet aanlokkelijk. Dat WILLEN we niet uit onszelf. Dan wandelen, rennen we liever regelrecht de dood tegemoet. Dan kun je vóórdien nog zoveel mogelijk genieten, toch?
En toch: bij Jezus is licht en leven en geluk, BLIJVEND. En bij Jezus ALLEEN! De blinde Bartimeüs had het goed gezien. Dus: Jezus navolgen:
een absolute aanrader!

Of wándelt u al achter Jezus aan? Volgt u hem al heel lang? Gefeliciteerd!
Maar dat betekent niet, dat u aan die ogen van Jezus ontkomt. Ook dán moet je kiezen. Want dat volgen van Jezus moet in praktijk gebracht worden. Elke dag van je leven. In allerlei situaties moet je kiezen. Kiezen voor de Heiland.

Nee, niet, dat je altijd het lijden en de donkere wegen, de weg door de diepte moet kiezen. Je mag genieten van wat God u in dat volgen van Jezus geeft. Maar soms betekent het wél, dat het donker wordt. Dat het volgen pijn doet. Omdat je niet je eigen wensen na mag streven. Maar jezelf moet verloochenen, als je vraagt naar zijn wil.
En dat is best wel eens moeilijk. Dat is soms lóódzwaar. Dan heb je veel kracht nodig. Die is bij God trouwens volop te krijgen.

En: het gaat richting Jeruzalem.
Richting de stad met gouden poorten. Richting nieuwe hemel en aarde. En richting eeuwig licht en leven en geluk. En onderweg heb je de Heiland bij je, met ál zijn liefde!
Dus het is al die moeite, dat donker, die zelfverloochening méér dan waard!
Amen.
(oktober ’05)


Voorstel van een liturgie:

Eventueel vooraf: Gez. 16: 1,2.
Na stil gebed, votum en groet Ps. 146 : 3,4,5

[In ochtenddienst: als schuldbelijdenis en woord van genade zingen: Ps. 130 : 1,2
Gods wil: Matth. 5 : 1-12
Zingen: Gez. 437 : 1,2,3 ]

Gebed om de Geest
Schriftlezing: Marcus 10 : 46-52
Zingen: Zingende Gezegend 55 : 1,4,5 of Ps. 72 : 4,6
Schriftlezing: Matth. 16 : 24-28
Ter inleiding op de verkondiging zingen: Gez. 326 : 1,5
Verkondiging over Marcus 10 : 51
Zingen: Gez. 441 : 2,6

Gebeden
[in een middagdienst:apostolische geloofsbelijdenis]

Zingen: Zingende Gezegend 310 : 1,5 of Ps. 107 : 19,20



Handvaten voor de dienst der gebeden:

Bidden - voor de “bedelaars” van nu, ook en vooral die in arme landen
- om een goede instelling, wanneer we helpen, nl. om te dienen, niet om bij God wat te VERdienen
om een goede kijk op Jezus: niet maar e e n weg naar God, maar DE enige
om in onze wensen de goede prioriteiten te stellen; om het leven met Jezus boven alles te stellen
om verkeerde wensen af te leren
om zelfverloochening

Danken voor de sociale voorzieningen, die wij wél hebben;
Bidden voor de overheid.
voor mensen in nood in deze wereld

dinsdag, oktober 11, 2005

WERKEN EN VRIJE TIJD (meditatie)



Harmonie tussen werken en vrije tijd

“Maak buiten uw werk gereed…; daarna kunt gij uw huis bouwen”. Spreuken 24 : 27

Een groeiend aantal mensen heeft grote moeite, de juiste balans te vinden. Het evenwicht namelijk tussen werk en vrije tijd. Het leven van veel mensen, en vooral veel mannen, is werken. Vrije tijd bestáát amper voor hen. Het gezin komt er zéér bekaaid van af. De echtgenote voelt zich totaal verwaarloosd. De sociale contacten staan zwaar onder druk. Nooit komen ze klaar met het werk. Constant staan ze onder grote stress. Een burn-out dreigt. Want er moet zoveel, zie je!

De tekst hierboven
maakt dat schijnbaar niet beter. U snapt al, dat het hier over een agrarische samenleving gaat. Waar ze van tele-werken nooit gehoord hadden . Waar het werk “buiten”, op het land, was. Daar moest de grond bewerkt worden. Daar moest geploegd, gezaaid, geoogst worden. Daar moest het vee aandacht en verzorging krijgen.

Een héle klus. Dat nam in bepaalde tijden van het jaar heel veel tijd en energie van de eigenaar van het land. Zéker tóen, een tijd zonder machines en loonbedrijven.

Dát moet éérst,
zegt de wijze Spreukendichter. Maak buiten uw werk gereed. Maar dan ben je nog (lang) niet klaar. Dan moet er nog méér. Daarna kunt u uw huis bouwen. Dat wil zeggen: je geven aan je gezin, je vrouw, je kinderen. Gezelligheid, ontspanning dus.

Dat is dus niet niets-doen.Er zijn voor je vrouw, je man (als die tenminste thuis is!). Jantje helpen met zijn huiswerk (als je dat kunt althans, want er is zóveel veranderd, alwéér!). Of een spelletje of praten met de kinderen. En zó het huwelijk, het gezin opbouwen en versterken.


Nu kun je zeggen:
wát een opgave.
Móet dat allemaal? Wanneer “kom ik dan aan mezelf toe”? Ja, zo heet dat tegenwoordig, aan jezelf toekomen.

De bijbel zegt: werken, zowel “buiten” als in “huis”, mág. De opgave is een gave. En soms proef je dat nog bij mensen in het voelbare plezier, dat ze in hun werk hebben. Gelukkige mensen zijn dat…

Tegelijkertijd weet de bijbel ook, dat werken voor ons veelal van karakter veranderd is, sinds de zonde een plaats heeft gekregen hier op aarde. Werken wordt vaak ervaren als moeten. Het kost inspanning, veroorzaakt spanning. Want het moet gebeuren op een aarde, waar de vloek doorwerkt. Bijvoorbeeld in dorens en distels. Onkruid groeit vaak beter dan het gewas.

Nu weten christenen van het werk van Hem, naar wie ze heten: Christus. En wie lééft uit Hem, mag ook werken vanuit Hem. Werken vanuit zijn overwinning –Paasfeest! Want de dag van de opstanding is nog altijd de eerste dag van de week. En dat is niet maar symbolisch. Nee, dáármee mag je de week beginnen. Dáár komt je inspiratie en energie vandaan. En dán besef je weer: werken mag!

Dat kleurt in wezen je werken “buiten”, op kantoor, in de zaak. Althans hoe meer het geloof voor je leeft. Hoe meer Christus daadwerkelijk je leven bepaalt.

En dan is “je huis bouwen” zelfs voor de bouwvakker –die “buiten” ook al letterlijk moet bouwen- geen zware klus. Dan kom je tóch –en dan pas écht!- aan jezelf toe. Je mag je talenten ontplooien in je werk. En je mag je ontspannen in het opbouwen en versterken van je huwelijk en gezin.

Een beetje erg idealistisch, zegt u?
Komt daar wat van, als het de hele dag tegenzit op het werk? En als de jongens en meiden echt helemaal dwars liggen? En moet ik mijn sport er nou ook nog aangeven?

Och nee, dat laatste toch maar niet. En: och ja, de vloek blijft en werkt altijd. Maar door Christus wordt wél je houding tegenover werk en gezin anders. Dat Hij hét werk volbracht heeft, dát geeft de ware ontspanning!

Zingen/bidden: Gez. 287 : 2,3,4

GELACHEN DAT WE HEBBEN ! (meditatie)


GELACHEN DAT WE HEBBEN !
…een lach vulde onze mond… Psalmen 126 : 2
Humor is een prachtig geschenk. Het is prettig, óm te gaan met mensen, die humor hebben. Die de zonnige kant van een zaak zien en belichten. Die graag lachen. Want lachen is gezond, zie je. Dat schijnt letterlijk waar te zijn. Zuurpruimen lopen meer kans, ziek te worden dan mensen, die graag en vaak lachen.

Nu kun je op verschillende manier lachen. Je kunt lachen als een boer die kiespijn heeft. Met een zuinig mondje. Je kunt lachen uit leedvermaak, om het verdriet van iemand ander. Je kunt óók lachen uit beleefdheid. Lachen met verdriet van binnen. Of voor de foto, een “cheese”- glimlach.
Maar je kunt ook lachen van plezier. Iemand máákt je aan het lachen. Nou is humor er van heel verschillend niveau. Van een bedenkelijk laag allooi. Of heel verfijnde humor, die je doet glimlachen of schateren zelfs. Iemand kan je laten lachen.
Maar het lachen kan je ook vergáán. Ik bedoel maar, je moet ook réden hebben om te lachen. En er is veel in een mensenleven en in deze wereld, waar je echt niet om kunt lachen. Of je moet het al met ironie of sarcasme bekijken.

In het pelgrimslied,
één van de liederen voor onderweg naar Jeruzalem, zegt de dichter, dat hij erg heeft moeten lachen. En omdat het lied geen solozang is, maar bestemd voor samenzang, zegt hij: een lach vulde ónze mond. En het was niet maar een mens die hen aan het lachen maakte. Nee, het was God zelf die zijn volk liet lachen.
En dan niet maar een glimlachje. Het was lachen niet met, maar wel uit volle mond. Het was schateren. Ja, met heimwee denkt de dichter er aan terug: Gelachen dat we hebben! Niet zo’n klein beetje, zeg! We lagen in een deuk. We lachten ons krom!

Daar was dan ook réden voor. Want de HEER had zijn volk aan het lachen gemaakt, door hun lot om te keren. Namelijk, door “de rest” van zijn volk terug te brengen naar hun oude vaderland. Sjonge jonge, dát is lachen! Daar ga je toch spontaan het “Wilhelmus”, pardon Psalm 150, “Halleluja” van zingen? Horen en zien verging je van het gejuich!
Ja, als God je laat lachen...!
---------
Óók wel eens meegemaakt?
Dat je van binnen én van buiten wérkelijk blij was om wat God voor je, of in je gedaan had? Want dat kán God, je aan het lachen maken. En dat dóet hij soms ook in je leven. Een fijne herinnering!

Maar dat was tóen. Voor Israël is dat verleden tijd. Het lachen is het volkje in en rond Jeruzalem vergaan. Nu komen de waterlanders voor de dag. Want het is allemaal danig tegengevallen. Het is niet best: vijanden, economische malaise. Er wordt in tranen gezaaid. Het is zó armoedig en armetierig, dat men het koren, waar ze eigenlijk brood van zouden moeten bakken, om “de monden open te houden”, moeten zaaien! Kunt u zich voorstellen, dat de tranen de mannen over de wangen biggelen, terwijl ze aan het koren zaaien zijn!
Dat is wat! Valt het dienen van God zó tegen? Schraalhans keukenmeester? Niet lachen, maar huilen? Niet zingen, maar jammeren? Niet kromliggen van het lachen maar van ellende?
O nee! Geen sprake van!
Dat is maar tijdelijk. Er komt wéér een ommekeer. Het wordt anders, beter. Vast. Na het zaaien onder tranen, komt de oogst. En dat wordt weer lachen geblazen!
Een ommekeer, ja. In Jezus is die gekomen. Hij is het levende brood. Hij heeft gezorgd voor overvloed aan voeding. Rijkelijk genoeg, om eeuwig te leven. Je zag er al iets van, toen een hele schare mensen zich tegoed deed aan 5 broodjes en twee vissen!

En de echte ommekeer zal eens te zien zijn, als Jezus terug komt. Geen ziekte, rouw, dood, oorlog, honger meer. Alle tranen van de ogen afgewist! Wat een uitzicht! Dat heeft een ieder, die aan God vraagt: Keer mijn lot, HEER, zoals in de regentijd in droge gebieden het paradijs weer verschijnt.

Dát wordt lachen, mensen!

(oktober ’05)
Zingen/bidden: Gez. 20 : 1,4,5,7

vrijdag, oktober 07, 2005

IK WORD GEPEST! WAT NU ? (preek)


IK WORD GEPEST…WAT NU ?
"...en ik stort mijn hart uit bij de HEER."
1 Sam. 1 : 15b NBV
Het zijn er nogal wat,
jongens en meisjes, die erg lijden, omdat ze gepest worden. Vreselijk is dat! Er zijn ook mensen, die deze last als volwassenen nog met zich meedragen. Of die een ander stil verdriet hebben, waar ze erg onder gebukt gaan. In het verborgen vaak; niemand weet ervan.
En dan?
Ik geloof, en velen wéten dat uit ervaring: bidden, dat is een hele opluchting! Maar... dan moet wél alles op tafel! Gooi het er maar uit! En hoe vér dat gaat kunnen we zien, als we kijken naar een vrouw, die het gebed hanteert. Zullen we samen háár eens vragen, of bidden zin heeft? Of het echt hélpt? En eens zien, wat het is, bidden?
------
Het is Hanna, die bidt.
Ze heeft contact met God.
Nou is bidden altijd al iets heel speciaals. Het is heel fijn, als een mens dat geleerd heeft. Maar dat was in die tijd al helemáál het geval.
Want de situatie voor het volk Israël was bepaald niet rooskleurig. Het is niet teveel gezegd, als ik stel, dat het volk stuurloos was. De leiders waren radeloos. De geestelijke leidslieden waren redeloos. En dus leek het volk reddeloos. De leider, die er was, de man die geestelijke leiding hóórde te geven, Eli, was veel te slap. Tegen een vrouw durfde hij nog wel grote woorden te spreken. Uit eerlijke verontwaardiging overigens over dronkenschap, die hij meende waar te nemen.
Maar zijn eigen zonen sprak hij veel te zachtzinnig toe over hun vreselijke daden. En zo maakte hij zich er mede schuldig aan. En toen eerst een profeet en later de jonge Sanuël hem daarop wezen, veranderde hij niets aan zijn houding.
En dan die zonen zelf!
Vreselijke dingen gebeurden er in het nationale heiligdom! En als je met heilige dingen omgaat en dáárin zondigt, dan is dat dubbel erg! Het volk krijgt wel een héél verkeerd voorbeeld. De leiders zijn in wezen misleiders! Een wonder, als er dan nog mensen zijn als Elkana en Hanna! Mensen, die God nog willen dienen. Die het geheim van het gebed kennen en beoefenen.
Want Gods Woord, dat aanwijzingen wil geven voor het leven met Hem, het was eigenlijk nergens in Israël! Hoofdstuk 3:1 spreekt over "schaarste". Nu, als het Wóórd schaars is.... Dat is in wezen veel erger dan schaarste aan voedsel!

En in die nationale situatie leeft Hanna. Heeft zij een plaats in een gezin. En ook die plek is verre van benijdenswaardig! Ja, ze heeft een man, Elkana. Een man, die zielsveel van haar houdt. En die haar trouw is. Een man, die gelovig is. Dat is allemaal al heel wát in de situatie, waarin het volk leefde. Fijn voor Hanna. Maar...
Er was nóg een vrouw,
die bij het gezin behoorde. Die ook bij Elkana hoorde. Waarschijnlijk was hij met haar, Peninna, getrouwd, toen Hanna onvruchtbaar bleek. En hem geen nakomelingen gaf. Kinderen, die waren vooral in die tijd heel belangrijk. En een tweede vrouw trouwen, het kwam in die tijden veel meer voor. En Elkana bleef van haar, Hanna, zielsveel houden.

Maar toch betekende die tweede vrouw voor Hanna een degradatie, een vernedering. Het accentueerde nog het verdriet in haar leven. Het verdriet, omdat zij haar geliefde man géén kinderen kon geven.
Dat was erg voor Hanna. Ook nu nog zijn er vrouwen, die haar leven lang met die knagende pijn rondlopen. Maar toen was de pijn voor vrouwen zo mogelijk nog erger. Vers 5 geeft weer, hoe onvruchtbaarheid toen ervaren werd: de HERE had haar moederschoot toegesloten.
U begrijpt, dat zoiets dan nog méér je verhouding tot God raakt. En dat vele "waaroms" naar boven kwamen bij Hanna. Bijvoorbeeld: waarom zij via haar nageslacht niet zou kunnen en mogen delen in het heil van de Messias.
Groot verdriet dus voor Hanna. Maar Peninna had wél kinderen. En dat wilde ze wéten ook! Dat liet ze aan haar rivale, haar mededingster, haar vijandin staat er eigenlijk, zoveel mogelijk merken. Ze tergde haar voortdurend, staat er in vers 6.
-------
Tegenwoordig wordt er veel gesproken over "pesten".
Pesten op school, op de werkvloer. Waarschijnlijk zijn er hier kinderen en volwassenen, die ervan méé kunnen praten! Die er misschien dagelijks mee te maken hebben. Gepest worden doet zéér. Het kan wonden maken, die je lang voelt. Je kunt je leven lang last hebt van de littekens.
Vreselijk, ja. Wij mensen weten van wánten, als het om pesten gaat. We kúnnen er wat van, als het er om gaat, mensen pijn te doen. Iemand te treffen op zijn zwakke punt. Dat is niet christelijk, laat dat duidelijk zijn. Het past niet bij een christen. Want het is het tegenovergestelde van iemand opbouwen, steunen en helpen. En dat vraagt God van u en mij!
Het is goed, dat eens tegen elkaar te zeggen. Misschien moet u of jij een andere houding aannemen. En káppen met iemand te pesten. Je kunt er grote schade mee aanrichten. Neem het óp voor een klasgenoot, die gepest wordt. Heb de moed eens, tegen de andere collega' s in te gaan. Maak eens duidelijk, dat pesten zinloos geweld is. Verbaal, met woorden weliswaar. Er worden geen stille tochten voor georganiseerd. Maar het is gewéld.
En laten we bidden voor mensen, jonge en volwassen mensen, die gepest worden. Gepest, omdat ze naar de kerk gaan misschien. En aan bepaalde dingen niet mee mogen of willen doen. Of gepest vanwege iets anders: hun uiterlijk of wat dan ook. Bid voor ze. En probeer eens echt, in een verkeerde situatie in je omgeving verandering, verbetering te brengen. Een christen moet zijn nek wel eens uitsteken, zie je!
------
De pesterijen van Peninna gaan zelfs in het huis van God nog door.
Eén keer per jaar namelijk, ter gelegenheid van het Loofhuttenfeest misschien, gaat de familie Elkana naar het huis van God. Daar werden dan offers gebracht. Elkana en zijn gezin toonden hun dankbaarheid voor wat hun God gegeven had. Ze brachten hun gaven. Hoogtepunt was een offermaaltijd. Dan mochten ze bij wijze van spreken bij God thuis zijn. Bij Hem aan tafel aanzitten. En de maaltijd gebruiken. Als je er goed over nadenkt: geweldig! Aan tafel bij de hoge en heilige God! Wat een genade en liefde!
Maar ja, de sfeer werd grondig bedorven. Peninna zit er pontificaal en trots temidden van haar kinderen. Triomfantelijk kijkt ze Hanna aan. En ze fluistert pesterijen in haar oor: "Zo Hanna, wat een bord vól heb jij van Elkana gekregen! Je bent zeker in verwachting! Want dan moet je flink eten, hoor! Zeg, wanneer ben je uitgerekend? Wanneer kómt je kindje?"
Erg, he! Hanna is helemaal van streek. En Elkana kan proberen, haar te troosten. Maar dat helpt niet. Want ten diepste begrijpt hij Hanna's verdriet niet. Dat kan niemand.
Toch weet ze: er is Eén, die me wél begrijpt.
Ze vlucht naar de voorhof. Ze vlucht naar haar God toe. En ze huilt. En ze bidt. Ze noemt dat zélf: haar hart uitstorten bij de HEER.
Wat een prachtige uitdrukking, vindt u niet? Zie je het vóór je? Daar loopt Hanna met haar hart, dat boordevol zorg en verdriet is, naar God toe. En ze keert dat hart helemaal óm. Alles gooit ze eruit.
Hanna bengt weer haar hele hebben en houden bij God. Haar onvruchtbaarheid, haar vragen en waaroms daarover. En de pesterijen van Peninna. Maar ook haar verlangen naar een kindje.
En ze durft het toch weer te vragen: een kindje krijgen. Ja, zelfs een zoon. Ze vraagt om een wonder dus. Een zoon, die dan voor de HEER en zijn dienst zou zijn.
-----
Dat mág, zie je. We hebben permissie, álles te zeggen tegen God, wat we op de lever hebben. We hoeven letterlijk niets achter te houden. Je mag je hart uitstorten. Alles voor God neerwerpen. Zodat jij het kwijt bent. En God álles ziet. Ja echt, dat is aan te bevelen. Hij kent ons tóch al door en door. Hij weet ervan. Maar hij geeft ons toestemming, de volle 100% Hem te zeggen. Hij wil het dolgraag. Dus: kom maar voor de draad ermee! Gooi het er maar uit!
Je hart uitstorten.
Vertellen van die pesterijen, die je zo'n pijn doen. Het moet eruit. Kieper je hart maar onderstboven. Natuurlijk, vertel het vooral ook aan je ouders. En aan de juf -of misschien kunnen je ouders dat beter doen. Of aan de leraar, de mentor. Want er moet wat aan gedáán worden.
Maar vergeet niet, er ook met God over te praten. Dat mag, zie je. Bidden, dat is: je hart uitstorten. Hem vertellen, dat je blij bent. Maar ook, dat je zorgen en verdriet hebt. Hoe ellendig je je voelt, omdat je elke dag die spot tegenkomt. Dat pesten moet verdragen. En hem vragen, er wat aan te doen. En hij doet dat altijd via ménsen, weet je. Dát mogen we aan Hem vragen.
De dichter van Psalm 62 zegt dat tegen ons. Stort je hart uit voor Gods aangezicht. En Petrus zegt het in een brief een beetje anders: werp alles waar je verdriet en zorgen om hebt, op hem! Ook al denk je bij jezelf: het is van geen belang voor God. Dat gebed van Hanna wél. Want Samuël was belangrijk. Maar mijn verdriet, mijn vragen? Toch, ik verzeker u en jou: het mag. Want u, jij bent belangrijk voor God. Zéker weten!
------
Maar...hélpt het? Hielp het bij Hanna?
Bij Hanna hielp het.
En hoe! Meer dan ze had kunnen bedenken en hopen. Ze kreeg een belofte van de man van God, van Eli, de hogepriester. En dat bleek een belofte van God zélf te zijn. Ze kreeg een kind, een zóón zelfs. Die wijdde ze aan God en aan zijn dienst. En later kreeg ze nog 3 zonen en 2 dochters. Een flink gezin!
En die eerste zoon, Samuël, die kreeg een grote plaats in het volk. Hij werd richter. Hij werd drager van het Woord. Hij werd door God geroepen. Hem vertrouwde de HEER zijn woord toe. Hij mocht dat drágen. Hééndragen naar Eli, naar koning Saul, naar het volk.
Hij mocht de wegbereider zijn voor het koningschap. Voor het koningschap van Saul. Maar ook voor "het" koningschap: dat van David. En zo mocht hij een plaats innemen op weg naar de komst van de Heer Jezus. Ja, de van God afgebeden zoon van Hanna, hij kreeg een grote plaats in het rijk van God!
------
Of bidden, je hart uitstorten voor God, hélpt? Nou en of! Het is een echte aanrader!
In de eerst plaats:
wat kun je een opluchting voelen.
Wat voel je je een stuk beter, als je je hart uitgestort, omgekeerd hebt! Dat is in het onderlinge verkeer al zo. Je kunt je opgelucht voelen, als een ander wéét van je probleem. Als je bijvoorbeeld je ouders verteld hebt, hoe je klasgenoten je soms plagen. Als je dat geheim niet meer als een zware last hoeft mee te torsen in je hart, dag in, dag uit.
Maar het komt helaas ook voor, dat niemand naar je probleem wil luisteren. Of je moeite helemaal niet kan aanvoelen. En er zijn ook dingen, waar je naar jouw mening echt helemaal met niemand over kunt praten. Hoe dan ook, stort in elk geval je hart uit bij God. Dát lucht op! Wat voelt dat goed, als je God hebt laten délen in je verdriet.

Hij begrijpt je wél, zie je! Hoe ik dat zo zeker weet? Nu, ik heb in de bijbel veel over de Heer Jezus gelezen. En als er tegen Iemand geweld gebruikt is, dan is hij het wel! Ook zeer zeker verbáál geweld. Hij is bespot, uitgescholden, uitgeworpen. Hij hoorde er óók niet bij. Mócht er niet bij behoren. Zou Hij je niet volledig begrijpen? Nou en of!
Ja, bidden is een hele opluchting. Je voelt je er veel beter door, als je je hart voor God en Jezus uitgestort hebt. Soms verandert er niet zoveel. Mensen zijn soms wreed en hard. Maar toch:
bidden helpt. Het heeft zin, je hart uit te storten in het gebed. Je verdriet, wát het ook is, hem te zeggen. Hij kan er wat aan doen. Hij verandert lang niet altijd de omstandigheden. Maar hij geeft wél kracht en troost. En dat is hulp!
Dat doet God om Jezus' wil. Want Hij verdroeg al dat, ook verbale, geweld. Hij droeg de schuld van álle zonde. Hij droeg die wég. En daarom kan hij troost en kracht geven aan ons. Om te dulden en te dragen. En om te helpen. Voor iemand.op te komen. Steun en troost te bieden.

Ja, bidden hélpt.
Stort je hart maar uit!Nee, dat betekent niet, dat die pesters van het ene moment op het andere veranderen in reuzenaardige jongens en meisjes. Dat die collega's op kantoor plotsklaps je beste vrienden worden. De houding van mensen kán wel veranderen. Nou en of! God kan zoiets doen bij mensen. Hij kan mensen veranderen. Hij kan een situatie veranderen.
Daar gebruikt Hij in de regel mensen voor. Je ouders. Een leerkracht, die ervan weet en die optreedt.
God kan er ook voor zorgen, dat jij leert, er anders op te reageren. Hij kan je weerbaarder maken, sterker. Want met God aan je kant bén je toch sterk? Niet brutaal, zodat je even hard terugpest. Maar echt sterk. Opkomend voor jezelf, als het moet. Omdat je anders in de verdrukking komt. Een gááf mens zijn en steeds meer wórden, dat ben je wáárd. Want je mag kind van God zijn. Je bent voor hem van grote waarde. Dat is je kracht, zie je! Zo léér je, het leven áán te kunnen.

Bidden hélpt.
Het lucht op. Maar het zorgt er ook voor, dat geslagen wonden niet meer zo schrijnen. Bijvoorbeeld óók, dat er in uw leven géén eigen kinderen zijn. We bidden tot Hem, die Heiland is. "Helende" betekent dat. Die pijnlijke wonden, ze gaan hélen. Je put troost uit de wonden van de Heer Jezus.
Ja. om Jézus wil is het, dat bidden helpt. Het bidden van Hanna bracht, zo mag je het bijna zeggen, zijn komst dichterbij. Door de geboorte van Samuël en door diens werk. God hoort, om Jezus wil. Wij mogen bidden om Hezus wil, dat is: pleitend op zijn lijden en dood. En we mogen dan leven vanuit Christus. Kracht puttend uit hem. En ook levend vóór hem.

Er is álles voor, te doen als Hanna. Stort uw hart maar uit. Bidden lucht op. Bidden hélpt! Want God helpt. Ook u en jou. Omdat je het waard bent. Omdat hij je de moeite waard vindt. Zou hij zijn eigen kind in de steek laten......?

Amen.

Liturgie:

Eventueel vooraf: Gez. 460 : 1,3
Na votum en groet: Gez. 431: 5,6
[Eventueel ochtenddienst:
Schuldbelijdenis, lezen Luc. 18 : 9-13 en zingen Gez, 50 : 3
Bemoediging: lezen Luc. 18:13, 14 en zingen: Gez. 50 : 4
Gods wil: Matth. 5 : 38-48
Zingen: Gez. 50 : 7]

Gebed
Eerste lezing: l Sam. 1 : 1-18
Zingen: Psalm 42 : 1,4,7
Tweede lezing: 1 Sam. 2 : 1,2
Zingen: Gez. 9 : 6,7
Prediking over 1 Sam. 1 : 15b: Bidden, een hele opluchting!
Zingen: Psalm 62 : 1,5
Gebeden
Offerdienst
Zingen: Gez. 465 : 2,3
Eventueel 2e dienst: geloofsbelijdenis en zingen: Gez. 465 : 5
Zegen
-------
Handreiking voor de dienst van de gebeden: Danken, dat we mógen bidden, alles zeggen aan en bespreken met God
voor wat onze Heiland zoal aan geweld voor ons gedragen heeft!
Bidden voor die in de verdrukking komen, gepest worden, te maken hebben met huiselijk geweld
om een fijngevoelig oog, om zoiets te herkennen
om vindingrijkheid om te helpen
om kracht voor zulke verdrukten, om te dragen en zich te verweren als waardige kinderen van de
Koning
Vragen om vergeving, als we in woorden struikelen t.o.v. dergelijke zwakken



maandag, oktober 03, 2005

OP VADERS SCHOUDER (preek)


OP VADERS SCHOUDER

“…deze God draagt ons en redt ons…” Psalmen 68:20b NBV

voetstappen....
Al weer jaren geleden
kreeg ik een plaat. Met daarop te zien: voetstappen in het zand. En met tekst. Iemand droomt. En kijkt samen met God terug op zijn leven tot dat moment. Hij ziet twéé paar voetstappen. Die zijn van hemzelf. Maar hij was niet alleen: God was bij hem. Wandelde aan zijn zijde.
Maar er was óók een gedeelte, waar maar één paar voetstappen te zien was. En dat was nu juist de moeilijkste periode in zijn leven. “Waarom liet u me juist toen alleen?”, vroeg hij aan God.
“Mijn lieve kind”, zei God. “Ik hou zo van je. Ik zou je nooit in de steek laten. Maar in die tijd, waarin je het zo moeilijk had, wás ik er wel. Je ziet maar één paar voetstappen: die van mij. Want daar heb ik jou gedrágen!”
U ként die plaat misschien wel. Ráák, hè? Dat de Vader zó aanwezig is in je leven!
En toch…
Die man van de plaat had helemaal niet gemérkt, dat hij gedragen werd. Nu ervaar je dat inderdaad niet elke dag. Maar velen van u zullen met mij zeggen: in die en die moeilijke situatie in mijn leven heb ik de dragende schouder van God ervaren, gevóeld. Ja echt, God draagt je door de diepte heen!
-------
De tekst, dat is de zin boven deze preek, zegt het wel héél sterk: er staat geen enkele beperking bij. Er staat “gewoon”: deze God draagt ons, punt, uit! Hij draagt en redt ons. Zijn dragen is reddend dragen. Dragen door de nood héén!
Maar wat houdt dat in? Dat je zélf geen voet meer hoeft te verzetten? Je nergens voor in hoeft te spannen? En een andere vraag: waarom lijkt en voelt het dan soms zo, alsof je níet gedragen wordt? In de steek gelaten wordt door God? We moeten maar eens nader naar dit lied kijken.

Duidelijk is in Psalm 68:
God wordt geroemd als de grote overwinnaar. We zullen wel moeten denken aan wat er gebeurde tijdens de woestijntocht. En bij de verovering van het beloofde land. De Heer is de overwinnaar. Door de tijden heen. Ook nu, zegt de dichter. En dat is hij, totdat eens alle vijanden voorgoed het onderspit delven.
Klinkt dreigend, vind je niet? Dat is taal van een havik, zouden we vandaag zeggen. En als je zinnen als in vers 22 leest…De harige schedel van de vijand verpletteren… Dan maakt je wel wat kriebelig. Moet dat nou? Maar ja, bedenk wél: het is een strijd op leven en dood. Met als inzet het al dan niet voortbestaan van Gods wereld. Ja. Maar toch: ruige taal.
En dan de keerzijde. Van die “generaal”, zeg maar, worden nu óók erg tere dingen gezegd. Dan gaat het over zijn houding ten opzichte van zijn onderdanen. Hij zorgt er persoonlijk voor, dat weduwen recht gedaan wordt. Hij neemt de zorg van wezen op zich, als hun vader. Hij bevrijdt gevangenen. Aan vereenzaamde mensen geeft hij de weelde van een gezinsleven. (Zie vers 6 en 7.)
En de dichter jubelt dan óók: die God draagt ons. Zó kun je het lezen. En een andere vertaling is: Hij draagt vóór ons, in onze plaats. De last namelijk.

adelaarsvleugels
Beide is volop waar. Je leest (in Exodus 19):
God draagt zijn volk
als op arendsvleugels. Heel mooi is dat verwoord in Deuteronomium 1 vers 31. Moet u eigenlijk even opzoeken.
Daar kijkt Mozes met het volk terug op het verblijf in de woestijn. Veertig jaar in dat onbarmhartige oord. Moordend! Maar het was goed. En waarom? Onze God heeft ons gedragen. Zoals een vader zijn kind kan oppakken en op zijn schouder zetten en dragen, als het moe is. Hebt u, heb jij zo’n herinnering? Zuinig op zijn! Koesteren!
Kijk, op zo’n moment dringen twee dingen tot je door. Het eerste: mijn vader is sterk, véél sterker dan ik. En het tweede: mijn vader heeft liefde voor me. En zo voelde je je veilig en geborgen, daar hoog op vaders schouder!
Ik weet me zelf nog een dergelijk voorval te herinneren uit mijn jeugd. We waren op bezoek geweest bij mijn grootouders, in een naburig dorp. Op de terugweg kwam er een geweldige bui. Régenen en waaien dat het deed! Als ik zélf had moeten fietsen… Maar ik zat veilig achterop bij mijn vader, die in mijn ogen reuzenkracht bezat!

Zo draagt God zijn kinderen, als ze zelf niet meer vooruit te branden zijn. Als de omstandigheden zó zijn, dat je afgepeigerd instort. Als je onmogelijk verder kunt, dráágt de hemelse vader je. En als je dat ervaart, mensen, wat is dát rijk! Dan weet je: mijn God is goddelijk sterk! Hij kan álles aan. En zijn hart staat bol van tere liefde voor mij.
Waarschijnlijk kun je “dag aan dag” uit vers 20a er ook bij trekken: dag aan dag draagt hij ons. Altijd is hij er met zijn kracht en liefde.

Dag aan dag
draagt hij ook vóór ons,
ten behoeve van ons, in onze plaats. God draagt de last voor ons. Wij lopen, maar de Heer draagt de zware last. En wij wandelen aan zijn hand mee.
En welke last is dat dan? Nu, we hebben allemáál de nodige last van de lasten op de schouder. De last van het leven in deze bikkelharde wereld. De druk, de stress van het moeten presteren, slagen. Van wat op je afkomt in kerk en samenleving. De nood van de wereld: oorlog, honger, aantasting van natuur en milieu. De last van ziekte een verdriet, tegenslagen in je leven. De last van faalangst, eenzaamheid. Och, vul maar in, waar jij zwaar aan tilt.
Maar het is óók de last van onze zonde en schuld. De zonden van steeds weer, dag aan dag. De boosheid binnenin. De schuld, die we voelen, tegenover God en medemensen. Ook die last neemt God op zich. Kijk maar naar de Heer Jezus. Johannes de doper zei: zie, daar komt God met een Lam. En Hij draagt de last. De lading, die wij eigenlijk moeten dragen. En waar we ons aan vertillen. De last, die wij zelf in wezen zijn.

Wat hebben we toch een geweldige God!
Een sterke bevelhebber, die alles en iedereen de baas kan. Die tegelijk om Jezus wil, teer zijn kinderen dráágt als vader!
Rijk! En hoe rijk dat is kun je lezen in deze psalm. Het houdt in: REDDING, staat er in dit vers 20. God zélf is heil. Dus als Hij je God is, dan heb je volop heil. En wat heil is? Kijk dan! Kijk naar de Heiland! Lees, wat er in het Evangelie staat.
Hij gaf en geeft mensen ruimte om te leven. Het dochtertje van Jaïrus, Zacheüs, ga maar door. Heil, dat is: verlost leven, bevrijd van vijanden.
Kijk maar, vers 21: redding, bevrijding. Het volk Israël had dat ervaren. In overwinningen over vijanden. In Jezus’ tijd op aarde zien we dat: redding van zonde en ziekte. Gebroken mensen, totaal kapotte levens werden geheeld. Bevrijding uit de dood, staat er zelfs.
De dood in allerlei vormen,
God draagt ons er doorheen. Vast en zeker. Zo zeker als dat nieuwe graf in de tuin van Jozef op de derde dag open en léég was! Wie mag zeggen: “de Heer s mijn God”, die heeft in Hem het leven, voorgoed. Want God heeft volop levenskracht.
Daar mogen en kunnen wij uit leven. Als je leeft uit hem en zijn vitaliteit, dan is dat een rijk leven. Waarin je gedragen wordt. En telkens nieuwe levenskracht opdoet. Dat is dan te mérken ook door de mensen om je heen. En daar mag je dan bij gelegenheid ook van getuigen. Roemen in Gods vitaliteit, waar jij in mag delen.

Zou u daar niet liever
oprecht om vragen? Om de kinderband aan deze sterke God en lieve vader. Zonder Hem wordt het helemaal niks. De vijanden verpletteren je: zonde, tegenslag, de dood. Maar wie de uitgestoken hand van de sterke God pakt, wordt door hem opgepakt. En als een kind op de schouder gedragen. Dan pakt Hij héél die zware last van je af. En mag je wandelen aan zijn hand.
Maar dan? Luilekkerland? Je laat de hemelse Vader maar voor je lopen en draven en doen. En zelf zit je maar wat te zitten op die schouder. Hoog en droog. Is het zó? Hoeven we niets te doen? Waar blijft onze verantwoordelijkheid?
Die is er wel degelijk. Ook als God ons draagt, als hij voor ons torst, blijken we zijn kinderen te zijn. En kinderen krijgen speelruimte. Ze moeten zelf lopen. Ze krijgen opdrachten. En die moeten, mogen! ze vervullen. Maar ze mogen altijd terugvallen op vader en moeder. In alles: de geborgenheid blijft.
Gods kinderen vervullen een taak. Maar daarachter, daarin is God bezig. Eigenlijk doet hij het zélf.

Een voorbeeld.
Vader moest een hele serie boeken naar de zolder brengen. Wat een gesjouw! Telkens met een serie boeken op de arm de trap op. Jantje van 5 wilde helpen. “Dat mag dan even”, zei pa. Een paar boeken op Jantje’s arm. En daar ging het mannetje vol moed de trap op. Vader liep achter hem. Dus kon er niets misgaan.
Maar na een paar treden was Jantje al moe. En hij kon de traptreden niet zien. “Wacht maar”, zei vader. “Goed de boeken vasthouden, hoor”. En hup, met een grote zwaai belandde het jochie op vaders schouder! En zo ging het naar boven. Ziet u wel? Het kind droeg de boeken. Moest ze stevig vasthouden. Maar vader droeg zijn kind, met boeken en al!
Zó hebben wij onze verantwoordelijkheid. We hebben een taak. In ons gezin, op ons werk, in de gemeente, in de samenleving, in het beheren van de schepping. Ieder naar dat hij of zij kan.
En dat kan best wel zwaar drukken. Daar kun je soms intens moe van worden. Nou en of! Maar we mogen terugvallen op vader. Hij zorgt voor mijn gezin, de gemeente, zijn schepping. Ja, door ons bezig zijn heen. Maar toch, hij doet het. Hij draagt mij in het vervullen van mijn roeping. Daar kan ik vast van op aan!

En hoe meer we daarop vertrouwen, des te meer ontspannen kunnen we met onze taak bezig zijn. Er kan nooit iets écht mis gaan. Want achter ons op de trap, die we op moeten, daar loopt de vader. Hij vangt ons op!
Dag aan dag draagt hij ons. Ja, het klopt met die voetstappen in het zand. Twee paar voetstappen, ja. Maar twee heel diep weggezakt in het zand: Vader torst voor ons. En die andere, lichte afdrukken, die zijn van mijn voeten. Want ik wandel aan zijn hand! En soms is er maar één paar: als het erg moeilijk wordt, dan word ik gedragen, met last en al!
Wat een sterke, lieve Vader!
Amen.
---------
Voorstel voor een orde van dienst:
Eventueel zingen vooraf als intochtlied: Gez. 1
Na votum en groet: Ps. 107 : 1,4
[In een ochtenddienst: -schuldbelijdenis lezen Jes. 43 : 22, 24b
zingen Ps. 5 : 2
- woord van genade: Jes. 43 : 25 en zingen Ps. 5 : 6
- Gods wil: Gal. 6 : 2-10 en zingen Ps. 5 : 7]

Gebed om de leiding van de heilige Geest
Lezen en zingen: Psalm 68 en wel: lezen vs. 1-7; zingen vs. 3, lezen vs. 12-19, zingen vs. 7,8
lezen vs. 27-32 en zingen vs. 12
Preek over Ps. 68 : 20b
Gez. 434 : 1,2,3
Gebed
Zingen: Ps. 121 : 1,2,3 (in de middagdienst Geloofsbelijdenis van Nicea) en 4
--------
Handreiking voor de dienst der gebeden
God prijzen om goedheid!
Gebed, dat ieder persoonlijk Gods aanbod van vaderschap leert aanvaarden
Gebed om (meer) hand van God te zijn voor mensen die aan de kant staan
Help ons, onze lasten aan God te geven, elke dag weer
Help vaders om goede vaders voor hun kinderen te zijn
Stil persoonlijk gebed
Samen: "Onze Vader".

zaterdag, oktober 01, 2005

ALLE DAGEN MOEDERDAG ! (meditatie)


ALLE DAGEN MOEDERDAG


Zoals een moeder haar zoon troost, zo zal ik (de HEER) jullie troosten; in Jeruzalem zul je troost vinden.” Jes. 66:13 NBV

“Het is toch alle dagen moederdag”, zeggen we wel eens. Meestal als we de buik vol hebben van dat commerciële gedoe rondom die zondag in mei. En inderdaad, het is niet alleen moederdag, als de winkels er goede sier mee maken. Het is alle dagen moederdag, het hele jaar door. Zoals het alle dagen ook kinderdag is. Moeder is altijd moeder. En haar kinderen zijn het hele jaar door haar kinderen.

Dus láát het niet bij aandacht voor moeder op één dag in het hele jaar! Laat haar váker je waardering merken. Ook als je allang getrouwd bent. Ook als zij intussen oud geworden is. Zij weet (hopelijk nog!), dat jij haar “kind” bent. Laat jij haar weten, dat je haar nog altijd als je moeder ziet. Al zijn vanzelfsprékend de verhoudingen drastisch veranderd sinds je klein was en thuis woonde…

Eén van de dingen,
waar moeder erg góed in is, is: troosten. Kleine kinderen geven in de regel aan, dat ze naar mamma willen, als ze troost nodig hebben. Ook al neemt vader evenveel dagen de honneurs waar, toch: in bepaalde situaties moet mamma er aan te pas komen. Moeders kunnen naar het besef van kleine kinderen pas écht troosten.
Waarom is dat? Ik denk: gewoon omdat ze moeder is. En omdat dat kind háár kind is. En omdat zo’n kind weet of aanvoelt: zij is mijn moeder.
De troost van een moeder is heel speciaal. Als kan ze de pijn vaan haar kind niet wegnemen, die troost wérkt. Het helpt. Het schreiende kind wordt vaak stil.

Gods kinderen
binnen het volk Israël -“Gods zoon” genoemd hier- hebben het zwaar, vertelt Jes. 66. Dat is mede de schuld van hun volksgenoten. De mensen, die niet (meer) in God geloven.
Maar dat blijft voor hen niet zonder gevolgen. Het oordeel komt. Het komt voor állen, die zich in hun leven en levenswijze vijanden van God tonen. Daar helpt geen lievemoederen aan, ook niet voor die Israëlieten, die geen ware Israëlieten zijn.

Gods zonen en dochters echter wacht een gouden toekomst. Nu zijn er nog reusachtige problemen. Is er schrijnende pijn. Voelen ze intens verdriet. Maar de HEER gaat troosten. Op een unieke manier. En als je die manier tóch in een beeld wilt vangen –want een beeld, verder kun je niet gaan: dan, zegt de profeet, moet je maar denken aan een moeder. Zoals die omgaat met haar zoon(tje). Zoals zij haar kind tróóst.

Die troost is intens.
Die wérkt. Die hélpt. Daar wordt het verdriet ánders van. De pijn gaat dan weg. Of beter: is beter te dragen. Het kind belééft het anders. Kijkt er anders tegenaan. En soms kan moeder de pijn of het verdriet echt wegnemen.

Zó troost God. De vrouw en moeder krijgt de eer, een afbeelding van God te mogen zijn in dat opzicht. En zo eervol spreekt God in de bijbel veel vaker over haar. Hij heeft haar heel erg hoog, zie je.

Reden voor jou en mij, HEM superhoog te hebben. Omdat Hij zó troost: als een moeder. Omdat zijn troost zo teer is. Zo effectief ook. Hij neemt het verdriet, de pijn, en álle gevolgen van de zonde, wég. Nú nog in beginsel. Haalt Hij de angel eruit. Zodat de pijn gelenigd wordt.

Hoe dat kan ?
“In Jeruzalem zul je troost vinden”, volgt er op.
Jeruzalem is de plaats van de tabernakel en later de tempel. De zichtbare woonplaats van God op aarde toen. Het centrale heiligdom dus. En daar zie je de offers.
Wij mogen zeggen: In en door Jezus Christus zul je troost vinden. Kijk maar naar Jezus. In Hem, in zijn dood en opstanding, heeft God de oorzaak van alle nood en elke pijn en ieder verdriet, de zonde namelijk, weggenomen.

Ons wacht de Gouden Eeuw-igheid. Als we ons dat geschenk, want dat is het, het kost niks niemendal, laten geven. Want als je Gods kind bent, troost God je hier en nu als een moeder. Súper toch?

En moeders?
Laten we haar hoog houden. Als het nog kan. En zolang het nog kan.

Ik denk terug aan dat bezoek, jaren geleden, aan die demente vrouw, 80-plusser. “Ik heb geen moeke meer”, zei ze tegen mij, met tranen in de stem en in de ogen.

Je moeder, houd haar in ere, meisjes en jongens. En laat je troosten door God, óók via moeder!



(april 2005)Zingen/bidden: Gez. 428