vrijdag, september 23, 2005

EINDELIJK RUST ! (meditatie)


RUST, EINDELIJK!
“Kom weer tot rust, mijn ziel…” Psalmen 116 : 7a NBV
Prettige vakantie gehad? En helemaal uitgerust, lichamelijk? Of heeft het verblijf op de vakantiebestemming en de (lange of kortere) reis veel energie gekost? Dat kan. Je kunt intussen wél tot rust gekomen zijn. Want dat is wat ánders. Dat zit meer van binnen, zie je.

Ik kijk nog wel eens naar woord- en kennisspelletjes op de tv. En dan valt me op, dat heel veel prijswinnaars het gewonnen geld aan de vakantie willen besteden. En dat steeds meer mensen naar een ver land willen gaan. Naar Colombia, Zuid Afrika enzovoort.
Ik heb daar natuurlijk geen ene snars mee te maken. En er is op zichzelf ook niks op tegen. Maar je kunt er wél kanttekeningen bij zetten. Op het gebied van milieu bijvoorbeeld. Maar ook kun je de vraag stellen: kom je zo wel tot rust door zo’n vakantie.

Want vakantie houden betekent méér dan zover mogelijk vliegen, zoveel mogelijk zien en zoveel mogelijk bijzondere dingen beleven.
Vakantie vieren betekent óók: tijd voor de ánder. Voor een goed gesprek. Want dat komt in het jachtige leven wel eens in het gedrang.
En vakantie is eveneens: tijd voor jezélf. Om op verhaal, om tot rust te komen.
Want een goed gesprek met jezelf hebben, ook dáár is niks mis mee, weet u.

De dichter van het 116e lied uit de bundel van de Psalmen spreekt ook eens even met zichzelf.
Hij zit in de nesten, zie je. In vers 3 wordt gesproken over angst en pijn. Dus zal ziekte wel het probleem geweest zijn. En als dan zelfs de dood op de loer ligt, dan komt vanzelfsprekend ook de angst. Ja, diep in de penarie, dat kun je wel zeggen!
Nu is dat voorbij. Maar de golven van de angst en de onrust deinen binnen in hem nog behoorlijk na.
Dáárom gaat hij het gesprek aan met zichzelf. Zoals je dat van tennissers ook wel eens ziet en hoort. Een gebalde vuist en “Come on!”
Deze dichter zegt wat anders. Niet om zichzelf op te peppen, maar juist tot kalmte te manen. “Kom weer tot rust, mijn ziel. Niet meer zo paniekerig. Daar is geen reden voor. Want de HEER is je immers te hulp gekomen? Het komt goed. Het is goed”.

Ja, je kunt van binnen uitermate onrustig zijn. Daar kunnen allerlei oorzaken voor zijn. Ziekte bijvoorbeeld kan je ongerust en onrustig maken.

 een oase
Maar ook andere dingen, waarvan je zegt: “ik word er ziek van!”. Van die dagelijkse sleur, het hele jaar door. Van die verantwoordelijkheid, die je steeds moet dragen. En waar je je wel eens aan vertilt. Van niet (meer) kunnen werken. Van je handicap. Van die beperkingen, die je in de houdgreep hebben. Zelfs van de zonde, je tekortkomingen tegenover je naaste en ten opzichte van God.
Wanneer krijg ik toch eindelijk rust van binnen, denk je dan. Wanneer ga ik vanuit die naar het lijkt eindeloze woestijn de oase binnen.

We kunnen in die situatie tot rust komen. Een vakantie, maar ook een stil moment is daar bij uitstek geschikt voor. Om onszelf eens even onder handen te nemen. Dan mogen we tegen onszelf zeggen: “Kom weer tot rust, mijn ziel. Yvonne, Wilfred, wees niet langer zo onrustig.
Gód is er toch? Je hebt toch een Heiland en Verlosser? Hij is toch bewogen met je. Hij weet toch ván je situatie en van je onvrede. Hij is er toch voor je. Hij is toch bij je?”
Op die toon mag je dat goeie gesprek met jezelf voeren. Want was het niet de Zoon van God, die als mens op aarde was. En die toen zei: “Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven”.

Aanvaard dat, voor je eigen bestwil, je eigen innerlijke rust.
Want dan kóm je ook werkelijk tot rust. Krijg je échte rust in de vakantie. Als je een verre reis maakt. Of dicht bij huis gebleven bent. Maar ook, als je niet op reis kunt.
Dan kun je het leven met al zijn stress weer in en áán. In afhankelijkheid. Dat is: in gesprek met jezélf. Want in contact met God!
(juli ’05)
Eventueel zingen en/of bidden: Gez. 463 : 3,4,5

dinsdag, september 20, 2005

ONUITPUTTELIJK! MAAR DAN WÉL PUTTEN (preek)




De bijbel, onuitputtelijk! –maar: pútten we wel genoeg?

“…een huismeester die uit zijn voorraadkamer nieuwe en oude dingen te voorschijn haalt.” Matteüs 13 : 52 NBV
We houden er waarschijnlijk allemaal best wel van,
iets nieuws aan te schaffen en te hebben. Maar tegelijk geldt: oud is vertrouwd. Het nieuwe bankstel kan beter zijn, duurder en mooier dan de oude meubeltjes, maar het moet wél eerst wennen. Het kost tijd, over te schakelen. En die Euro, écht dubbel niks! Hadden we de goeie gulden nog maar…
Binnen de kerk en de gemeente willen nieuwe en oude dingen, en de houding tegenover die twee, nog wel eens verwijdering teweeg brengen. De één houdt meer van nieuw: nieuwe vertaling, berijming, vernieuwingen in de liturgie e.d. En de ander wil maar liever alles bij het oude laten.
Nu gaat het in de tekst niet over dergelijke zaken. En toch zal blijken, dat het er niet los van staat. Maar het gáát hier meer over de prediking. En dat met name niet over de vorm, maar over de inhoud daarvan.

Dat betekent niet,
dat we de weegschaal voor dominees gaan hanteren of zoiets. Nee, de hoorders staan niet in de schuilkelder, veilig voor rondvliegende kogels. U en ik kunnen niet rustig achterover gaan leunen, veilig voor de pijlen van het Woord. Nee, het gaat over ons allemaal. Want het gaat ook over hoe we met de Bijbel om hebben te gaan. Luister maar!
-------
Jezus heeft heel wat gelijkenissen verteld
aan de mensen die massaal naar Hem kwamen luisteren. En vooral ook aan zijn leerlingen. Verhalen, uit het leven gegrepen. Eenvoudige verhalen. Maar ze moesten wél begrépen worden. Want het ging de Heiland er niet maar om, de hoorders te boeien en mee te slepen. Het was ónderwijs. Hij wilde mensen wat leren over Gods Rijk. Over het binnengaan in dat Rijk. Over het leven binnen de grenzen ervan.
In vers 51vraagt Jezus de leerlingen, of ze zijn onderwijs via gelijkenissen begrepen hebben. Hij vraagt dus niet, of ze al die gelijkenissen nog zo op kunnen noemen en navertellen. Het gaat om begrijpen, om begrip.

Dat is veelzeggend, ook voor ons. Als God in zijn Woord tot ons spreekt, bijvoorbeeld via de prediking of gezamenlijke of persoonlijke Bijbelstudie, dan geeft Hij onderwijs, les. Maar dan gaat het daarbij er niet alleen om, dat we een groeiend stuk parate kennis opdoen. Ook dat is bepaald niet zonder belang. Daar moet het mee beginnen.
Maar dan gaat het van daaruit om méér: om verstaan, begrijpen, met je hoofd, met je hart. Als leerlingen van het Koninkrijk moeten we, net als de discipelen, de geheimen van dat Rijk kennen. En daarom moeten we ze leren kennen en béter leren kennen. Want, wéér: nét als de discipelen, dan kunnen we ze doorgeven. Dat is de opdracht.

Nu, de discipelen geven aan, dat ze Jezus’ onderwijs begrepen hebben. “Daarom”, zegt Jezus dan,
”daarom de volgende gelijkenis”.
Omdat jullie aangeven, dat jullie leerlingen zijn, en dus: Schriftgeleerden, in de goede zin van het woord. Want “schriftgeleerde” is hier niet de aanduiding van de beruchte Joodse klasse van muggenzifters en letterknechten.
Maar het betekent niet meer of minder dan: iemand met kennis van de Schrift. Iemand, die de betekenis van de gelijkenissen van het Koninkrijk van God begrepen heeft. En die dus het Woord van de Koning kent. Tot die leerlingen richt Jezus Zich in deze gelijkenis. En Hij doet ons weten: je bent pas echt schriftgeleerde, als je leerling geworden bent!

Het gaat erom, dat wij dat zijn: volgelingen van Jezus. In de zin van léérlingen. Dat zijn mensen met open oren. Omdat ze met open mond luisteren naar Jezus’ woorden. En dat weer, omdat hun harten geopend zijn voor wat en wie Jezus is.
En Wie ís Hij dan wel? Hij is Koning. Koning van het Koninkrijk der hemelen. En dat Koninkrijk is geen leerstuk, geen theologisch systeem. Leerlingen van Jezus zijn niet per definitie knappe koppen, filosofen, diepe denkers. Natuurlijk heb je wat méé, als je een goed stel hersens hebt gekregen. Op zulke mensen moeten we zuinig zijn. Die moeten we als kerkenraad en Synode niet door een dom beleid en kortzichtige maatregelen van ons vervreemden!
En, jongelui: als je goed kunt leren:
gebruik je hersens alsjeblieft
niet uitsluitend om in de maatschappij wat te bereiken. Ook prima! Maar gebruik je gaven ook voor Gods Rijk!

Maar: dat Rijk is geen leerstuk alleen.  Het gaat om de levende werkelijkheid van Gods Koningschap. Dat Koning Jezus je leven beheerst en bepaalt, je denken en doen, je werk, je studie en vrije tijd, je keuzes, heel je leven. Dat is in beginsel ook het gevál bij een man, vrouw, jongen, meisje, die of dat leerling van Christus is.
Een christen is LEERLING, gemeente (lezers). Je kunt ook zeggen: een gelovige is OOR! En dat geldt niet alleen voor predikanten en ouderlingen en ieder, die het Woord heeft door te geven. Ja, voor hen geldt dat in het bijzonder. Maar iedere gelovige is in beginsel één en al oor, en wil dat steeds meer worden.
In Psalm 40:7 staat: het gaat de HERE niet om offers. Waar gaat het Hem dan wél om? Om het doen van Gods wil; gehoorzaamheid dus (vers 9). En, om dat te kunnen, om te kunnen leven in overeenstemming met Gods geboden, daar zijn die geopende oren voor nodig. En nu profeteert Ps. 40 ten diepste over Christus en zijn komst in het vlees en volbrengen van Gods wil.
Maar zij die leven uit die Heiland, die willen ook geopende, doorboorde oren hebben. En ze hébben dat in beginsel.
Zij leggen hun oor te luisteren bij de Schriften. Zij zijn er op gefocust, om Christus te horen spreken in de Bijbel. NIET om vrome, maar menselijke systemen te leren kennen, om die te kunnen spuien. Niet om te zeggen, wat de hoorder van je verwacht. Niet om vrome, rechtse, orthodoxe theologie uit die Schriften op te diepen en te bevestigen. Nee, alleen maar: om de stem van je Meester te horen. Aan de weet te komen, wat Hij in dat Woord tegen je zeggen wil.

Het is dus niet de bedoeling,
dat u met een hoofd puur vol rechtzinnigheid naar de bijbel, naar een bijbelgedeelte gaat. Als je samen een gedeelte uit te bijbel leest, om er over na te denken, fijn! Maar... je meent van tevoren al te weten, wat daar eigenlijk bedoeld wordt, wat God tot je wil zeggen. Nou, dan zit je wél goed fout.
Dan kun je nóg zo vroom gebeden hebben om de leiding van de Geest. Maar dan loopt intussen je geestelijke horloge uren vóór. Dan loop je die Geest voor de voeten. Dan loop je duidelijk het gevaar, dat God niet de ruimte en gelegenheid krijgt, te spreken. Te zeggen, wat Hij in dat gedeelte nu écht aan je kwijt wil.
Nee, het gaat om informatie, die plaats moet krijgen in je hoofd, je hart, je leven. En die informatie moet je hóren. Je moet alleen maar met je OOR naar een bijbelgedeelte gaan. Met het gebed -in je HART!- tot God: open mijn oren. De Heilige Geest moet bij wijze van spreken telkens weer je oren uitspuiten. Want het gaat om hóren!

Alleen zo kun je “heer des huizes” zijn.
Met zo iemand vergelijkt Jezus de discipel-Schriftgeleerde. De “heer des huizes”, de huisman zouden wij hem noemen, was verantwoordelijk voor al het reilen en zeilen van het huisgezin. Met name ook de financiële kant ervan. Hij had de huishoudportemonnee. Hij beheerde de voorraadkamer met levensmiddelen. Uit die voorraad deelde hij uit aan alle leden van het grote huisgezin wat zij nodig hadden, nieuwe en oude dingen.
Daarmee is de taak van de hoorders van het Woord, van Jezus’ leerlingen, te vergelijken. Zij dragen verantwoordelijkheid voor “de voorraad”, d.w.z. wat ze aan informatie ontvangen hebben. En die informatie is groot nieuws. Het is een schat, zoals er letterlijk in de tekst staat. Dat is tekenend. We vinden in de bijbel een schat, een enorme voorraad, voor ons mensen allemaal samen zelfs onuitputtelijk! Maar je moet wél putten, graven in de tekst, om de rijkdom naar boven te brengen!
U begrijpt wel
en jij hebt ook wel door, dat hier wél een onderscheid is. Dat er een scheiding dwars door de mensheid loopt. Dat hier de vraag naar u en mij toekomt: wat doe ik, om schatten te vergaren? Beter nog: wat zíjn voor mij de ware schatten? Ben ik alleen maar bezig met het bijeenzoeken, het vermeerderen van die schatten, die vergáán? Ben ik er op uit, later zoveel mogelijk te verdienen, om “lekker” te kunnen leven? En interesseert die schat, waar Jezus het over heeft, die schat in de bijbel, me eigenlijk totaal niets. Of acht ik die in elk geval een zaak van later zorg?
Kijk, want hoe kun je nu uitdelen, te voorschijn halen, beheren, als je geen schat hebt. En als de voorraad niet regelmatig aangevuld wordt? Wie uitdeelt hoeft zich geen zorgen te maken, dat de voorraad op raakt. Want die ontvangt zelf steeds meer. Maar ik moet wel zelf de schat in Gods Woord kennen en er uit leven. Neem je dat eens mee, om over na te denken??

Maar als je dan je oor en hart te luisteren legt bij het Woord, wat komt er dan te voorschijn? “Nieuwe en oude dingen”,
zegt Jezus. Als ik dat zo zie staan in de tekst, dan vind ik meteen de volgorde opmerkelijk. Je zou eerder verwachten: oude en nieuwe dingen, in die volgorde.
Die opmerkelijke volgorde zal allereerst te maken hebben met de situatie, waarin Jezus deze woorden sprak. Met dat moment van de heilsgeschiedenis.
Er waren toen de oude dingen: wat God sprak in de Schriften van het Oude Testament. Dat zat in “de voorraad”. De discipelen mochten niet vergeten, dat Woord door te geven. Dat bleef zijn waarde houden. Maar het mocht wel gezien worden in het licht van wat er in Jezus gekomen was. De boodschap van het O.T. mocht klinken, maar dan belicht vanuit het werk van de Christus.
Maar in de voorraad bevinden zich ook “nieuwe dingen”. Dat zijn de aspecten van Gods Woord, die tot op dat moment niet onderwezen waren: het Evangelie van de verzoening en eeuwig leven door Jezus’ werk. De nieuwe werkelijkheid, die tot stand gekomen was. En die nieuwe dingen moeten éérst doorgegeven worden, zegt Jezus. Dat is het uitgangspunt: Jezus Christus en de betekenis van zijn werk, ook voor de openbaring, zoals die in het O.T al gegeven waren.
Moeilijk was dat voor de mensen van toen. Voor de “Schriftgeleerden” van wie we lezen in het N.T. Maar ook voor de nieuwe schriftgeleerden, de mensen die discipelen van Jezus zijn geworden. Moeilijk, die oude dingen te lezen , belicht door Jezus’ werk. En nog moeilijker die nieuwe dingen: de werkelijkheid die door Jezus en zijn werk op aarde gekomen zijn. Moeilijk, de Bijbel te lezen in het licht van Jezus.

Moeilijk,
ook vandaag, je oor te luisteren leggen bij Jezus’ woorden. Moeilijk, echt, onbevangen, onbevooroordeeld te luisteren. Moeilijk, om open te staan ook voor de nieuwe dingen, die dan te voorschijn komen.
Want de Bijbel is niet een boek, dat je even in hoofdlijnen moet begrijpen en dat dan geen raadsels meer voor je heeft. Ja, het gáát om Christus en zijn werk. Het gaat om Hem in héél de bijbel. En in principe in elk bijbelgedéélte en elke bijbeltekst. Maar dat heeft veel aspecten en zeer diepe en vergaande consequenties voor vandaag. En dat voor alle uithoeken van ons leven. En daarom is er diepgaande studie nodig is. Moet je je er intensief in verdiepen.
Want dan blijkt, hoe elk gedeelte, elke tekst niet alleen die ene, die algemene boodschap heeft. Maar vooral ook een heel
speciaal aspect
ván die boodschap. Een geheel eigen aspect van de boodschap voor ons leven. Een aspect, alleen in die tekst, dat gedeelte bedoeld en onderwezen.
En elke keer, als we de bijbel ter hand nemen moeten we op zoek gaan naar dat speciale aspect van de boodschap, dat God daarin voor ons heeft. Elke keer als we, óf persoonlijk of samen, in de kring van het gezin, als bijbelkring, op catechisatie, maar ook in de kerk, een bijbelgedeelte lezen en overdenken.
Dat kost extra tijd en moeite. Maar die tijd is goed besteed. Die moeite is de moeite waard!
En dan moeten we er niet versteld van staan, dat er dan nieuwe dingen uit dat gedeelte naar boven komen. Ja, gezien het feit, dat in deze gelijkenis de nieuwe dingen voorop staan, moeten we daar zelfs op uit zijn en naar zoeken. Het is niet verkeerd, als we in een bijbelgedeelte dingen tegenkomen, die anders klinken dan het oude en vertrouwde. Dingen, die daar misschien wel mee in strijd lijken of zijn.

Een concreet voorbeeldje.
Er zijn teksten die spreken over de positie van de vrouw in de gemeente en in dienst en ambt. Het is goed, te proberen die nog eens grondig en zonder vooroordeel te lezen. Dat is goed. Dat is opdracht. Maar dan wél lezen in de luisterhouding, met door de Heilige Geest uitgespoten oren.
Ja, ik vind zelf ook het oude vertrouwd. Ik heb ook de neiging te denken en zeggen: “Waarom dat nieuwe? Moet dat nu? Het oude is toch goed? Daar hebben onze ouders en grootouders het toch ook mee gedaan?”
En toch…Jezus laat weten, dat álles wat uit de schat van het Woord opgedolven wordt, goed is. Het oude is vertrouwd, jazeker. Maar dat betekent echt niet altijd, dat het daarom ook góed is. Als je zonder je orthodoxe en dogmatische voorraad en mét open oren en hart naar de bijbel luistert, kun je wel eens verrassende ontdekkingen doen. Soms moet het oude op een nieuwe manier verstaan worden.
Gemeente, lezers: de Schriften van Oude en Nieuwe Testament vormen
een schat.
En je komt in heel je leven, en je komt zelfs samen met alle heiligen om je heen, nooit op de bodem. Het kan je gaan als een kind. Dat heeft ergens op zolder een grote kist met verkleedspullen of iets dergelijks gevonden. En telkens ontdek het weer wat nieuws.

Zo kan het ook gaan, als je in de bijbel leest. Als je die leest zonder vooroordeel, onbevangen. Zonder meteen te denken aan dogmatiek en dogmatische vastheden. Als je de bijbel leest met “open” oren.
Dan wordt de bijbel echt lezen een spannende ontdekkingstocht. Je komt dáár terecht, waar je al eens eerder was. Maar wat je vergeten was. En soms kom je onverwacht op een plek, waar je nog nooit geweest bent. En dat kan best wel eens griezelig zijn; daar kun je je wel eens niet op je gemak voelen.
Want dan kun je wel eens op dingen stuiten, die
nieuw voor je
zijn. Die je anders geleerd hebt. Die misschien al eeuwen lang in jouw “kring” voor onomstotelijke waarheid werden gehouden. Over die positie van de vrouw in de gemeente van Jezus Christus bijvoorbeeld. En je ontdekt, dat die traditionele uitleg, op grond waarvan de vrouw in bepaalde kerken uitgesloten is van het ambt, toch niet zo vanzelfsprekend en sterk is.
Stel, dat zoiets gebeurt. Moet je je dan een hoedje schrikken? En maar gauw de bijbel dichtdoen en overgaan tot de orde van de dag? Schrik, angst, paniek zijn altijd slechte raadgevers! Het is beter, om dan nog eens en meer en verder te lezen en naar Gods Woord te luisteren.
“Nieuwe en oude dingen”, zegt Jezus, “zijn er te vinden in de schatkamer van het Woord.”

Schrik daarom maar niet
van nieuwe ontdekkingen. Blijf kijken, en toets aan wat er verder in heel de bijbel staat, wat je gevonden hebt. Want: het Woord moet je laten stáán, zei Luther al. Maar menselijke úitleg van dat Woord, dáár mag aan gepeuterd en gesleuteld en getornd en verbeterd worden. Waar of niet?!
Ik wens u en jou veel spannende ontdekkingstochten in de voorraadkamer van het Woord toe!
Amen


Liturgie:
Vooraf: Ps. 5:1,3
Na stil gebed, votum en groet: Ps. 5:6,7.
(In een ochtenddienst: Schuldbelijdenis met de woorden van Ps.51:1,2 en zingen Ps.51:3; genadeverkondiging en zingen:Ps.65:2;
Gods wil: Rom.13:8-14,zingen: Ps 86:4.)
Ter inleiding op de schriftlezing: Gez.326:2;
Schriftlezing: Matt. 13:47-52
Gez.326:4,5;
preek, Ps.119:40,47;
Ter in leiding op gebeden: Gez. 322:4
Gebeden, Gez.322:5
Dienst van de offers
Zingen: Gez. 330 : 1 (middagdienst geloofsbelijdenis) 330 : 3

Suggesties voor de dienst der gebeden:
Danken, dat we het Woord gekregen hebben en de verkondiging daarvan Gebed om te zien, dat Gods Woord een schat is van blíjvende betekenis, oneindig veel waardevoller dan al het overige;
Vragen, om (meer) oor en leerling te worden/zijn.
Gebed om door God geleid te worden in onbevooroordeeld, open, nieuwsgierig in de bijbel te lezen, persoonlijk en samen met anderen;
Bidden om niet al te verknocht te zijn aan het oude/nieuwe in de kerk, maar meer aan het wáre;
Voorbede voor alle ambtsdragers, die het Woord mogen/moeten dragen; en vergeet de dragers van het ambt van alle gelovigen niet.

vrijdag, september 16, 2005

EEN KIJKJE IN DE TOEKOMST (preek)


Een kijkje in de toekomst!


"Geen zuigeling zal daar meer zijn die slechts enkele dagen leeft, geen grijsaard, die zijn jaren niet voltooit......"
Jes. 65:20 NBV


Wat verwacht u van de toekomst?
Nee, in de toekomst kijken kunnen we niet. Maar we kijken wél allemaal tegen die toekomst áán. En we hebben daarbij allemaal onze visie, onze verwachtingen, onze hoop, onze vrees En soms worden die verwachtingen bepaald door wat ons goed uitkomt.
Destijds kwam het toenmalig president Bush in zijn campagne om opnieuw verkozen te worden goed uit, dat het in de toekomst beter leek te gaan. En daarom sprak hij die positieve verwachting ook steeds weer uit. De democraten daarentegen zeiden: zolang Bush aan het roer staat, kán het niet goed komen in de toekomst. Het wordt een regelrechte ramp! Een heel verschil dus in kijk op de toekomst
En u? Bent u wat positief over de toekomst? Of bent u pessimistisch gestemd over de komende tijd?
Komt er wat goeds? Of is het enkel kommer en kwel voor deze wereld. Voor natuur en milieu, voor de wereldbevolking., voor Nederland en voor u persoonlijk? Het zou de economie góed doen, als we als Nederlanders wat meer vertrouwen zouden hebben, zeggen de deskundigen.
-------
In Jes. 65 is God bij monde van de profeet zélf positief over de toekomst van Israël.
En dat is bepááld opvallend. Want de situatie is nou echt niet om over naar huis te schrijven. Kijkt u even mee in hoofdstuk 63? In vers 16 en 17 staat het. Wij zijn de stammen van uw erfdeel. Dus: wij horen thuis in het beloofde land. Nou, daar wáren we.. We hadden het in bezit. Maar: eventjes. Nu is het over en uit daarmee. "We zijn geworden als de anderen, de andere volkeren", vs. 19. Voor geen dubbeltje voorrechten meer!
Dat levert uiteraard vragen op. In hoofdstuk 64 doet de profeet namens het volk, in elk geval namens de vrómen van het volk, boete. Hij belijdt schuld. De zonde, die is de oorzaak van de ellendige situatie. En een verandering, een betere situatie, verlossing, is dus echt niet verdiend!
Maar tóch verwácht de profeet iets van God. De HEER is genadig. En Hij zorgt voor verzoening. De profeet als boeteling vráágt daar om. (64:9) “Laat uw grote toorn toch varen, HEER. Houd onze schuld niet steeds in gedachten, maar zie ons aan; wij zijn toch uw volk?”.

En als God genadig is en de zonde verzoent, dan mag hij en mag het volk meer verwachten. Lees vers 11 en 12 van Jes. 64 maar eens. "Onze heilige, luisterrijke tempel, waar onze voorouders u hebben vereerd, is ten prooi gevallen aan het vuur. Een ruïne is het. Een puinhoop is alles wat ons lief was!"
En Israël vraagt: "Blijft dat zo? Gaat U daar wat aan dóen?" Met als ondertoon: zo kán het toch niet blijven? U kunt zich toch niet inhouden, als het uw eigen volk zó slecht gaat?
Dus eigenlijk verwacht het volk verandering.
Verbétering met name. Ondanks alles heeft het volk pósitieve verwachtingen voor de toekomst. Daar is heel weinig reden voor. Alles lijkt tamelijk hopeloos.
Er is één reden, om toch wat goeds te verwachten voor de toekomst. Er is maar één lichtpuntje. Maar dat verandert de zaak dan ook compleet. En dat lichtpuntje, of beter die zee van licht, dat is: de HEER. En de band die hij met dat volk heeft. En de beloften, die hij gedaan heeft. Die zee van licht komt van boven!
--------
Jazeker: gelovige mensen kunnen tóch onverbeterlijke optimisten zijn.
Ze houden altijd één argument over, om met vertrouwen naar de toekomst te kijken. En dat is: Gods genade. Zijn trouw aan zijn gegeven woord. En als u gedoopt bent, als jij door je ouders eens vóór in de kerk bij het doopvont gedragen werd, dan is dat woord ook u en jou gegeven: Ik ben je God!
En dat geeft houvast, zie je. Daar mag je op terugvallen. Dan mag je toch tegen God zeggen, hoe slecht het ook is gesteld met je: Gaat u daar wat aan doen, God? Ja toch zeker! Niet dat ik daar ook maar een grammetje van verdiend heb. Integendeel! Maar u hebt wél uw beloften gegeven, weet u nog? Nou dan! Daar houd ik u toch echt aan!
--------
Daarop reageert de HEER in Jes. 65.
Dus gaat het daar niet, althans niet primair, over wat wij wel "de grote toekomst” noemen. De nieuwe hemel en aarde met vernieuwde mensen. Daar gaat het niet allereerst over. Maar dat wil niet zeggen, dat het daar niets mee te maken heeft. Maar daarover later.
Daarom gaat God hier in op die vragen van Jes. 64. Hij geeft hoop. Er komt verandering. De paar druifjes, die bij de oogst zijn blijven hangen, ze worden tóch gebruikt. Voor het armetierige volkje, de mini-kudde, is er toekomst. Namelijk voor die leden van het volk, die zich bekeren. De anderen zullen omkomen.
Maar voor Gods ware volk komt dus die verandering in hun situatie. En dat is een erg grote, fundamentele verandering. Vandaar die grote woorden van vs. 17: nieuwe hemel, nieuwe aarde. Die kun je in eerste instantie opvatten als: een totaal nieuwe situatie. Want: het beloofde land komt weer in zicht.
En daar komt
een toestand van vrede en voorspoed.
De mensen zullen gelukkig zijn, vs. 19. Geen geschreeuw van angst of geroep om hulp wordt gehoord. Er klinkt geen geween. Want ziekte en dood moeten een flinke stap achteruit doen.
Wij wéten toch, dat het ook in dát opzicht aanmerkelijk beter gaat in vredestijd en in voorspoed dan in tijd van oorlog en ellende. Dan vallen er oorlogsdoden en hongerslachtoffers. De gezondheidszorg kan immers veel beter functioneren in vredestijd? En als er geld voor is?
Dat zal na de terugkeer uit Babel voor het volkje, dat restje mensen, het geval zijn. De zuigelingen- en kindersterfte is op zijn retour. Hoge leeftijden worden gemeten, vers 20.
Maar, let wél: er is geen sprake van eeuwig leven! Wél hoge leeftijden. Wat toen gezien werd als een grote zegen van God -en dat ook daadwerkelijk is. Zelfs is dat het geval voor "de zondaar". Misschien wordt daarmee bedoeld: degene, die te boek staat als zondaar. Als iemand, die de naam heeft, dat hij het met Gods wet niet zo nauw neemt. Of: iemand die vroeger als een bijzonder groot zondaar door het leven ging. Of misschien moet je verklaren: als iemand 100 jaar is en dan (al!) sterft, dan zal men zeggen: de vloek treft hem, hij is een zondaar.
In elk geval: zonde, zondaren zullen niet verdwenen zijn.

Is dat dus allemaal
(letterlijk) wáár geworden
na de ballingschap? Nou, die vraag moet je ontkennend beantwoorden. Tot vandaag toe is dat niet het geval. Voor Israël niet. Voor ons niet.
Wél zijn wij zeer bevoorrecht! Dat we mogen leven in een tijd, waarin de medische wetenschap grote vorderingen heeft gemaakt. En dat we in een land leven, waarin dat alles vrijwel voor iedereen binnen bereik is. Als je dan wéét hebt van bijv. de toestanden ten aanzien van AIDS in Afrika en Azië… Ja, dan weet je van je voorrechten. Trouwens óók van je opdrachten in offer en gebed!
Maar toch is het hier niet zoals de woorden van de tekst hierboven aangeven. Ook hier en nu nog zijn er baby’s, die maar een paar dagen oud worden. Of zelfs dood geboren worden. En soms blijven echtparen kinderloos… En er sterven mensen jong. Terwijl ze nog vol idealen zitten. Mensen krijgen een hartstilstand in de kracht van hun leven.

En dan nog: hoe word je oud. Wat gebeurt er met je lichaam. Hoe gaat het met je verstandelijke vermogens. Niet ieder wordt zo oud als mevrouw van Andel. U weet wel misschien nog, destijds de oudste vrouw van Nederland en van de wereld, nu overleden. Niet ieder ook wordt op die manier oud. Oud worden kan ook heel erg moeilijk zijn. Nee, het is ook hier en ook nu vérre van volmaakt. Er worden veel tranen geschreid. Vooral in het verborgen, in stilte… Alwéér een zaak om aan te denken in ons gebed…

De tijd na de ballingsschap heeft geen perfecte heilsstaat opgeleverd. Wél een tijd van betrekkelijke vrede en relatieve voorspoed. Maar de woorden van Jes. 65 kon je beslist niet letterlijk vervuld zien.
Hoe zit dat
dan met deze profetie?
Zoals zo vaak, zoals meestal in dergelijke profetieën: er zit een verdieping in. Dat is de actualiteit van de bijbel. De profetie heeft niet alleen een boodschap voor de mensen toen. Ook wij kunnen ons aangesproken voelen en beloften erin lezen.
Dus: het huis van de tekst binnen gaan en op zoek naar de trap naar de eerste etage. Die is er.
Misschien zelfs boven de begane grond een eerste en daarboven nog een tweede etage.
Immers:
de eerste etage
is de verdieping, die te vinden is in Jezus Christus. Hij heeft afgerekend met de vloek, door die te dragen. En zo weg te dragen. Hij heeft verzoening tot stand gebracht. Zodat leven uit hem en met hem echt leven is. Leven in vrede en voorspoed. Denk aan de tekenen, die hij opgericht heeft, toen hij op aarde was: brood uitdelen, zieken genezen, doden opwekken. Ja, in Jezus zijn de woorden van Jes. 65, ook van vers 20, nader, hoger vervuld.
Maar ook toen werd niet létterlijk en in het algemeen waar, wat er o.a. in vers 20 staat. Ook toen waren er mensen, die ziek bléven. En die stierven. Ook op jonge leeftijd. Wat Jezus deed, waren tekenen. Als een aanwijzing: ééns zal het helemáál zo zijn!

Daarom gaan we nog vérder kijken in het huis van onze tekst. En ja, we kunnen de trap op naar de
tweede etage.
Op Oudtestamentische manier wordt hier gesproken over de toekomst. Over wat, ook nu nog, komen moet en komen gaat. Over wat ook op ons af komt.
In de openbaring van God zit voortgang, "opgang" zou ik bijna zeggen. Want steeds duidelijker en verder en hoger gaat God in de openbaring van zichzelf en van zijn grote plan. En wij mogen het Oude Testament lezen met de kennis van het Nieuwe Testament, dat ons óók gegeven is.
Daarom: Jes. 65 is in de eerste plaats geschreven voor Israël. Voor de mensen, die toen leefden en toen troost nodig hadden en kregen. Maar ook voor ons. We mogen er een doorkijkje in zien naar wat ook voor ons nog toekomst is.
Ook daarover worden in vers 20 dingen gezegd, geopenbaard. De mensen toen zullen dat niet echt begrepen hebben. De profeet zelfs heeft in opdracht van God dingen gezegd en opgeschreven, die ook zijn eigen begrip te boven gingen. Maar wij lezen deze woorden met in ons achterhoofd de kennis van het Nieuwe Testament. En dat is volkomen legitiem.
Er wordt ons gemeld, dat wie vertrouwen op God naar
de toekomst
op weg zijn. Een toekomst, die een geheel nieuwe situatie zal brengen. En wel een nieuwe hemel en aarde. Een leven, waarin letterlijk geen zonde en dood meer zullen bestaan. En evenmin ziekte, angst, schrik, pijn en verdriet. Dat geldt voor állen, die op God en op wat hij beloofd heeft, vertrouwen. Voor Joden, maar ook voor iedereen.

Maar we moeten niet beginnen met elke zin en elke uitdrukking uit te pluizen met het oog op de eindtijd en daarop toe te passen. We hebben het Nieuwe Testament. En dat zegt ons daar meer over. Maar ook weer lang niet alles, wat we graag zouden willen weten.
God verbergt dat nog voor ons.
Niet om het geheim op zichzelf. Maar… om ons te verrassen!
En…bent u daar klaar voor?
Amen.

……………………………………………………………………………………………………………

Sinaï, berg van de wetgeving
Voorstel voor een liturgie:

Eventueel vooraf: Gez.459: 1,2,3
Na votum en groet: Psalm 5 : 6,7
(In een ochtenddienst als belijdnis van schuld en juichen in de vergeving: zingen Gez. 449 : 1,2,3,4
Gods wil: lezen Lev. 19 : 1-4, 9-16 en Psalm 34: 12-15
Zingen; Gez. 449:5)

Gebed
Lezen: Jes.65: 1-12
Zingen: Ps. 85: 1,2
Lezen: Jes. 65 : 17-25
Zingen: Ps. 85 : 3,4
Preek
Zingen: Gez. 297

Gebeden
Offers
Zingen: Gez. 296 : 1,2
Geloofsbelijdenis van Nicea
Zingen: Gez. 296 : 3
--------

Handreiking voor de dienst van de gebeden:

God prijzen, dat hij ons toekomst geeft. Want hij heeft ons zijn Zoon gegeven en in hem alles wat nodig is.
Geef ons kijk op de Heiland. Op wat hij hééft gedaan. Op wat hij elk moment nu voor ons doet en doen wil. En op wat hij zál doen in zijn grote toekomst.
Danken voor de (betrekkelijke) rijkdom, waarin wij mogen leven.
En bidden voor de armen, dichtbij. Maar ook veraf, in gebieden waar oorlogen, droogte, honger, AIDS maken, dat velen geen verwachtingen voor de toekomst (kunnen) hebben
Geef ons meer en meer oog voor uw beloften. Zodat we houvast hebben NU en steeds meer verwachten van de toekomst.
Gebed voor ouderen, die het zwaar hebben, omdat ze merken, dat de gebreken zich doen gelden.
Voor mensen, die gevangen zitten in doemdenken en daardoor soms psychisch in de knoei zitten.
Stil gebed

Gemeenschappelijk “Onze vader…”. (kan ook gezongen worden)

woensdag, september 14, 2005

OUD EN AFGESCHREVEN, DUS "OPRUIMEN DIE HAP!"? (preek)


OUD EN … AFGESCHREVEN EN DUS
“OPRUIMEN DIE HAP” ?

“Verstoot mij niet nu ik oud word, verlaat mij niet nu mijn kracht bezwijkt.” Psalm 71 : 9 NBV
Paus Johannes Paulus is gestorven, al weer een tijdje terug. En dat na een hele lijdensweg. Dat was het eigenlijk al jarenlang. En omdat hij paus was en dat bleef tot de dood, was dat voor velen te constateren. Je kunt er bewondering voor opbrengen, dat hij aanbleef als kerkleider. Of je kunt dat afkeuren en alleen medelijden hebben.
Hoe dan ook, het confronteerde ons met oud en ziek en zwak zijn. En dat kómt vaak in het leven van een mens eenmaal aan de orde. Nu wil ieder wel oud worden, maar dan wél gezond en kwiek blijven. Dat kan tegenwoordig erg lang, ook dankzij de medische wetenschap. Die is een zegen. Maar het betekent wel, dat de mens dus gemiddeld steeds ouder wordt. Maar ook, dat er steeds méér oude mensen komen.
En dan “heb je een probleem”, wordt vandaag wel gezegd. Want eigenlijk zitten we met mensen, die niet meer productief zijn, in de maag. Want ze zijn duur, zie je. En dat moeten wij, werkenden, allemaal maar opbrengen.
Nu is dat op zichzelf al heel wát voor de oudere mens.
Je zult maar een probléém zijn,
een probleem gewórden zijn. En dat zonder dat je dat zelf wilt. En terwijl je al zoveel andere problemen hebt aan en met je lichaam en je hoofd. Want die komen er tóch, ondanks de kennis en kunde van artsen.
--------
De dichter van Psalm 71 weet er alles van. Een onbekende dichter is hier aan het woord. Hij zal wel een leidende figuur zijn. In wat hij zegt, speelt het lot van het volk méé. Maar het gaat wél in eerste instantie over zijn eigen levensweg. En wat hij zegt, spreekt veel oudere mensen aan. En kan ook iederéén aanspreken, die de realiteit onder ogen ziet. Déze werkelijkheid: de oude dag komt eraan. En die brengt vaak grote problemen met zich mee.
“Verstoot mij niet, mijn God,
nu ik oud word. Laat mij niet in de steek, want mijn kracht neemt af, vergaat, bezwijkt”. “Mijn kracht raakt ten einde; laat mij niet alleen”, zo vertaalt de Naardense Bijbel.

Als je dit lied goed leest of aandachtig zingt, dan merk je de mooie opbouw. Drie delen, met telkens drie elementen, die terugkeren. Drie keer een gebed om hulp. Dan drie keer over zijn leven, over Gods goede leiding en gaven. En drie keer wordt een voornemen onder woorden gebracht. Namelijk om God te loven en te eren, als Hij gered heeft.
En die drie elementen worden niet drie keer op dezelfde manier onder woorden gebracht. Nee, ze klinken steeds intensiever.
In de tekst (het vers, dat hierboven afgedrukt staat) klinkt voor de tweede keer het gebed om hulp. Hij vráágt om hulp in zijn situatie. Die is niet rooskleurig. Bepaald niet, om enthousiast over naar huis, of in een lied, te schrijven.
Er zijn namelijk vijanden.
En vlak die niet eventjes uit! Ze zijn fel. En gewelddadig. Móórddadig zelfs. Ze willen mijn ondergang, laat de dichter weten. Ze willen mijn dóód. In vers 20 wordt niet voor niets geschreven over “herleven”en “herrijzen”. Als het aan de vijanden ligt, is hij ten dode opgeschreven.
Ja, een groot probleem, die vijanden. Maar een bijkomend minpunt, niet te verwaarlozen, is de leeftijd. De dichter wordt ouder, begint oud te zijn. En dat maakt het nóg erger. Want het betekent, dat hij minder mogelijkheden heeft, om zich te verdedigen. Zijn krachten nemen af. Wat hij vroeger zómaar even deed, dat kost nu erg veel moeite. En sommige dingen gáán gewoon niet meer…

Dat maakt hem kwetsbaar ten opzichte van de vijanden. Groot gevaar dus!
En nu?
Nou, “gewoon” naar God. Ja, dat is gewoon voor hem. Het is een wonder, dat je naar God mag gaan. Het is 101% zuiver genade, dat Hij er is voor hem. Maar dat is hij gewend. God staat altijd voor hem klaar, dat wéét hij. Die laat hem niet in de steek omdat hij nu oud en zwak is. Die wil ook nu helpen. Want juist nu heeft hij God nodig. Nu meer dan ooit.
Nee, hij was nooit tegen de vijanden opgewassen in eigen kracht. Ook niet toen hij jong en sterk en moedig en misschien wel óvermoedig was. Maar nu heeft hij zijn God speciáál nodig.
Want hij is oud aan het worden, zwakker dan vroeger. De krachten vloeien weg.
------
Ja, je ontmoet senioren,
die nog erg vitaal zijn. Vitaal voor hun leeftijd dan. Want ook voor hén geldt: de krachten worden minder. Ze weten, ze mérken: ik ben over het hoogtepunt heen, wat mijn krachten betreft. Ik zit in een neerwaartse spiraal. Vitale ouderen, mannen, vrouwen van 80 jaar, 90 soms. Maar monter en kwiek. Met een brede belangstelling voor alles en voor iedereen, die ze ontmoeten.
Maar nog vaker ontmoet je andere mannen en vrouwen van die leeftijd. Broze, kwetsbare, bijna breekbare mensjes. En dat zijn ze geworden. Het wáren flinke mannen en vrouwen. Soms mensen, met wie in brede kring rékening werd gehouden. Zo gáát dat, zie je. Mensen, die de marathon binnen de drie of vier uur liepen – die nu achter de rollator schuifelen. Mannen, vrouwen uit de politiek, wegwijzers voor velen. En nu in de war; ze weten de weg zelfs niet meer in het verzorgingstehuis.
Zeker, het kan heel verschillend.
Maar hoe dan ook, voor ouderen geldt: de krachten vergaan. Het wordt minder, in elk opzicht. Wat je vroeger spelenderwijs deed, dat kost nu veel moeite. Of het lukt voor geen meter meer. Als je ouder wordt, word je dus ook kwetsbaarder, weerloos tegenover de vijanden.
----------
De dichter van Psalm 71 had te maken met vijanden. Wie dat waren? In elk geval, ze hebben het op hem persoonlijk voorzien. Waarschijnlijk ook op zijn volk. Maar ook op hem zelf.
En wat kun je dan, als je oud geworden bent. Wat kun je, met je trillenden, zwakke handen. De vijanden vormen een bedreiging. En die is groter, naarmate je ouder en zwakker bent geworden. Je krachten zijn minder. Dus heb je minder mogelijkheden, je te verweren. De aanval af te slaan. De vijand ruikt zijn kans.
-------
En inderdaad, de ouderdom brengt zijn eigen, groeiende problemen met zich mee, ook vandaag. En daar krijg ieder mee te maken, die oud mag worden. Met zaken, die vijanden voor je worden. Bijvoorbeeld eenzaamheid. En doelloosheid.

eenzaam....
Je leven wás vol en druk. Je dééd iets. Je betékende iets. Voor een heleboel mensen misschien wel. En nu? Je wordt door bijna niemand nog serieus genomen. Degenen, die je verzorgen, hebben weinig tijd voor je. Té weinig, vinden ze waarschijnlijk zélf ook. En je kinderen en kleinkinderen, als die er zijn, die zie je eigenlijk ook niet zo vaak, als je wel zou willen. Omdat je wel eens een beetje vergeet, dat die ook hun eigen leven hebben.
Ja, ze zijn misschien wel eens wat teveel op zichzelf gericht. Op de toekomst, op genieten nu. En oude mensen, daar héb je zo weinig aan. En die kunnen soms zo zeuren over “die goeie ouwe tijd” en meer van dat antieke spul.
Ja, als je oud bent, of oud aan het worden bent, kun je ook jezelf tot vijand worden. Het is moeilijk te aanvaarden, oud te zijn, niets meer te betekenen, je tijd gehád te hebben. En het zó te voelen, dat er niets voor in de plaats gekomen is. En daarom zeurderig en zuur te zijn. Sommige oudere mensen hebben reden, deze vijand niet te onderschatten…
Het leven, het oud zijn zélf is een vijand soms. Het kan je in een geloofscrisis brengen. Ik kan en heb niks meer. En God laat het allemaal maar toe!
Vijanden, in en om je heen, waartegen je je verweren moet. Dat is zwaar. Dat kost veel energie. En die héb je al zo weinig. Het is moeilijk, sterk te staan in het geloof. Want geloof en leeftijd en fitheid, ze hebben alles met elkaar te maken. Vijanden overal. En dus strijd. En?
-----------
De dichter van Psalm 71 brengt dat bij God. Hij praat er met Hem over.”Verstoot en verlaat mij niet”, vraagt hij. Nu hoeven we niet te denken, dat God je verstoot omdat je oud en zwak geworden bent. Omdat Hij toch niks meer aan je hééft of zoiets. Dat doet God niet. Zó is Hij niet. Dat weet de dichter. Daar kent hij God goed genoeg voor.
Nee, hij bedoelt: laat me niet in de steek, NU ik oud en zwak ben. Voorál nú niet. Want nu is Uw hulp dubbel nodig. Er moet grote kracht aan te pas komen. Maat extra large, zeg maar. Dat is nodig. En hij durft er om te vragen.
Want hij overdenkt zijn leven. Dat doen oude mensen uiteraard veel. En de dichter constateert: God wás er. Al vanaf mijn jeugd. Al vóór mijn geboorte! En toen ik kind was. Ik werd opgevoed in het geloof. Er werd mij verteld over God en zijn grote daden. Ik leerde op God te vertrouwen. Bij Hem te schuilen, in een veilige schuilplaats. En niet voor niets! Nee, die God liet zich niet onbetuigd.
Het was te zien, dat God bij mij was.
Heel bijzonder was het. Een wonder eigenlijk. “Voor velen ben ik een teken”, schrijft hij. Een teken van wat de HERE zoal niet doet in het leven van zijn kinderen. De mensen zeiden tegen elkaar: die man heeft een helper. Gód is zijn helper.
En ja, dat is een groot wonder. Dat is het wonder, dat de Here Jezus tot stand gebracht heeft. Dat Hij tot stand bracht op Golgotha. Toen Hij wél verstoten werd. Toen Hij moest klagen: “Mijn God, waarom hebt U mij verlaten?” Zó bezorgde Christus op voorhand al ook deze dichter een veilig onderkomen. Een “safe house”, waar je werkelijk onaantastbaar bent!
De dichter is thuis bij God.
En hij heeft het daar goed. Dat steekt hij ook bepaald niet onder stoelen en banken. Daar spreekt hij vrijmoedig over tegen hen, die hij ontmoet. “Mijn mond verhaalt van uw gerechtigheid, uw reddende daden, dag aan dag” (vs. 15). Dat doet hij. En dat zal hij doen, zo lezen we meermalen in dit lied. God en zijn verlossingsdaden, daar heeft hij de mond van vól.
---------
En wat is ons stokpaardje? 
Bij opa op bezoek

Wat brengen wij ter sprake, als we de kans, de goede gelegenheid krijgen? Nou weet ik heel goed: dat komt niet goed over, als we de hele dag tegen iedereen over het geloof en over God praten. Dat pikken de mensen niet, ook niet van een oude man of vrouw. De kleinkinderen nemen het óók niet, als opa of oma bij elk bezoekje “preekt”.
Daarom had ik het over “een goede gelegenheid”. Als het goed uitkomt. En naar iemand toe, die er op dat moment open voor staat. Iemand, die misschien wel smacht naar troost. Dan is vrijmoedigheid op zijn plaats. Dan nemen ze de woorden van een ouder en ervaren mens eerder aan dan van een jongere, in de regel.

Maar dan wél van een oudere, die dankbaar is. Iemand als de dichter van dit 71e lied uit de Psalmbundel. Die zijn zegeningen telt, één voor één. De zegeningen van een héél leven lang!
Nou is dat vérre van eenvoudig. Omdat er vaak véél in het leven is, wat we met de beste wil van de wereld niet als zegening zien. En het zal je gebeuren, dat je leven dáár vol van is! En er steeds meer van die dingen bij komen! Nee, daar kun je niet gemakkelijk lekkere chocola van maken! En dat zijn voor je beleving ook niet zomaar zegeningen. En dat zijn in zichzelf ook geen zegeningen.
Maar toch, de zegeningen zijn er.
En die moeten we niet vergéten. Tel nou eens op, hoe vaak en in welke situaties God er kennelijk wás. En ook dóórhielp. En hoe Hij om Jezus wil nog helpt. Het negatieve onthouden we gemakkelijk. Té gemakkelijk meestal. Maar wat we aan goeds ontvangen hebben, laten we dát onthouden. En ook vertellen.
Wat is het een heerlijke belevenis, een ouder iemand te ontmoeten, die positief is. Die blijmoedig vertrouwen uitstraalt!
De vijanden zijn sterk op je oude dag. En je krachten nemen hand over hand áf. Maar het is niet hopeloos. Want de sterke God verlaat de zijnen niet. Hij helpt steeds weer en steeds meer!

Amen.
-----------------------------------
Voorstel voor een liturgie:Eventueel vooraf: Gez. 409 : 1,4
Na stil gebed, votum en groet: Gez. 427 : 7, 8
(In ochtenddienst: als schuldbelijdenis lezen Psalm 51 : 5-7
Als woord van genade zingen: Ps. 103: 3,4
Lezing van de wet: Num. 19: 1-4 en 9-18 en zingen: Gez. 48 : 7)

Schriftlezing: Lezen en zingen Psalm 71
Zingen vs. 1 en 2; lezen: vs. 4-11(onberijmd); zingen: vs. 8 en 9; lezen: vs. 17-20(onberijmd) en zingen vs. 13 en 14
Na de preek zingen Ps. 43 : 3,4,5
Slotlied: Zingen “Zingende Gezegend” 322 : 1,2,4 (op melodie van Ps. 119) of Gez. 452: 2,3
------------

Aandachtspunten voor de dienst der gebeden:
Uiteraard voorbede voor de oudere mens en zijn specifieke “vijanden”: eenzaamheid, verveling, gevoel van overbodigheid, zinloosheid. Help hen, te verwerken, dat ze (steeds) minder kunnen.
Help ons, de ouderen niet louter als probleem te zien. Geef ons er oog voor,dat ze ook gave zijn. Dat we zuinig op hen en hun levenservaring zijn. Dat we begrip hebben, dat ze wel eens “zuur” overkomen. En dat we gráág (ook loon-) “offers” voor hen brengen.
Geef, dat we ons verantwoordelijk weten voor onze (groot)ouders.
En als we gelegenheid hebben voor vrijwilligerswerk op het gebied van de zorg voor ouderen…
Bidden voor verzorgers van bejaarden en vrijwilligers.
Laat ons zienderogen oud worden. En leer ons NU onze zegeningen alvast tellen, om ze ook later ons te kunnen herinneren.

vrijdag, september 09, 2005

KINDEREN NÉMEN ?? OF... (meditatie)


Kinderen némen? Of…?
U was het die mijn nieren vormde, die mij weefde in de buik van mijn moeder.
Psalm 139:13

Ik ben nog nét van vooroorlogse kwaliteit. Dus volgens velen van jullie vréselijk oud. En vooral antiek wat mijn ideeën betreft. En bovenal verschrikkelijk ouderwets in vele opzichten.
Het zal wel waar zijn, dat geef ik graag toe. Maar feit is, dat ik me stóór aan bepaalde uitdrukkingen, die ik tegenkom.

Een voorbeeld daarvan staat boven dit stukje. Het stuit me vreselijk tegen de borst, als ik mensen dat hoor zeggen: “We nemen een kind”. Ik meen nog altijd, samen met mijn vrouw, dat we die vijf gezonde jongens, die er in ons landje tussen die andere miljoenen rondlopen, gekregen hebben. En dat echt letterlijk: gekregen van God, de lieve vader in de hemel.
Een kind némen, nee!

Je komt tegenwoordig zélfs tegen, dat een man en vrouw tegen elkaar zeggen: “Nu nog niet. Maar als we die reis naar Amerika gemaakt hebben, dan gaan we daarna een kindje maken”. Een kind maken, wij, kleine mensjes! Ja, veel is maakbaar. Maar oudervreugde, oudergeluk, is dát ook maakbaar? Soms zal blijken, dat dat duidelijk niet kan.
Bovendien is er een argument tégen die uitdrukking, die misschien maar weinigen aanspreekt. Maar het spreekt mij wél aan en velen mét mij. Dit: zo te spreken is schromelijk tekort doen aan God. Het is de Schepper aantasten in zijn eer.

De dichter van dat prachtige 139e lied uit de bundel Psalmen weet wel béter. “U hebt mij gemaakt, mijn God”, zegt hij. En God was aan het werk van het prilste begin af. God heeft zijn nieren gevormd, staat er. De nieren werden toen wel gezien als de zetel van het leven. De dichter belijdt hier dus, dat hij het leven enkel en alleen en helemaal, van het eerste begin af aan, aan zijn God te danken heeft. God heeft hem het leven gegeven.
En dat begon al bij het eerste begin in de baarmoeder. “U was het, die mij weefde in de buik van mijn moeder”.

Velen van ons hebben wel beelden gezien van het nog ongeboren leven in de buik van de aanstaande moeder. Dan kun je zeer onder de indruk komen van het wonder, dat daar aan het groeien is. De dichter van Psalm 139 wist nog in de verste verte ook maar iets van echoscopie. Hij “moest het doen” met beelden van een pasgeboren baby. Maar hij gelooft en belijdt: mijn leven komt regelrecht uit Gods hand. Ik ben een prachtig borduurwerk van God. Hij begon er al mee vóór mijn geboorte, vanaf mijn conceptie.

Ik vind dat een diepe gedachte van David, die wel de dichter zal zijn. Ik vind het ook erg ontroerend, als ik dat beeld op me in laat werken: God, bezig met weven van dat wonder, dat een pasgeboren baby, maar ook een embryo in de baarmoeder, is! Ik krijg er koude rillingen van, te beseffen dat God ook mij zó gemaakt heeft.
Och ja, ik weet bést, dat het een beeld is. Dat God ons o.a. door deze woorden van David wilde duidelijk maken: verbeeld je nou maar niets. Een mensenkind is een schepsel van mij. En: wees maar niet bang, hoor. Ik ben je schepper. Ik zorg voor je. En dat heb Ik al gedaan vanaf, ja van vóór je geboorte.

En zegt u nou niet, dat die David toch maar naïef en primitief dacht. Natuurlijk, hij was een kind van zijn tijd. Maar dat wil niet zeggen, dat wij nu daarom verder zijn op dit terrein. En dat wij gelijk hebben, als we zeggen: het is allemaal te verklaren. Het is de natuur. Een man en vrouw komen samen en dan doet moeder natuur de rest.
Nee, in en door dat alles doet God zijn scheppingswerk.
Kijk zó eens naar een pasgeboren kindje. Wat een wonder zie je dan! Onvoorstelbaar, dat alles er op en er aan en er in zit. En als het kindje gezond is, jongens wat een schat! Wat een wonder! Wat een gave!
Want het is niet vanzelfsprekend.
Soms is niet alles goed. En dan wordt het vreselijk moeilijk, ook en vooral als je gelooft in de schepper! Begrijpelijk, dat je dan geregeld wel eens een woord daarover wilt wisselen met die God! Dat mág ook! En de schepper wil dan alles geven, wat jij en je kind in die situatie nodig hebben. Dat staat vast!

Maar wat heerlijk, des te meer, als het werk van die schepper, die gave aan jou, gaaf is.
De dichter wist het al: het is het werk van mijn God! Weet u het óók? En besef jij het nog?
Laten we het dan ook zo (blijven) zeggen. En ook daarin God de eer blijven geven, die hij verdient.

En de consequenties zijn rijk. Lees die hele Psalm maar eens! Als God hoogstpersoonlijk je maker is, dan kent hij je ook hoogstpersoonlijk. Als hij jouw kind geweven heeft, dan mag je weten, dat hij ook alle dagen en uren bij je kind is. En ervoor blijft zorgen. En dan is en blijft je leven een kostbaar geschenk uit zijn hand. Zelfs als je die gave wel eens veel meer als een moeilijke ópgave ervaart.
Dat leven blijft de moeite van het (be)leven waard. Het leven, dat God gaf en geeft, blijft leefbaar. Want zou de schepper daarvoor niet de kracht geven?

Dus: vráág dat aan de goddelijke gever en wever!

Zingen/bidden: Psalm 139: 1,7,8

(sept.’05)

donderdag, september 08, 2005

EEN SPROOKJE IN DE BIJBEL ? (preek)


EEN SPROOKJE IN DE BIJBEL ?

“Jabes bad tot de God van Israël: ‘Zegen mij: maak mijn grondgebied groot en bescherm me tegen het kwaad, zodat ik geen pijn hoef te lijden”. God gaf hem wat hij gevraagd had” 1 Kronieken 4 : 10 (NBV)

Het is toch niet te geloven wat er in deze woorden uit de bijbel, de tekst, (hierboven te lezen) staat? Dat kan toch niet waar zijn? Dat moet een sprookje zijn! Want zo is het leven, ook het leven met God niet.
Zeg nou zelf. Wat gebeurt er? Iemand bidt tot God. Nou komt dat meer voor. Het aantal echte bidders slinkt, vrees ik. Maar gelukkig, ze zijn er nog. Het gebeurt nog. Nou, deze man bidt. En…hij vraagt nogal wat! Hij blinkt bepaald niet uit door bescheidenheid! Wat hij vraagt, liegt er niet om. Eigenlijk vraagt hij vrijmoedig -of moet je misschien zeggen: vrijpostig?- al wat zijn hartje begeert.
Nou ja, kun je dan zeggen, onbescheiden mensen, die heb je nou eenmaal. En dat aantal groeit, vrees ik. Het is een kwestie van “tok tok tok, alweer een eis!” Dat beruchte meer, dat nooit ofte nimmer vol raakt, weet u wel. Zulke mensen zijn er. Daar moeten we maar mee leven.
Zo gaat deze bidder naar God toe. Je zou denken: God zal hem wel even op zijn nummer zetten. Zoiets van: “ Zo gaat dat niet, vriend. Even dimmen, dacht ik zo. Ik ben geen geest uit de fles, je dienstwillige dienaar, die al je wensen vervult. At your service of iets van dien aard. O nee!”

Maar nee, het vreemde is: dat zegt God niet. Wat doet Hij dan wel? “God gaf hem wat hij gevraagd had”.
Niks meer en niks minder. Zonder beperkingen, zonder mankeren! Nou, dan breekt die andere klomp toch ook nog? Dat kan niet waar zijn. Dat is een sprookje, een fabeltje Zo gaat het niet in dit barre leven op dit ondermaanse. Dat zou wat wezen, zeg! Dan zou iedereen toch staan te springen, om meteen christen te worden? Want christen zijn zou dan een garantie zijn voor voorspoed in alle opzichten.
Alle reden, om eens nader te kijken.
------------
Dit gebed van Jabes
staat midden in een opsomming van allerlei namen. Allemaal geslachtsregisters. Saai dus. Onbelangrijk voor ons. Dat mag volgens u zo zijn. Maar het zegt ons wel: De HERE, de God van de bijbel, heeft een volk. Met stammen, geslachten, families.
Maar ieder lid van dat volk is wel belangrijk voor Hem. Hij kent ieder bij name. Hij kent hen van binnen en van buiten zogezegd. Ze mogen persoonlijk met Hem omgaan. Zo kent Hij u en jou en mij ook, wil dat zeggen. Want Hij is geen spat veranderd, zie je. En ik vind dat een geweldig rijke zaak. Denk er eens over na. Groots toch, dat jij tot God mag bidden. Dat Hij wéét heeft van jouw omstandigheden. En dat Hij je hoort, als je bidt!

Zo is God. Dat blijkt bij Jabes. Jabes is één van de nakomelingen van Juda. En er staat van hem, dat hij onder zijn broers het meeste aanzien genoot. Dat zul je zult wel zo moeten opvatten: Jabes kréég het meeste aanzien door wat we hier van hem lezen. Door zijn gebed en de gevolgen daarvan: de zegen van God.
In elk geval begint hij niet met een voorsprong. Integendeel, hij heeft eigenlijk een handicap: zijn naam.
En die handicap is gróter, dan wij zo op het eerste gezicht kunnen vermoeden. Want de Israëlieten hoorden in de naam Jabes het woord “smart”. Jabes’ naam was dus: smartekind. Die naam had zijn moeder hem gegeven.
Het was namelijk een zware bevalling geweest. Het had de moeder erg veel gekost, veel meer dan in de regel bij een geboorte.
En dan is het vaak zo, dat het eerste wat de moeder vraagt, als het kind ter wereld gekomen is: “Is alles goed? Is de baby gezond?” En als dat zo mag zijn, dan zijn de moeite en de pijn ook als snel weer weggeëbd. Zo was het bij de moeder van de kleine Jabes dus waarschijnlijk niet. Ze kon er niet overheen komen. En zo gaf ze haar baby de naam “kind van de pijn”, “smartekind”.
Het kan ook zijn, dat er nog een ándere reden voor deze naam was. U moet weten: in Israël was de regel, dat de man de naam gaf. Denk maar aan Zacharias (Lucas 1). Die schreef op een lei, omdat hij niet kon spreken: “Johannes is zijn naam”. Denk ook eens aan Rachel. Die had het bij de geboorte van haar tweede zoon zó zwaar, dat ze in het kraambed stierf. Zij wilde, dat haar zoon Benoni zou heten. Dat betekent zoiets als: zoon van mijn ongeluk, mijn rouw. Maar Jakob veranderde die naam in Benjamin. “Zoon van mijn rechterhand” betekent dat.
Dus de vader deed de naamgeving. Bij Jabes niet. Waarschijnlijk was zijn vader dus gestorven. Het kan zijn, dat dát mede de reden was, dat Jabes’ moeder deze naam gaf. Een zware bevalling. En haar man was er niet om te ondersteunen. Vandaar: Jabes, smartekind.

Hoe dan ook: met die naam moet Jabes door het leven.
Nou, stelt u zich voor, dat u zo zou heten. Elke keer weer: “Mag ik me even voorstellen? Smartekind is mijn naam!” Niet leuk, denk ik zo. Niet leuk, en geen fijne erfenis van je ouders. Maar veel dieper gaat het bij ons, nu, ook weer niet. Daar is wel overheen te komen, dacht ik zo.
Maar in het oude Israël was het vele malen erger. Een naam had echt betékenis. Een naam zei iets, gaf een boodschap door. En in dit geval bepaald geen mooie, maar een erg negatieve boodschap. Zijn moeder had hem een sombere, dreigende naam en boodschap meegegeven. Dreigend, omdat men toen de kracht van het woord nog meer zag. Zo’n naam kon gaan werken als een vloek. Dus die naamgeving is geen uiting van veel vertrouwen en een groot geloof.
Want het is, wat wij wel “doemdenken” noemden.
Zoiets van: “Jij bent bepaald geen zondagskind. Het ziet er niet rooskleurig voor je uit. Je zult wel veel pijn brengen aan mensen. En zelf veel tegenslagen en verdriet meemaken.” Nou, ga dáár maar eens frank en vrij de toekomst mee in! Met een naam, die niet maar minder leuk is. Maar die als een molensteen om je nek hangt. Als een dreigende vloek, die elk moment kan gaan werken.
En als we geloven in de goede, zegenende God, mogen we onze kinderen via de opvoeding juist een zegen meegeven. Mogen we hen voorleven, dat het leven iets positiefs, iets blijs, want een gave van de lieve Vader in de hemel is. Daar falen we vaak in. Maar dan doen we onze kinderen tekort. Want onze God gunt ons én onze kinderen een blij, gezegend leven!
--------
Jabes draagt zijn naam als een last met zich mee. Hij moet wel denken –want zo werd er toen gedacht-: wanneer en hoe zal de vloek in werking treden? Wanneer kómt die pijn, dat verdriet, die tegenslag? Bij elke stap was er die vrees. Die angst voor de toekomst.
Herkent u daar iets van?
Want in onze tijd wordt veel negatief gedacht, zo bleek uit een onderzoek. We “somberen” heel wat af! Over de economie. Die schijnt weer wat "aan te trekken', zoals dat heet. Maar toch, is dat zeker? Dus zorgen over de economie. Dat allereerst, want dat schijnt het belangrijkste te zijn. Maar ook over de tegenstellingen in onze maatschappij. Over het milieu. Zorgen over je kinderen, je gezondheid. Hoe komt het, als je oud bent? En ga maar door.
En…hoe ga jij met al die dingen om? Hoe kom je van die somberheid áf?
--------
Jabes wist een goede, DE beste weg: het gebed. Hij vráágt het gewoon: God van Israël, zegen mij: maak mijn grondgebied groot en bescherm me tegen het kwaad, zodat ik geen pijn hoef te lijden.
Wat moet je van zó te bidden, van dit gebed denken?
Onbescheiden, brutaal, vrijpostig?
Ik denk tóch: eerder gepast vrijmoedig. Maar als ik dat zo zeg, vraagt dat wél om een verklaring. Nu, er spreekt allereerst een onbegrensd vertrouwen uit. Hij blijkt de Here te kénnen. En dan niet maar van horen zeggen, in theorie. Nee, heel persoonlijk, van binnen, met zijn hart. Er is een band.
Hij kent Hem ook als de Machtige. Als de God, die de vloek in zijn werking kan tegenhouden. De vloek in zegen kan veranderen. En daar vráágt hij dan vrijmoedig om. “God, laat het kwaad, de tegenspoed, die dreigen, die mijn naam voorspelt, niet komen. Bewaar me voor pijn. Maar geef me gezondheid,voorspoed, gebiedsuitbreiding. Laat mij, het smartekind, een fijn, goed leven hebben”.
Is dat gepast, die vrijmoedigheid?
Vooral gebiedsuitbreiding lijkt ons veel te veel gevraagd. Moeten volksgenoten daar de dupe van worden? We moeten dat zien tegen de achtergrond van die tijd en situatie. Het volk had het land Kanaän veroverd. Maar lang niet alle oorspronkelijke bewoners waren van hun land verdreven. En dat was wél opdracht. Want als ze bléven was dat gevaarlijk: denk aan hun afgoden!

Dus Jabes vroeg eigenlijk om kracht, om Gods gebod uit te voeren. En voor het overige: wij weten, dat voorspoed een valstrik kan worden. Afbreuk kan doen aan je geloof. Voor Jabes en zijn tijdgenoten was voorspoed, lang leven, rijkdom zonder meer een zegen. Daarin bleek Gods gunst.
Dus Jabes pleit op Gods macht. Hij vraagt: mijn God, laat uw macht zien. Toon in mijn leven, dat niet de vloek het wint. Dat niet het kwade regeert, maar U.
Bovendien: Jabes is nakomeling van Juda.

stromen van zegen...
En dat is de stam van de grote verbondszegen. Juda is de voorvader van David. Jabes mag via zijn nageslacht van nabij delen in de zegen van de Messias. We mogen dus zeggen: Jabes’ gebed is ten diepste vragen om te delen in wat Juda en daarin ook hem beloofd is. Hij bidt om die rijke zegen, stromend uit Gods hand.
Zo blijkt Jabes geen slaaf van de angst te zijn, maar dienstknecht van God. Het smartekind is kind van God. En dát is beslissend, niet wat je vooruitzichten lijken. En wat de mensen om je heen verwachten, wat er in je leven allemaal aan ellendige dingen zullen gaan komen.
*****
En wij? Wij zijn kinderen van de 21e eeuw, jazeker. Maar bent u ook kind van God? En heb je het gebed nog als houvast in je leven? Want regelmatig een goed gesprek met God hebben, dat is bepááld niet weg! En het mag, zie je. We worden er in de bijbel regelmatig toe opgeroepen. Om zo óm te gaan met de hemelse Vader. Om Hem te vragen om de zaken, die je nodig hebt.
God is écht Váder, weet je.
Daarom heeft Hij het één en ander voor je in petto. En als je gedoopt bent toen je klein was, dan heeft God toen hoogstpersoonlijk aan jou hoogstpersoonlijk verklaard: het volle pond aan gaven, die Jezus, mijn Zoon verdiend heeft,ze zijn stuk voor stuk voor jou! En die gaven, dat betekent nogal wat. Dat is alles, voor nu en voor de toekomst, tot over de grens van de dood heen! Om dat alles mag je vragen. En dat mag vrijmoedig! Kijk maar naar Jabes!

“Jabes stond in hoger aanzien dan zijn broers”, zo lezen we. Dat was het gevolg niet van vloek, maar van Gods zegen. Want “God gaf hem, wat hij gevraagd had”, staat er. God gaf dat allemaal! Verrassend, vindt u niet?
Ja, maar de Here is geen kruidenier,
met een zuinig mondje en een heel precies weegschaaltje, die zo weinig mogelijk aan je geeft. Hij heeft niet die kruideniermentaliteit. Hij heeft een vaderhart! Hij wil, dat we gelukkig zijn. Hij wil niet, dat we bang zijn voor de toekomst. Maar dat we die blij en vol vertrouwen in gaan. “Geen paniek, lieve dochter van me”, zegt Hij. “Ik ben er toch? Niet mensen, deskundigen op welk gebied dan ook regeren de wereld. Of de media. Nee, Ik heb het voor het zeggen. Ik leid de wereldgeschiedenis. En Ik heb de leiding over de kerk en de kerkgeschiedenis.
Ik leid ook jouw leven. Geef je angst maar aan Mij. Wees niet bang voor de vloek. Ja, die heb je verdiend. Daar heb je ’t naar gemaakt. Maar Ik gaf mijn enige Zoon. En Hij heeft de vloek vanwege de zonde gedragen. Hij heeft die wéggedragen, voorgoed. Daarom is er zegen voor jou. Wees over niets bezorgd, maar vraag God wat u nodig hebt en dank Hem in al uw gebeden (Filip. 4:6 NBV)”.

Mijn liefje, wat wil je nog meer!Maar, kun je zeggen, is dat niet ál te simpel?
En inderdaad, het kan ook anders. De profeet Habakuk heeft het over een totaal ándere situatie: de vijgenboom bloeit niet; de wijnstok brengt niets voort; de oogst van de olijfboom valt smerig tegen; er staat geen koren op de akker; er is geen schaap meer binnen de kooien en geen rund binnen de omheining. Nou, dat is totaal andere koek! Zó kan het ook. Oók in het leven van een gelovige!
Nee, ook voor een christen lijkt het leven in niets op een sprookje.
En dan? Die oude profeet van zopas, Habakuk, die zegt: al zou het allemaal zó zijn. Al zou werkelijk álles tegenzitten, “toch zal ik juichen voor de HEER, jubelen voor de God die mij redt”.
Dat is wat! Ongekende tegenslag, en daardoor héél dicht bij God! Smart, die tot zegen wordt! Tegenslagen, ze komen zeer zeker. Soms als een enorme stortvloed. Maar dan draagt God je daar doorheen. Dat staat als een paal boven water! Maar we mogen, net als Jabes, vragen: God, bewaar me daar alstublieft voor.
Maar vraag vóór en boven alles: Here, wees en blijf bij me, in alle omstandigheden, om Jezus wil. En dat is een gebed met zékere, letterlijke verhoring. En God bij je te hebben, dat is me wat! Dat is méér dan alle voorspoed en wát dan ook. Want dat is álles!

Amen.


Suggesties voor de dienst der gebeden:Leer ons bidden – niet vrijpostig, brutaal, aanbieden van verlanglijstje
vertrouwend; wél in het geloof: God is Vader, Hij wil mijn geluk;
vrijmoedig, pleitend op Gods beloften, op zijn verbond.
Leer ons de juiste prioriteiten stellen in ons bidden
Geef ouders en opvoeders aan de kinderen positieve dingen over God en het leven mee te geven.

---------------------------


Voorstel voor de liturgie:

Eventueel vooraf: Zingende gezegend 322 : 1,2 (melodie psalm 119) of Liedb.427 : 5,7
Na votum en groet: Zingende gezegend 322 : 3,4 of Ps. 146 : 3,4
(In ochtenddienst: Schuldbelijdenis, lezen Dan. 9 : 4,5 en zingen: Ps. 130 : 1
Woord van genade: Dan. 9 : 9 en zingen: Ps. 130 : 2
Gods wil (Deut. 5 : 6-21 en) Matth. 5 : 13-16 )

Gebed
Schriftlezing: Joz. 13 : 1-7
1 Kron. 4 : 9,10
Zingen: Ps. 81 : 1,8,9
Na verkondiging (over 1 Kron. 4 : 10): Ps. 73:10
Slot: Gez. 456 : 1,2 (in middagdienst Geloofsbelijdenis) en 3
(maart 2005)

woensdag, september 07, 2005

ALLES GOED??? EN AL DIE ELLENDE DAN? (preek)



Alles goed ? En al die ellende dan?

De mensen waren geweldig onder de indruk en zeiden: “Alles, wat hij (Jezus) doet is goed..."       Marcus 7 : 37 NBV

Dat heb je wel ‘s: dat je iets zegt, waar je de volle draagwijdte pas later van snapt. Je zei het onder indruk van het moment. Maar besefte op dat ogenblik totaal niet, wat je eigenlijk wel zei.
Dat overkwam de mensen in Decapolis. Zij spraken de woorden van de hier bovenstaande tekst uit. En dat is een zeer beladen zinnetje. Er zit veel meer in, dan de sprekers zelf wisten en bedoelden. Oude en Nieuwe Testament worden erdoor bij wijze van spreken aan elkaar geknoopt. Het eerste en het laatste hoofdstuk van de Bijbel komen in zicht!
Wat is er gebeurd?
Jezus is een tijdje naar het buitenland geweest.
Nu is Hij door Sidon terug gegaan, en is aan de Oostkust van het meer van Tiberias terechtgekomen. Decápolis, Tiensteden(gebied), heet die streek.
Daar wordt een mens naar Hem toe gebracht, een mens, die de helende kracht van Jezus hard nodig heeft. Want hij is dubbel gehandicapt, zegt vers 32. En die twee handicaps houden verband met elkaar; de ene is gevolg van de andere.

Nu mogen we hier niet meteen kortweg zeggen: die man was doofstom, kon niet horen en niet spreken. Nee, er staat dat hij doof was. En dat hoeft niet meteen te betekenen, dat hij helemaal geen geluiden kon opvangen. Maar veel was dat in elk geval niet. Want “hij sprak moeilijk”, vertelt Marcus.
Nu, we weten allemaal, dat een kind leert spreken doordat hij nazegt, wat hij zijn moeder en anderen hoort zeggen. Deze man hoort zo weinig, zo slecht, zo gebrekkig, dat hij heel moeilijk spreekt. Want hij hoort het niet goed genoeg, om het correct na te kunnen zeggen. Blijkbaar kunnen de mensen hem vaak niet verstaan en begrijpen.
-------
U kunt zich misschien een klein beetje voorstellen, hoe gehandicapt deze mens is. “Een klein beetje”, zeg ik. Want het leed (en de vreugde) van een ander kun je in wezen, in zijn diepte niet peilen. Je hebt het immers niet zelf aan den lijve ondervonden! Hoe kan iemand die goed kan horen weten, hoe erg het is, niets, of zelfs maar slecht, te horen. Bijvoorbeeld: geen vogels horen zingen; geen auto’s horen aankomen. In een gezelschap niet verstaan wat er gezegd wordt. In een gesprek telkens weer te moeten zeggen: “wat zeg je?” Tenminste, als je dat al verstaanbaar kunt zeggen! Bovendien, als je steeds moet navragen, dan láát je dat wel op den duur.
Doof, is het al, maar echt slechthorend, zijn, is erg.
En als je al iets opgevangen hebt, je dan ook nog moeilijk verstaanbaar kunnen uiten! Als dat er nog op de koop toe bij komt, het is verschrikkelijk.
Het betekent, dat je eigenlijk buiten het gewone leven staat. Je bent gevangene. Je bent iemand, die niet meedoet en meetelt. Je zit op een eiland, afgezonderd van de anderen. Niet, dat die anderen dat willen. Althans meestal niet. Maar toch: zij kunnen dat eigenlijk niet voorkomen.
Dat isolement,
dat erbuiten-staan laat goed zien, hoe ernstig, hoe ontwrichtend de zonde is. Begrijp me goed: ik zeg niet, dat deze man door bepaalde persoonlijke zonde of zonden deze handicaps had. Maar ziekte, handicaps, ze zijn er vanwege de zonde. Omdat de zonde er is. Het zijn gevolgen van de zonde in het algemeen.
Ook laten ze zien, hoe ernstig de zonde is. Hij plaatst je namelijk in het isolement. Je komt in wezen alleen te staan. In een gevangenis eigenlijk, waar je niet uit kunt.
En als er vandaag de dag nogal eens geklaagd wordt over weinig saamhorigheid en gevoel van verantwoordelijkheid voor de ander in de samenleving, dan weten we: daar ligt ten diepste de oorzaak. De zonde werkt ontwrichtend. Die haalt de samenleving uit zijn voegen. Zet mensen op zichzelf. Maakt ons hoofd voor hoofd tot kleine zelfstandigen. En tot concurrent van ieder ander.

Door de zonde hebben we de neiging die ander aan de kant te schuiven. Dan hanteren we de regel: “Ikke, ikke en de rest kan stikken”. Dan krijg je een samenleving, waarin soms de dood van een mens alleen maar aan de dag komt door de lijklucht! Dan kun je lezen van de ontdekking van iemand, die zelfs pas 5 jaar nadat hij gestorven was, in zijn huis gevonden werd. Als skelet dus, zou je zo zeggen!
Wat een eenzaamheid lees je achter een dergelijk bericht! En hoe vaak hoor je niet van het vinden van iemand die al dagen dood is. Niemand heeft hem gemist!
Pas als Gods genade
door het Evangelie greep op mij krijgt, komt daar in principe verandering in. Dan ben ik in beginsel uit het isolement gehaald, verlost. En krijgt de medemens een ander plaats: niet meer tegenover mij, maar naast mij, en ik naast hem.
-------
Deze man uit Marcus 7 is een toonbeeld van dat isolement. Je kunt hem moeilijk bereiken en hij kan met de mensen om zich heen amper communiceren. En nu wordt hij door Jezus daaruit bevrijd. Maar dat gebeurt door bemiddeling van mensen. “Zij brachten die dove, moeilijk sprekende man tot Jezus”, staat er in vs. 32. Hij stond dus toch nog niet helemáál alleen.
De zoveelste keer,
dat in het woord van God uitkomt, hoe belangrijk het is, er bij te horen en te willen horen. Bij Gods volk bedoel ik. Want dan ben je niet alleen, zie je. Dan kun je met je nood aan Jezus’ voeten gebracht worden. En door Hem verlost worden...
En dat gebeurt hier.
Vaak geneest Jezus
door alleen een woord te spreken. Ook Hij spreekt en het is er. Hier gaat het anders. Dat zal jou ook opgevallen zijn. Zie vers 33... Jezus raakt de oren van de stakker aan en met zijn met spuug natgemaakte vingers ook zijn tong. Bekend is, dat speegsel in die dagen als een soort geneesmiddel beschouwd werd. Zo maakte de Heiland aan die gehandicapte man duidelijk, beter dan woorden dat bij hem konden, dat Hij hem ging genezen.
Want niet die handelingen brengen de genezing tot stand. Dat doet het scheppende machtswoord van de Zoon van God. Jezus sloeg zijn ogen op naar de hemel, staat er. De Vader moest kracht verlenen om dit wonder tot stand te brengen. Jezus zuchtte ook: een uiting van emotie. Diep bewogen is Hij. Intens medelijden heeft Hij met die door de duivel zo geslagen stumper.
Dan spreekt Jezus het machtswoord,
"Effatha”. Een Aramees woord, zoals dat in die streek toen gesproken werd. “Ga open!” Zowel oren als mond, de spraak, moeten open gaan. Jezus gebiedt, en het staat er! Een Goddelijk woord! Een verlossend machtswoord! Het dubbele wonder geschiedt: de man kan horen én spreken! Goed horen en duidelijk spreken!
En daar komt dan de reactie van de tekst op. De omstanders zijn diep onder de indruk. Ze kunnen er niet over uit. En al verbiedt Jezus door te vertellen wat er gebeurd is, ze kunnen het niet laten. Want:
“Alles wat Hij doet, is goed.”
Alles goed, alles goed. Dat is een radicale uitdrukking. Létterlijk genomen is het ook niet wáár, natuurlijk! Ja, deze man is gezond, is teruggezet in het leven. Maar alles is niet goed. Er lopen op dat moment nog veel stumpers rond. Er is van alles mis met iedereen en van alles in heel de wereld. Toen, en tot nu toe!
----------
Ik hoef u en jou niet te vertellen, wat er zoal NIET goed is in deze wereld en in ons leven. Er zit van alles grondig fout. In onze relatie met deze aarde, de natuur, de dieren. In onze relatie met God, met de medemens. In onderlinge relaties tussen volkeren, tussen werkgevers en werknemers. Ja, je moet eigenlijk zeggen: niets is wél goed.
En als je dat zegt, dan breng je tot uiting wat je constateert. Maar dan spreek je ook de bijbel na. En toch reageren de omstanders op die genezing van die slechthorende en –sprekende door te zeggen: alles goed.
Komt die uitdrukking me niet bekend voor? Wat lees ik in Gen. 1, in een triomfantelijk refrein? Juist, na elke scheppingsdag lees ik: en God zag wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed.
De volmaakte schepping.
Ja, maar die is toch verleden tijd? De zonde is toch gekomen? En gevolg van de zonde is toch, dat niets meer zeer goed is? Dan is wat hier gebeurt in Decapolis toch uitzondering? Dan spreken die mensen toch onwaarheid?
Maar toch zijn ze als het ware profeten. Zonder het zelf te beseffen spreken ze profetische woorden. Ze zeggen: zie, alles is zeer goed, net als toen het uit Gods hand voortkwam. HIJ heeft alles wél gemaakt, zeggen ze.
Ja, en daar schuilt het geheim.
HIJ is het geheim van het “alles goed”. Jezus, de Zoon, het Woord. Die spreekt en het is er, gebiedt en het staat er. Die iets nieuws schept. Hij maakt alle dingen nieuw. Daar is Hij druk mee doende. Nu. En daarvan richtte Hij toen in Israël al tekenen op. Deze man, die nu goed kan horen en duidelijk kan spreken, is daar een teken van. Hij is een ander, een nieuw mens geworden. Hij is een levend teken van Jezus’ vernieuwende werk.
Jezus heft het isolement van mensen op.
Hij verlost ze van zichzelf. Van het alleen betrokken zijn op zichzelf. Hij zet mensen in de gemeenschap. Geeft aan die man, mensen. En geeft die man aan de mensen om hem heen. Hij verbindt mensen aan elkaar. Maakt van losse individuen een volk, één volk. Dat doet Hij door de verbroken verbindingen te herstellen. Die tussen mensen. En allereerst die tussen de mensen en God.
Dat wonder verrichtte Hij tenvolle aan het kruis op Golgotha. Hij hing daar volslagen alleen. Geïsoleerd van mensen. En van God verlaten. Om onze zonden. Om dat door de zonde veroorzaakte isolement te doorbreken en weg te nemen.
En het resultaat daarvan kon je al zien op die dag in Decapolis. Dat zag je daar, in de kiem. Heel even was daar “alles goed”. Heel even was iets te zien van wat komt. Want eens is wéér “alles zeer goed”. Lees maar, Opb. 21:4… Geen tranen, geen dood, rouw enz. Alles nieuw, vs. 5! Dan zijn alle mensen weer tot een eenheid verbonden. Zie maar vs. 3 (van Opb. 21)… God woont bij de mensen en zij zijn zijn volken.
------------
Wat een geweldig perspectief!
En: wat zijn we dáár nog ver vandaan! De eenheid is ver te zoeken. Oorlogen onder volkeren! Sociale misstanden! Familievetes! Ruzies in gezinnen! Ontwrichting in huwelijken! Mensen die met zichzelf hopeloos overhoop liggen! De wereld is er vol van! Waar is de eenheid, de harmonie?
Maar nu moeten we het maar niet bij die constatering laten. En ons terugtrekken in onze eigen knusse christen-zijn en ons troosten met wat komt. “Stil maar, wacht maar –in de zin van: wacht maar af-, alles wordt nieuw”.
Maar moeten we dan geen “Maranatha-christenen” zijn? Moet de heilsverwachting dan niet levend zijn? Spreekt de bijbel zelfs niet van een “reikhalzend verlangen”? Op de tenen staan met de hand boven de ogen om beter te kunnen zien, wat Christus bezig is te laten komen?
Natuurlijk mogen we het geweldige voorrecht ontvangen, uit te zien naar het komende “alles goed”. De Here Jezus wees met dit teken ook heen naar zijn Toekomst, zeer zeker. Maar Hij liet ook zien: zo is het door Mij. Zó is het in principe nu al, nu Ik gekomen ben en mijn werk op aarde straks voltooi aan het kruis. Nú al is alles goed.
Daarom mogen wij
nu leven uit Christus.
Uit zijn volbrachte werk. We mogen laten zien, dat we geheeld zijn. Uit ons isolement verlost. In de gemeenschap gezet. Verbonden aan God en Christus door zijn Geest. Verbonden aan elkaar als leden van Christus’ gemeente. Met oog voor de naasten, mensen om ons heen.
Nu al mogen we dat laten zien als profeten van Christus en zijn heil. Vlakbij, in onze eigen kring. Door in ons huwelijk, ons gezin, onze familie alles te geven zodat iets van die eenheid en harmonie gestalte krijgt. Bijv. door te genieten van wat God in de gemeente aan eenheid geeft. En ook te laten merken, hoe dankbaar we daarvan genieten. En je in te zetten om daar nog meer inhoud aan te geven.
En dat, omdat Golgotha en het werk van Christus daar echte realiteit voor ons is. Werkelijk betekenis voor ons heeft. Omdat we met ontroering, vol dankbaarheid aan Jezus voor Gods aangezicht beleven: Dank U, Here, dat U alles wél hebt gemaakt. Dat alles nu goed is. Ik voel het niet altijd zo. Er is veel stuk in levens, tussen mensen. Ook bij mij. En toch, als ik zie op U, dan is alles goed.
Dat is
best moeilijk, hoor.
Vluchten in de mooie toekomst zonder meer, zonder consequenties, is veel gemakkelijker. En toch: alles is góed. En we mogen niet nostalgisch blijven vertoeven bij de goede schepping, die nu er kapot is. Met tranen denken aan het verloren paradijs.
Maar we mogen ook niet alleen ons troosten met wat eens zal zijn, het nieuwe paradijs. Nú hebben we als verloste mensen te leven. In volle verantwoordelijkheid voor de lijdende schepping.

Zullen we in de kracht van de Geest daar telkens weer een begin mee maken? Met het leven uit Christus en zijn bevrijdende werk? Dat is het werk, dat ons uit het isolement haalt. En ons in de gemeenschap zet, met God en met elkaar. En dan heb je oog voor mensen, die wél geïsoleerd zijn. Die er uit liggen. Die buiten de boot vallen. Die helemaal vereenzamen. Daklozen, maar ook mensen die wonen in een gerieflijk huis. En die toch zo verkommeren en verkwijnen.
Leven uit het bevrijdende werk
van Christus heeft als consequentie, dat je die nood ziet. Óók de nood van mensen in een bijzonder isolement: visueel en gehoorgestoorden, zwakzinnigen. Nood van mensen vlak bij je misschien.
En dan proberen er wat aan te doen. Dat je helpt of anderen helpt en stimuleert en in staat stelt om te helpen. Zodat zulke mensen in het isolement, net als die man van onze tekst, bij Jezus gebracht worden. Niet alleen maar door te evangeliseren, door hen te vertellen van Jezus. Maar ook, door iets van de barmhartigheid van onze Heiland en van zijn helende kracht te laten zien en over te brengen.
Dat Evangeliseren met het woord
wordt trouwens ook steeds moeilijker. Ook de moderne mens raakt steeds meer geïsoleerd, afgesloten van God en het Evangelie. De moderne mens bouwt muren om zich heen. Muren van eigen genot, eigen kleine zorgen. En hij heeft God daarin steeds minder nodig. Het Evangelie bereikt hem erg moeilijk. En toch is het opdracht, het Evangelie aan de man te brengen. Allereerst dan maar door er iets van te laten zien.

Door Jezus is alles wél. Bij de Heiland, verbonden aan Hem, is in beginsel alles goed. Gaat het leven, gaat deze wereld al iets vertonen van hoe het eens zal zijn. En wij, u en ik, mogen daar iets van beleven. EN vertonen!
Amen.


Liturgie:Eentueel vooraf: Ps,111: 1,2;
Na votum en groet Ps. 111: 5,6;
(in ochtenddienst:Gez. 180:2+gebed van verootmoediging;
Gez.. 180:7+formule genade “Aan een ieder die met oprecht berouw zijn schuld voor God erkent, verkondig ik in naam van God, dat al zijn zonden om Christus wil vergeven zijn;
Ex.20 + Luc, 6:43-45, Gez. 181:6)
gebed;
Marc.7:31-37;
Ps. 51:4,5;
preek;
Ps. 98:3,4;
gebeden
Gez. 435: 3,4,5

Suggesties voor de dienst der gebeden:

Voorbede voor allerlei mensen in het isolement: gehandicapten; mensen met psychische problemen; homofielen
Gebed om liefde, geloof en hoop om mensen in het isolement te helpen
dat de kerk, de gemeente meer en meer plaats van geborgenheid mag zijn en worden.
Gebed, om (meer) uit te zien naar de toekomst van Christus. En dat niet uit egoïsme, maar omdat dan blijkt, HOE goed Hij wel alles gemaakt heeft!